| |
| |
| |
Olga Sedakova
Gedichten
Code
Dichter is hij die wil, wat allen
wensen willen. Als een eekhoorn in een molentje
draait hij zijn verbeelde noodlot rond.
Maar zijn stijl, hoog als een dorpel,
voert van een verlicht bordes
in een eindeloos gebied voorbij de polen,
waar hij blijft sjirpen vanaf een speerpunt
als een krekel in het gras van het niet-zijnde.
En als we daar een steelse blik op werpen -
is de klank zelf toevallig, als een traan.
| |
| |
| |
De sprinkhaan en de krekel
The poetry of Earth is never dead
Keats
De poëzie van de aarde sterft niet.
En hier, in het Noorden, wanneer de sneeuw valt,
valt de sprinkhaan stil. En de sneeuwstorm begint te wervelen
en de krekel te sjirpen als een blind geworden mens.
Maar zijn geest is snel, als een rapier.
Altijd is zijn droge lier gestemd,
de wezenlijke draad gespannen.
is ook hij te gast, hij, Demodocus.
Alsof een hele wei op zijn staak is geklommen.
De poëzie van de aarde is niet zo rijk:
een klein kind en een magere oude man,
de sprinkhaan en de krekel klimmen van hier
naar daar op dezelfde ladder -
en de weg is enorm, als een lap
op de hele scheur van het gehoor.
Rammelend met hun lege harten
knippen zij daar met hun gekrulde scharen
van onaardse, jonge paarden -
en hun vergelijkingen weerklinken in de leegte.
Maar ook hij is genoeg, die in trompetten schreeuwt,
die zijn bleke ogen opslaat uit de sneeuwstorm
die bij de dageraad de weide rondgaat
en zijn zilver verliest -
en alles vindt in hun laatste zilver.
De poëzie van de aarde sterft niet,
maar als ze weet dat ze gaat sterven, -
kiest ze een betrouwbaar bootje,
laat de riemen los en vaart weg -
en wat er verder ook gebeurt
de hoop is volledig ingestort
| |
| |
en is daarom niet verleerd
hoe over de golf van het gehoor te vliegen.
Zeg me, wat onder de hemelen
aangenamer is voor de geliefde hemelen
dan met open ogen op de bodem
te varen, als de gewonde Tristan?
De poëzie van de aarde is allerdapperste verveling
Op de aambeelden van geheimzinnige klank
hebben de sprinkhaan en de krekel een oceaan gesmeed.
| |
| |
| |
De wilde roos
In het gezwollen hart van het lijden ga je open,
wondend de tuin van de schepping.
Wilde roos en wit, witter dan de gewone.
Wie jou een naam geeft zal Job overtroeven.
Maar ik zwijg, in de geest verdwijn ik uit de blik van mijn geliefde.
neem mijn handen niet af van het hek.
loopt, zoals een strenge tuinman, die geen angst kent,
met de verborgen wond van medelijden onder zijn woeste overhemd.
| |
| |
In de woestijn van het leven... Wat zeg ik,
in wat voor woestijn? In het helder verlichte huis,
waar vrienden bijeenkomen en spreken
over datgene wat gezegd moet worden. Iets anders
klinkt in elk geval ook zo, maar uit zichzelf,
zoals een boom knikt achter een raam.
In de tuin bij welwillende, verkwikkende,
bedroefde rozen: hun lichte ziel
bloeit in Elysium, maar weet hier niet
hoe te kijken uit de strakke bloembladen,
hoe de bloei te tonen die geen oorzaak heeft
en de muziek die de klank dun heeft gemaakt,
hoe te vertellen over wat later zal gebeuren,
wat het beste is... In de tuin bij de rozen
bij allen welkom - en toch in een woestijn,
in de woestijn van ons leven, in de ongelukkige
schraalheid ervan, voor niemand te zien -
Jullie waren meer dan ik kan vertellen.
Ik weet dat noch mijn verstand, noch mijn dove tong
wat zij willen. Daar gaat het niet om.
Wij allen, mijn vriend, verdienen medelijden
al was het maar voor de poging. Hij die ons heeft geschapen
zal zeggen waarom we zo zijn
en zal ons maken zoals hij wil.
En zo niet... Dan moeten we de plaats vinden
van de onhoorbare muziek! haar sterrebeelden, ketens,
de brandende verstrengelingen van het geluk
waarin deze muziek is samengekomen
als in een slotakkoord - het hele stuk
tot aan het einde toe gespeeld. De pedaal lang ingedrukt.
Een diepzinnige, rustige hand
zou daar krachtig liggen, alles in zich opnemend
uit de toetsen... Ja, dat zou beter zijn
dan de blikken klachten van de scheiding
en het zieke geweten... Ik ben zo bang.
| |
| |
Maar het is toch waar dat er iets onwaars zit
in zulk gejammer? Men moet het einde
in de wereld brengen met handen van troost
en, als in bont, in een onschatbare schepping
het berouw wikkelen, zodat dit
niet stijf wordt - het arme, vreemde ding...
maar dat het verder en verder gaat, als de schoonheid,
een melodie uit vriendelijkheid en kracht.
| |
| |
Het zijn, Maria, toch niet alleen de vensters die rammelen,
toch niet alleen de ruiten die pijn doen en beven?
naar de stilte, waar de dingen bedacht zijn.
Als dit de tuin niet is, als de vensters rammelen
omdat het nooit donkerder wordt dan zo,
als dit niet die voorbestemde tuin is,
waar hongerige kinderen bij de appelbomen zitten
en het fruit waarin gebeten is vergeten,
waar geen lichten te zien zijn
maar de adem donkerder is
en het medicijn van de nacht veiliger...
Ik ken mijn ziekte niet, Maria.
Dit is mijn tuin die boven mij staat.
| |
| |
| |
De ontrouwe echtgenote
‘Sinds de dag dat je naar huis terugkeerde
is alles in mij veranderd.
Zoals die zieke hond daar
al drie dagen ligt te creperen,
De hele wereld verdedigt de zondaar,
een wonder alleen de onschuldige.
Laat een wonder dan mijn getuige zijn.
Toon hem, God, de waarheid,
toon hem mijn rechtvaardiging!’
Toen schudde de hond, het arme dier,
rende vrolijk naar haar toe,
likte vriendelijk haar hand
vertaling Willem G. Weststeijn
|
|