| |
| |
| |
Simon Armitage
Gedichten
Robinson in dubbelstad
Steden van bouwkunst en steigers, torenflats
die temperatuur opnemen, buitenliften sneller
dan glazenwasserskooien, plannen en verlopen deadlines, Robinson
bij het station. Hier houden alle wegen op. Knooppunten
en ringwegen, rijstroken die zich naar rechts begeven,
naar woonwijken verkeer afvoeren, naar stadsdelen, Robinson
op de ringbus, derde rondje. Kranen die de horizon creëren.
Steden een plaag voor het individu, taxi's en sirenes
en Robinson die ergens van nergens naar nergens oversteekt,
te voet. Steden in de schemer, de ene die de andere
overtreft met spreeuwen. Ruime keus aan avondbladen, de brug,
en later Robinson die koorddanst langs de rand,
| |
| |
| |
De vakantie van Mr. Robinson
Alsof hij was gevallen, en hier terechtgekomen.
door de wirwar onaanzienlijke provincies
naar het zuidwesten waar de kustlijn pootje baadt
in de oceaan. Op de rotspunt, de kijker gericht
op een zeehond die als een ruimtevaarder opduikt,
Robinson. En in het pension, Robinson
die een vals adres opgeeft, vrienden
van de uitbater mochten eens langsgaan, de
sponningen forceren, zijn garderobe uitproberen,
zich ruimschoots van foto's en bandjes voorzien
of helpen aan een stevig ontbijt.
Robinson die denkt doe normaal, Robinson.
Even over het weer: onbestendig. Een sok
in zijn jaszak, verdwaald, en tot behoud van 't
privé-strand Robinson die een huisjeskrab
in de gleuf van de leugenpot douwt. Tijd te over:
Robinson aan zee, zachtjes bakkend als een brood,
urenlang, ligt te maffen achter het windscherm,
en voelt de hele avond zand uit
merkwaardige plekken stromen. De streep van zijn horloge -
lekker gewerkt, Robinson. Wat St Michael's Mount betreft,
hij zou liever sterven dan de veerman betalen en dus,
een uur voor hoogwater op het ondergelopen pad -
Robinson spookachtig, het water aan de lippen.
Kijk, overdonderend; de lucht boven St Ives
zo gezond, hij zou er een stukje van willen bewaren
en inlijsten, en dat in het dorp waar door de vislucht
een klok ooit bleef stilstaan. Robinson die de zaken
niet licht neemt, verre van voorzichtig op die
achtbaan-achtige wegen langs baaien en kloven.
| |
| |
Robinsons radio - goed nieuws van het front:
zonnig met hier en daar een weerberichtje bui.
In het landhuis, wandelschoenen geconfisqueerd in ruil
voor plastic sloffen, gemaand dan dit niet dan daar niet
aan te komen, langs te lopen, om te stoten. Robinson
tegen zichzelf: onrein, onrein. Terug op zijn kamer,
Robinson zal gek wezen bij te betalen
voor een badstop, zit minstens een uur te weken
met zijn hak in het gat. Dan zonder handdoek,
zich afdrogend aan het gordijn. Typisch Robinson. Typisch.
De hele nacht wakker, in de kamer naast hem een man
die hoest als een zeehond. Op het strand de maan als een lamp;
waar hij ook gaat, zij vindt hem, volgt hem,
vertrekt geen spier als hij zich vliegensvlug omdraait,
| |
| |
| |
Beste Robinson
Je ontwaken onder gewone huishoud-geluiden.
Hoe ik opstond uit dat provisorische tweepersoons bed,
me in stilte aankleedde, de kachel aanmaakte
zonder je wakker te maken, verbijsterde je.
Uit de verste hoek, terwijl ik met een stoffer
langs het zilver ging, keek ik en zag ik je ogen
wennen aan het licht. Je glimlach,
en ik wijdde me weer aan de volgende schat.
Robinson, vriend van een vriend van mij,
vertelde dat je praat op een manier
die me weinig bevalt. Waarschuwing:
toen ik die ochtend een potlood sleep
en het in blokletters uitschreef, meende ik het.
