| |
| |
| |
Frans Kingma
De staart van Harold Garfinkel
‘Grote geesten zweven over rivieren, over rivieren zweven geesten, groter geesten...’ beginregels van een religieus refrein dat aangeheven wordt wanneer men zich gaat baden. Ik heb het nooit gehoord, maar het schijnt op een neuriënde toon gezongen te worden, en als veel bedevaartgangers het tegelijkertijd doen, wordt het lied ver over het water doorgegeven. Ik denk niet dat ik het gezang zal horen; in de wirwar van talen, dialecten en klanken is het onmogelijk dat ene lied te herkennen. Het is een paradijs voor linguïsten, etnografen en musici, maar iedere interactie verloopt zeer, zeer moeizaam. Een bezoek aan de universiteitsbibliotheek is voldoende; de bibliotheek heeft een vorstelijke collectie boeken, die zeker niet in de schaduw hoeft te staan van die van een westerse universiteit, maar er is een klein verschil: er is geen catalogus.
Ik schuif de stoel aan de kaptafel die ik tot bureau heb gemaakt, de kommetjes en de handdoeken staan op de grond, een laken heb ik over de spiegel gehangen. Ik moet een tijdschrift lezen, om me te concentreren. Ik herinner me de twee kinderen die onder een koe hebben gezeten, beiden even mager als het dier. Ze hadden het ene eind van een touw aan de staart gebonden en het andere eind vastgemaakt aan één van de voorpoten. Het touw hing niet strak onder de koe en de kinderen hadden er hun kleren over gehangen. Er gebeurde niets, de kinderen keken naar de mensen die langsliepen; waarschijnlijk hadden ze al geruime tijd zo gezeten. Tot de koe ineens de staart begon te strekken. Het dier slaagde daar niet in en de urine sproeide in alle richtingen. Razendsnel hadden de kinderen hun shirts van het touw gehaald en deze achter de koe gelegd om de urine op te vangen.
Ik open een pas verschenen exemplaar van Discourse Processes. Het lukt me om enkele bladzijden te lezen, maar het boeit me niet. Ik blader door het tijdschrift en vind nergens een uitnodigende frase. Ik ben nergens naar op zoek, wat ik ga vertellen is bekend. Ik open mijn agenda en vind het kaartje. Het is een lichtblauw gekleurd kaartje met daarop een sierlijke tekst van gekrulde tekens onder horizontale lijnen. Het ziet er zeer verzorgd uit, waarschijnlijk is het Sanskrit, Hindi of een taal
| |
| |
die daaraan verwant is. Een ogenblik heb ik ernaar gekeken en heb het daarna in mijn agenda teruggelegd. Ik ben opgestaan.
De trappen naar beneden zijn wit, op iedere overloop ligt een klein tapijt, steeds hetzelfde tapijtje met een opvallende verstrengeling van motieven; op de eerste verdieping heeft iemand op het tapijt een vaas met verwelkte bloemen gezet. Op de begane grond komt het trappehuis uit in een afgeschutte nis, waar het licht weinig toegang heeft, des te groter is dan het contrast met de lichte zaal waarin zich de entree van het hotel bevindt. Ik ga naar de receptionist, hij herkent me, maar blijft iedere keer afstandelijk.
- Ik heb een briefje gekregen, maar ik begrijp niet wat erop staat. Kunt u het voor me vertalen?
- Natuurlijk, sir.
Ik geef hem het kaartje en hij knikt beleefd. Zijn ogen volgen het spoor van de tekens. Daarna kijkt hij mij aan en zegt:
- Het spijt me, sir, ik kan het niet lezen.
Hoe is het mogelijk? Hij leest het voor mijn ogen en zegt dat hij het niet kan lezen.
- Ik heb het in dit hotel gekregen, u moet weten wat de boodschap is.
- U heeft het niet in het hotel gekregen.
Ik aarzel en zeg dan:
- Ja, misschien heeft u gelijk, ik zal erover nadenken.
- Natuurlijk, sir.
Hij geeft mij het kaartje terug en excuseert zich ervoor dat hij me niet van dienst kan zijn. Ik steek de ontvangsthal diagonaal over en ga naar de bar. Terwijl ik mineraalwater bestel, zie ik niet hoe de receptionist zich omdraait naar zijn collega. Hij vertelt iets en de ander staat op, deze wijst in mijn richting, waarop de receptionist knikt.
