R.B. Kitaj
Waar het spoor de zee verlaat
Het enkel spoor verliet de zee in een kleine havenplaats aan de Catalaanse kust die ik kende en waarvan ik hield toen ik in de jaren vijftig was getrouwd met een ongelukkige, teleurgestelde man die stierf tengevolge van een gebroken hart toen ik aan een nieuwe episode van mijn leven begon met de schilder van dit schilderij.
Mijn schilder, die inmiddels ook dood is, had zijn hele leven in die plaats gewoond en ik trok in bij hem in zijn kleine vrijgezellenwoning vlak bij het oude station, het station van het schilderij, waarin hij ons, zoals te zien is, zoenend schilderde. De spoorlijn, het kleine regionale station en die huwelijken zijn allemaal ter ziele. Toevallig gingen ze ter ziele toen Franco stierf. Ik woon momenteel in Londen, met dit schilderij. Net als in mijn meisjesjaren de trolley van Toonerville, sukkelde het treintje vanuit Barcelona langs de kust, om te stoppen bij alle bitterzoete vakantieplaatsjes, totdat het onze haven bereikte, waar de oude locomotief op een draaischijf stond om te worden weggedraaid van de zonbeschenen middagzee en te kunnen beginnen aan zijn route landinwaarts, naar de provinciehoofdstad Girona.
Mijn schilder, Eusebio, had niet eerder met een vrouw samengewoond, behalve dan met zijn moeder die een jaar voordat ik bij hem introk was overleden. En toen gebeurde er iets grappigs. Bijna van de ene dag op de andere stopte hij met het schilderen van de kleine toeristische, hoewel met intelligentie gemaakte stadsgezichten waarmee hij in Catalonië bekend was geworden (hij was ongeveer vijftig) en hij begon technicolor-achtige, eigenaardige schilderijen van mij en van ons te maken, zoals dit, in een nieuwe stijl, in feite in allerlei nieuwe stijlen, wat het handjevol mensen dat zijn schilderijen kocht terughoudend maakte, vrees ik. Ervan afgezien dat hij mij schilderde hield Eusebio vast aan zijn levensgewoonten. Iedere vrijdag zoende hij me in de betegelde stationswachtkamer tot ziens, om het treintje terug langs zee naar Barcelona te nemen, waar hij zijn weekend doorbracht, voornamelijk in de mindere bordelen. Ik weet niet waarom hij me met blote borsten schilderde en ik heb er nooit naar gevraagd. En zo begrijp ik ook niets van de schrijverige krullerigheid in de manier waarop hij de contouren van zijn eigen hoofd neerzette, als een handtekening. Maar eigenlijk was hij best wel een dandy voor zover zijn levensstandaard dat toeliet, een kleinsteedse flaneur, zelfs in de kleurloze achterafstraten waar we woonden, en deze verbeeldingskunst of hoe je het ook wilt noemen werd voor hem een imaginaire manier om zich tot een grotere wereld te richten die toch nooit van hem te horen zou krijgen. Maar ik geloof echt dat, zelfs als Eusebio erkenning zou hebben gekre-