hoeveelheid energie. Als het elektron zijn antideeltje, het positron, ontmoet, verdwijnen beide en blijft er slechts een lichtflits over.
Om het gedrag van het elektron in het atoom te verklaren moest men aannemen dat het geen deeltje is maar een golf. Het bewijs voor het golfkarakter van het elektron leverden Davisson en Germer, die elektronen verstrooiden aan een nikkelkristal en dezelfde interferentieringen zagen als bij de diffractie van röntgenstraling.
In een recente samenwerking tussen Philips en de Technische Universiteit Delft is ontdekt dat het transport van elektronen door een nauwe opening sprongsgewijs verloopt. Als het kanaaltje waar de elektronen door moeten heel nauw is, ter grootte van de golflengte van de elektronen, zal er interferentie optreden. Maakt men het kanaaltje een klein beetje breder, dan kunnen er niet meer elektronen door. Pas wanneer de breedte gelijk is aan een geheel aantal malen de golflengte van de elektronen, neemt de stroom sprongsgewijs toe.
In het ene experiment gedraagt het elektron zich als golf, in het ander als deeltje, maar het elektron is golf noch deeltje. Het is een elektron, en dat woord staat voor al onze ervaringen in experimenten met elektronen. Hetzelfde geldt voor andere zogenaamde elementaire bouwstenen der natuur, zoals de beroemde quarks.
Tijdens de oerknal kwam materie voor het eerst te voorschijn in de vorm van quarks en antiquarks, althans dat beweren de kosmologen. Daarna speelde de film van de evolutie zich af met het bekende resultaat. In principe moet er tijdens de oerknal net zoveel materie als antimaterie geproduceerd zijn. Het is vreemd dat wij van de antimaterie uit de oerknal niets terug zien in ons heelal. De kosmologen stellen dat al heel vlug, 10-12 seconden na de Big Bang, een asymmetrie tussen materie en antimaterie is ontstaan. Zo kort na de oerknal was de dichtheid van materie nog te groot, zodat hieruit geen straling kon ontsnappen. De theorie valt daardoor niet te verifiëren. Als we de film van de evolutie tot hier terugdraaien hebben we een probleem, want dan blijkt dat het begin ontbreekt.
Het reductionisme moge als onderzoekprogramma nuttig zijn geweest, het idee dat complexe verschijnselen op een bepaald niveau in de natuur te verklaren zijn op basis van de bouwstenen een niveau lager, blijkt onhoudbaar. Niet alleen omdat het allerlaagste niveau onbereikbaar is als een wijkende horizon. Het reductionisme negeert dat er vanuit het hogere complexe niveau een werking uitgaat naar het lagere, waardoor de bouwstenen op het hogere niveau zich anders gedragen dan beneden. In botsing met een macroscopisch object, zoals een nikkelkristal, gedragen elektronen zich anders dan in een vacuüm. Het collectief gedrag van atomen is essentieel voor de werking van een laser en fundamenteel verschillend van het gedrag van individuele atomen.
Een ster is weliswaar een hoop atomen, maar door de zwaartekracht binnen in de ster worden de atomen tot kernfusie gebracht en ontstaan zwaardere elementen. Een ster is dus een proces in plaats van een verzameling losse atomen.
In principe bestaan de oceanen uit ontelbaar veel druppels water, maar geen oceanograaf zal het in zijn hoofd halen om het gedrag van oceanen te verklaren op basis van de kenmerken van een waterdruppel. In een druppel zitten 1023 watermoleculen, dat is veel meer dan er waterdruppels zijn in alle oceanen bij elkaar. Waarom zouden dan de kenmerken van een waterdruppel wel af te leiden zijn uit die van de watermolecule? Bovendien zijn in een waterdruppel de moleculen heel anders gestructureerd dan losse moleculen H2O. Het geheel is meer dan de som der delen.
Hoewel in de natuurkunde van deze eeuw de principiële onmogelijkheid van het reductionisme is aangetoond, blijft een Theorie van Alles de heilige graal van dit vak. Door de scheiding tussen de verschillende weten-