Ik kan het niet lezen, ik kan het niet lezen... hij had kunnen antwoorden dat hij niet wil vertellen wat er staat te lezen. Ik heb het kaartje hier gekregen, zo'n dertig meter van zijn balie verwijderd. Ik leeg het glas en vraag er nog één, de bediende in het witte uniform pakt een nieuw glas en schenkt het vol. De bediening is niet sloom of afwezig, maar anders, alsof men met een leerproces bezig is en over alle handelingen nadenkt. Ik leeg het tweede glas.
Het congres begint over enkele dagen, maar ik ben eerder gekomen om fragmenten te zien van een beschaving die mij vreemd is. Men heeft gezegd dat het een prachtige gelegenheid is om het land van dromen te bezoeken. Land van dromen... Alsof iemand hier ooit ontwaakt... dromen en leven gaan naadloos in elkaar over; aanwezig, afwezig, aanwezig, er is geen verschil.
Ik loop terug en ga door de automatische schuifdeuren naar buiten.
| |
| |
De hitte doet me stilstaan. Ik sta boven aan een trap die afdaalt naar een oprijlaan; een afkapping zorgt ervoor dat ik in de schaduw blijf. Ik ga op de eerste tree zitten. Het hotel is een voormalig maharadja-paleis, waar de eigenaar krijgertje heeft gespeeld met zijn geliefden, met hen heeft geslapen, hen heeft gegeseld en geofferd. Willekeur is wet. In dit land wordt nog steeds gemarteld. Het schijnt een onmenselijke praktijk te zijn om mannen in gevangenissen hun snor af te scheren. Voor vrouwen geldt dat als ze in een bad van gele soep met stukjes vlees worden gegooid, ze hysterisch worden; bij de aanblik van het bad worden waanzinnige bekentenissen afgelegd.
De portier heeft me vanuit zijn portiek gadegeslagen. Hij zit achter een klein opklaptafeltje aan de zijkant van de hoofdingang; vanuit zijn verborgen positie kan hij de oprijlaan, een geasfalteerde cirkel, overzien. Een hoge muur beschermt het hotel voor het leven daarbuiten, bij de ingangspoort staan drie geüniformeerde bedienden in een wachthuisje de toegang te controleren. De portier vindt het ongepast dat ik op zijn bordestrap zit; ik pak mijn agenda, haal het kaartje eruit en ga naar hem toe. Ik geef hem het kaartje en vraag of hij het wil lezen. Ik volg zijn ogen, ook hij ziet wat er staat.
- Ik weet het niet, sir.
- U kunt het niet lezen?
- Ik weet het niet, sir.
- Weet u waar het vandaan komt?
- Mag ik u adviseren, sir? Gaat u naar binnen en ga rusten, het is te warm voor u om buiten te zijn en na te denken.
Ik volg zijn advies op, maar ben teleurgesteld. Terwijl ik nadenk over zoveel terughoudendheid, realiseer ik me dat ze misschien te goeder trouw zijn en inderdaad het kaartje niet kunnen lezen. Ze simuleren dat ze het lezen, ze weten dat er leesgedrag van hen verwacht wordt, daardoor volgen ze de tekens op het papier, maar vinden geen aanwijzing om er iets over te zeggen. Ze excuseren zich voor hun onwetendheid, voor hun onvermogen. Ik wil met de trap naar boven, maar zie de jongen bij de lift staan, zodat ik hem vraag me naar de vierde verdieping te brengen. Hij opent de deuren, we gaan naar binnen en hij sluit het metalen hek. Ik denk aan de wijze waarop ik het kaartje gekregen heb.
Er had zich een officier aan mijn tafeltje gezet, in de veronderstelling dat ik een landgenoot was. Terwijl wij in gesprek waren, had ik niet gemerkt dat we geobserveerd werden. Na een kwartier was de Brit opgestaan en had gezegd dat hij nog eens langs zou komen. Ik was alleen in de eetzaal achtergebleven, en kon een klein deel van de entree van het hotel zien. Haar aanwezigheid had ik me niet gerealiseerd, maar ze was
| |
| |
langsgelopen zonder dat ik wist waar ze vandaan kwam: een sari van goudgele glans versierd met blauwe stiksels. Zij was het die het kaartje had laten vallen. Ik besef dat ik haar onmiddellijk had moeten aanspreken, haar blik zou voldoende zijn geweest. In plaats van haar terug te roepen, had ik het gevallene opgeraapt, en opgekeken naar een koperkleurige taille die zich verwijderde. Serviliteit, realiseer ik me, serviliteit: iets pakken dat je toch niet kunt begrijpen en als je opkijkt om de oorzaak vast te stellen, ontdek je de betekenisloze achterkant van een mens.