En dan nog iets, liefje: terwijl
ik mijn zacht trillende tong langs de gomrand
liet gaan, was het mijn beurt te glimlachen.
| |
| |
| |
Robinson levenslang
Sta op tijd op uit een tweepersoons bed,
neem een douche, ontrol de markiezen,
zoveelste dageraad als een open hartoperatie,
kuier naar beneden, koppie thee, alle tijd
besprekingen, rits dicht, deur uit, snuffel
en grasduin door de hoofdstraat,
betaal een of ander met cheque of met kaart,
zie een man een zijspan loshaken
van zijn zilveren motorfiets, het ding
dan achterlaten, als een babyschoentje,
tref een vriend, sluit vriendschap,
drink iets, eet wat, praat over zaken,
bespan je steel-gitaar, probeer
een nieuw liedje, probeer iemands auto,
koop benzine met cheque of met kaart,
pleeg dat telefoontje, schrijf die ene kaart,
laat een pizza bezorgen, bedrink je
aan gin zonder ijs, ga naar bed,
door oude nummers, stort in
en slaap als een blok, omspoeld
door golven zachte dromen, maar
ontwaak weer, sta op tijd op.
| |
| |
| |
20.00 uur en het regent als Robinson
per bus arriveert in een stadje
waarvan hij de naam niet graag noemt,
een taxi roept, vijf pond betaalt, en met zijn hart
die zegt, ‘Er gaat een weg naar het oosten, neem die
een mijl en zet me dan af. Wisselgeld mag je houden.’
dan, ‘Hé, jij bent Robinson,
ik zag dat stuk in de Racing Post...’ Eén keer maar
zijn naam en Robinsons hart
vliegt er met zichzelf vandoor als een paard in de hagel,
naar de parkeerplaats onder de hallen, naar
dat handschoenenkastje waar hij het achterliet...
valt als een anker. Besmeurd nu, zijn naam,
en even maar en ze vinden hem en stellen hem
de alles-of-niets-vraag. ‘Robinson,’
zei zijn dokter ooit, ‘Robinson,
doe het wat kalmer aan, jongen. Kom tot rust.’
Maar zijn zenuwen, zijn haar, om maar te zwijgen
van zijn gezicht, dat steeds meer een robotfoto is.
in hemelsnaam moeten afmaken maar ze hebben 't hart niet,
zelfs niet met z'n allen. Hij stuift voort, elke hartslag
betaalt de prijs van die ervóór - dáár, Robinson.
Iemand laat zijn naam vallen
in een portiek, een schouderduw vloert hem,
ze grijpen zijn tong en zetten er een mes op:
‘Volgende keer dat je piept, Robinson, nog één woord
| |
| |
en we maken gehakt van je. Noem ons
nog één keer en we rukken je hart uit je lijf
en dat mag je dan opvreten,
we maken van je ballen een vlinderdas, Robinson,
als je dat per se wilt, maar hou onze naam voor je...’
Geen woord, maar dit is het plan: nieuwe stad, nieuwe naam,
de middelvinger naar die harteloze klootzakken - en rust...
Er staat een bus op het station. Pak 'm, Robinson.
| |
| |
| |
Robinsons verklaring
dat ze al een maand dood was
toen ze de haard uitgroeven
dat de glazuren bruid en bruidegom
ongebarsten, niet aangevreten
of gescheiden of verbleekt,
dat ze verdween naar de andere wereld
zoals een roos weer tot knop vergaat
of in de herfst een boom zijn laatste dorre blad verliest.
Hij kon liegen over haar tanden.
Maar de brigadier havende zijn laarzen
toen hij de deur intrapte
en Robinsons oog viel op de jurk
rond haar hals, haar ouderwetse ondergoed,
besmeurd en verfomfaaid, de deur
over haar heen nu, de brigadier op de deur,
een te groot kind op de wip,
of dat ogenblik, hoe zeg je zoiets:
| |
| |
| |
Robinsons aftreden
Omdat ik het gehad heb met werken,
de paperclip- en nietjeskant ervan.
De klanten met hun huizenhoge smoezen,
hun ongeloofwaardige leugens en hun prachtige
dochters met hun smerige taal. Ik heb er zat van,
het zit me tot hier. En ik verveel me,
als de man die een zeemeermin huwde.
En ik baal van wat er bij werken komt kijken.
Vergaderingen, notulen lang, zat ik te dromen,
poppetjes te tekenen, dwaalde af en dan
kleedde ik haast iedere vrouw uit en aan,
elke knoop, elke rits, elke gesp.
Anderhalf jaar heb ik in deze duikklok
geleefd met de stank uit mijn eigen mond.
Kortom ik laat de hele zaak barsten.
Wat vriendschappen betreft, ze kunnen me
gestolen worden, die zogenaamde kameraden,
een en al spanning, geen greintje stroom. Mijn
kluisje heb ik geleegd. Ik wil weg en de
dingen achter me laten, als handschoenen
of een paar schone sokken, in elkaar gevouwen.
Dit is mijn laatste woord. Wordt niet vervolgd.
vertaling Onno Kosters
|
|