Het raam biedt me een uitzicht op het hindoeïsme: een religie die geen godsdienst is. Het zijn nauwelijks auto's die door de straten rijden, het zijn voertuigen, en iedere gelovige heeft een eigen variant; bussen zijn beschilderd en fietsen zijn bedoeld om meubels en dieren te vervoeren. Vervoering... een Hindoe bidt alleen voor zichzelf, bij de ander en de problemen van de ander hoeft men niet stil te staan, al het lijden is betekenisvol en wedergeboorte is een persoonlijk lot. Rookpluimen en vuilnisbelten verdeeld over de metropool, hindoeïsme en masochisme gaan probleemloos samen, er is niemand die klaagt, iedereen heeft een eigen plaats, alles is voor iedereen duidelijk.
Alles is voor iedereen duidelijk. Ik herhaal de frase... en dan: niets is voor iemand duidelijk, alles is voor iemand onduidelijk, alles is voor niemand duidelijk... Het is vermoeiend, ik heb mijn zonnebril opgezet, ik hoef niet meer naar buiten te kijken. Dan pas, terwijl we al enige tijd onderweg zijn, valt me op dat er geen spiegels zijn, geen buitenspiegel, geen binnenspiegel.
- Waarom heeft u geen spiegels?
- Waarom zou ik, sir, wat er voor me gebeurt, gebeurt ook achter me.
- Maar dat moet u wel zien.
- Weet u dat er vorige week een chirurg is gearresteerd omdat hij tegen billijke tarieven mensen aan hun ogen opereerde? Er kwamen klachten, veel patiënten waren blind geworden. Wat bleek? De man was loodgieter.
De chauffeur is een keurige heer met een tulband.
- Hindoeïsme is een groot probleem.
Ik wacht op zijn reactie, hij antwoordt:
- De handel in welk artikel dan ook is een probleem, sir. Ik heb een auto omdat mijn zwager bij de garage-afdeling werkt van het ministerie van Onderwijs.
Ik begrijp het.
- Bent u lid van de Congrespartij?
| |
| |
- Oh, sir, wat een vraag! Mijn zoon is naxalist en ik heb hem goed opgevoed; mijn vrouw en ik, wij hebben hem alles gegeven wat we zelf nooit hebben gehad. Verspilling, sir, en ik kan het niet begrijpen.
Ik ben geïnteresseerd in het marxisme van zijn zoon, maar wil de man niet beledigen door daaraan aandacht te besteden. De conversatie moet wachten, ik leun achterover en denk na over de man die ik ga bezoeken.
Nadat ik mijn toespraak heb gehouden en vragen van toehoorders heb beantwoord, is hij naar mij toe gekomen. Hij heeft zich voorgesteld als hoogleraar en me gecomplimenteerd met mijn voordracht; hij heeft gezegd dat het een interessant betoog is geweest, en dat hij graag eens met mij zou willen praten. Daarop heeft hij me aangeboden bij hem op bezoek te komen. We hebben een afspraak gemaakt.
Na een lange rit stopt de chauffeur voor een luxueuze villa. De toegangspoort wordt geopend, we rijden naar binnen. Ik word opgewacht door een jonge vrouw; ik volg haar door enkele gangen tot ze een deur voor me opent. De professor wacht al op me. Hij verwelkomt me en gebaart me te gaan zitten. De grote ontvangstkamer is weelderig ingericht, fraai bewerkte meubels waarop diverse godenbeelden staan, een dressoir met een rood porseleinen servies, aan de wand pauweveren, doosjes met vlinders, diverse ornamenten. Ik excuseer me voor mijn late aankomst.
- Tijd is onbelangrijk.
Hij vraagt mij over mezelf te vertellen. Ik introduceer de vakgroep waarbinnen ik mijn onderzoek verricht en vertel hem over mijn voorkeur voor statistiek en pragmalinguïstiek. Onderwijl kijkt hij mij aan en als ik stil val, staat hij op en vertelt over zijn werk. Terwijl hij door de kamer loopt, zegt hij dat hij mijn voorkeuren deelt, maar dat in dit land wiskunde en linguïstiek zo volstrekt anders zijn dan de meeste onderzoekers gewend zijn. Er is een jongen binnengekomen die ons thee serveert. Terwijl de professor zijn opmerkingen vervolgt, heeft de jongen plaatsgenomen op een houten kruk in de hoek bij het raam.
- Waar komt het woord ‘mens’ vandaan?
- Mensen zijn er altijd geweest, antwoord ik.
- Het komt van Visjnoe.
- Waarom zou ik het bestaan van Visjnoe accepteren?
- Het hindoeïsme accepteert dat iedereen zijn eigen goden heeft; het bestaan van veel goden impliceert het bestaan van veel waarheden.
Deze opmerking bevalt me, maar ik ben het niet met hem eens en zeg:
- Dat lijkt me een interpretatiekwestie.
- Nee, zelfs natuurwetten bestaan hier in verschillende varianten.
| |
| |
- U beweert dat stenen omhoog kunnen vallen?
- Ah, let op wat u zegt. Ik heb niet gezegd dat stenen omhoog kunnen vallen, ze kunnen zweven, opwaarts stijgen en talloze andere bewegingen uitvoeren.
De thee is verrukkelijk en ik schenk mezelf nogmaals in. Ondertussen is de jongen opgestaan en heeft brood gebracht. Ik heb geen reden om te twijfelen dat de professor meent wat hij zegt. Hij vervolgt:
- Geef dit land een andere naam: Bharat Mata. Als dat zou gebeuren, dan verandert het land want de mensen veranderen. De mensen associëren zich met hetgeen ze bewonen, hetgeen ze bewerken; vier van de vijf mensen wonen buiten de steden, op het land. Zij leven zonder elektriciteit en stromend water, hun leven bestaat uit de legendes en de ideeën van voorbije generaties. Geef hun land de naam van het land dat ze kennen uit hun verhalen: Bharat Mata, dan zijn ze in een andere wereld.
- Wat denkt u als etnomethodoloog te bereiken?
Hij geeft me een uitgebreid antwoord en vertelt van een bevolkingsgroep die het gebied bewoont rond één van de voorgebergtes van de Himalaya. Deze mensen hebben gewoontes die voor ons niet te begrijpen zijn. Wanneer iemand iets nodig heeft, een emmer, een schaap, een vrouw, dan vraagt de persoon er niet om en laat niets blijken. Dan komt er op een zeker moment een ander die hem het gewenste geeft. De gever wordt niet bedankt, er wordt niet over gepraat, alsof de behoefte niet heeft bestaan.
De professor memoreert het volgende voorval; er is een vrouw die alleen is met vier kinderen, ze werkt op een theeplantage en ze heeft het moeilijk. Op een avond komt er een man die niemand kent en die niemand eerder heeft gezien. Hij gaat het huis binnen, zet zich in de keuken bij het vuur en wacht. Als het middernacht is, gaat hij het slaapvertrek van de vrouw binnen en legt zich naast haar te ruste. Zonder dat de beide mensen erover praten, zonder dat iemand anders er aanstoot aan neemt, blijft hij bij haar de rest van zijn leven. Wanneer hem gevraagd wordt waar hij vandaan komt, antwoordt hij dat hij zich van zijn verleden niets herinnert.
Ik merk op dat de man een leugenaar is of lijdt aan geheugenverlies. Daarop antwoordt de professor dat dat mogelijk is, maar als iedereen in het plotselinge verschijnen van de man gelooft, wat dan? Hij wacht een ogenblik en vervolgt:
- Wanneer de mensen uit deze groep anderen uitnodigen voor visite, dan wordt hun gastvrijheid niet ingegeven door de wens zelf later gastvrij te worden ontvangen, maar om vergeetachtigheid te voorkomen. De mensen reizen zonder eten mee te nemen; ze zeggen dat voed- | |
| |
sel een eigen huis heeft. Er bestaan nog steeds riten voordat het eten geserveerd wordt... Hun taalgebruik kent geen bepalingen van tijd en geen lidwoorden. Er zijn tussenvoegsels die uiteenlopende en zelfs elkaar uitsluitende betekenissen hebben. Zo heeft araka, dat geuit wordt door lucht te inhaleren, een betekenis die varieert van helaas en in orde tot onjuist!
- Intonatie of volume is van belang?
- Nee.
- Een anormale praktijk... maar als het werkt, dan werkt het.
De professor aarzelt:
- Nee, het gaat verder. Hun taal, gedrag en kennis zijn niet te vergelijken met de uwe en de mijne. De mensen communiceren in een vorm die niet door onze term ‘communicatie’ beschreven kan worden. Wij begrijpen er niets van.
- Nee, u vergist zich, kennis moet beoordeeld worden op bruikbaarheid. U bent het met me eens dat waarheid en kennis niet te funderen zijn. Objectiviteit bestaat niet, het gaat om schoonheid, uniformiteit, vruchtbaarheid.
Het is even stil, dan antwoordt de professor:
- Dat zijn nogal biologische concepten...
Eigenlijk wil ik lachen, maar frons mijn wenkbrauwen. Hij vervolgt:
- Overal zijn privé-talen. Iedereen denkt dat hij de ander begrijpt.
- Hoe verklaart u het feit dat wij communiceren?
- Het is maar de vraag of het een feit is dat wij communiceren, een feit is een natuurwetenschappelijk verschijnsel.
De professor is gaan zitten, hij heeft nog niets gedronken of gegeten. Ik zeg:
- Wij raken ons verleden nooit kwijt. Intuïtie is de leidraad geweest bij de evolutie van de mens; intellect bestaat slechts enkele eeuwen.
- Verklaren is de hedendaagse variant van communiceren.
Ik zwijg, de professor voegt toe:
- Verklaren en communiceren zijn identiek geworden. Wij praten... we proberen elkaar iets duidelijk te maken. Maar wat maak ik u duidelijk? Begrijpt u dat? Ja, dat begrijpt u. Toch heeft u er geen notie van waarom ik de woorden gebruik die ik gebruik. Ik praat over communicatie, u praat over communicatie... toch praten we over iets verschillends. Begrijpen is mogelijk als u zich in de ander kunt inleven. De taal, ja de taal is zoveel beperkter dan het denken...
- Maar zonder taal geen denken.
- Dat denkt u maar...
- Dat denkt u.
We lachen. De jongen heeft vruchten en noten gebracht. De profes- | |
| |
sor wast zijn handen in een kom die afgedekt was met een geborduurde doek. Hij zet zich in de stoel en leunt achterover. Ik pak mijn agenda, haal er het kaartje uit en vraag hem me te vertellen wat er te lezen staat. Hij neemt het aan, leest het en glimlacht.
- Wat staat erop?
- Maar meneer Kingma toch, nu vraagt u mij om poëzie te interpreteren... Hoe komt u hieraan?
- Ik heb het gevonden.
- U heeft het gevonden?
- Ja, in een boekwinkel en ik heb het gekocht.
- Zo, zo... zegt hij en vervolgt dan: Het is geschreven in het devanagari-schrift. Wees er zuinig op, het is een liefdesvers. Ik zal het niet vertalen, maar het betreft een uitnodiging voor een erotisch onderhoud.
Hij legt het kaartje op het tafelblad en zegt:
- Kom, ik zal u mijn bibliotheek laten zien.
Hij gaat mij voor, we gaan een trap af en komen in een gang. Hij opent een glazen deur en ik ga naar binnen. Het is er aangenaam koel, er staan vijf grote tafels en langs de wanden boeken, uitsluitend boeken. Ik herken bijna niets van wat ik zie, er staan veel boeken waarvan ik titel noch auteur kan lezen. De professor vertelt over zijn boeken en over bibliotheken. Ik begin te vermoeden dat dit slechts één van zijn bibliotheken is. Aan de muur hangt een foto van Ghandi; ik besluit de professor te provoceren:
- Merkwaardig, dat Ghandi, ondanks zijn eed van seksuele abstinentie, aan het eind van zijn leven alleen door twaalfjarige meisjes verzorgd wilde worden, bij voorkeur naakt; en dan zouden er geen seksuele handelingen verricht worden?
- U doelt op de brahmacharja? Voor de Mahatma is een seksuele handeling geen seksualiteit meer, het gaat buiten de mens om: het is een abstract gebeuren, en voor de meisjes is dat hetzelfde. Het is geen handeling gericht op het animale, de voortplanting, en evenmin is het gericht op het menselijke, het plezier. Het is het gedrag van het afwezige individu, het Zelf dat zich in een diffuus proces ontleedt, een universeel gebeuren ondergaat waaruit het aardse leven verstreken is.
- Ghandi heeft hemelse idealen nagestreefd, geen aardse, als tachtigjarige is hij zijn eigen bewonderaar geworden.
- U begrijpt het leven van een Hindoe niet, daarin staat de reïncarnatie centraal. Het volgende leven is van belang en alles is daarop gericht, zo is de crematie erg belangrijk, het is de laatste zuivering. Hoe iemand gecremeerd wordt, geeft aan hoe hij terug zal komen.
- Wat heeft dat met seks te maken?
| |
| |
- Alles. Een Hindoe is niet in staat zijn eigen orgasme te beschrijven; coïtus interruptus is onmogelijk; Westeuropese geboortebeperkingsmethoden zijn absurd.
Het is stil, beiden kijken we naar de foto, dan vraagt de professor:
- Begrijpt u waarom ik u uitgenodigd heb?
- Ik weet het niet.
- Dat hoeft ook niet.
Sommige stellages zijn dwars op de muur geplaatst en vormen afgeschutte rijen boeken. Ik wandel erlangs en raak niets aan. Het is lange tijd stil gebleven en pas als we weer op de gang zijn, begint de professor te praten. Hij neemt me mee naar buiten, waar de taxi gereed staat; een andere auto maar dezelfde chauffeur. Deze opent het portier; voor ik instap zie ik een boek op de achterbank: Studies in Ethnomethodology, een gebonden luxe editie.
- Voor u, zegt de professor, een door Garfinkel zelf gesigneerd exemplaar.
Het is een fraai boek, ik neem het geschenk aan en bedank hem, we omhelzen elkaar. Als ik enige tijd onderweg ben, realiseer ik me dat ik het kaartje op de tafel heb laten liggen.
Er wordt geklopt, ik zwijg, de deur gaat open.
- Uw taxi is gearriveerd, sir.
Ik heb geen taxi besteld en ik heb geen plan om te vertrekken. Er moet sprake zijn van een misverstand, ik draai me om en zet mijn voeten naast het bed. In de deuropening staat niet de liftjongen maar iemand anders, van dezelfde leeftijd en in hetzelfde witte uniform.
- Uw taxi is gearriveerd, sir.
Ik moet hem teleurstellen en zeg dat ik geen taxi heb besteld. Ik buig enigszins naar voren en spreek gearticuleerd. Blijkbaar heeft hij begrepen wat ik heb gezegd, want zijn gezicht toont geen verandering als hij zegt:
- Uw taxi staat beneden, sir.
Daarop vraag ik hem het nummer te geven van de kamer waar hij moet zijn. Hij noemt de cijfers afzonderlijk, het klopt.
- Goed, ik ga met je mee.
Ik doe mijn schoenen niet aan en ga blootsvoets met de jongen mee naar beneden. Ik ga naar de receptionist:
- Er wordt mij gezegd dat er een taxi voor mij is gekomen, maar ik heb geen taxi besteld.
- Dat klopt, sir. U hebt de taxi niet besteld, maar iemand anders heeft de taxi gestuurd.
- Wie stuurt mij deze taxi?
| |
| |
- Dat weet ik niet, sir, u zult het aan de chauffeur moeten vragen, en hij voegt eraan toe: Ik denk dat degene die u de taxi stuurt er zelf in zit.
Buiten staat de chauffeur naast de taxi. Ik vraag hem wie hem gestuurd heeft. Hij geeft geen antwoord en kijkt achter me waar de jongen staat die me opgehaald heeft. Ik zie niet dat deze knikt maar zie alleen dat de chauffeur zich zijwaarts buigt om de deur te openen. De ramen zijn geblindeerd en ik ga voorover staan, niet om in te stappen, maar om te zien wie er in de auto zit. Plotseling voel ik een hand op mijn rug en zonder dat ik weerstand kan bieden word ik naar binnen geduwd. Ik val op de achterbank, waar zich niemand bevindt; voor in de auto zit de werkelijke chauffeur, zijn handlanger heeft me naar binnen geduwd.
Dadelijk schuif ik door naar de andere deur en ruk aan het handvat... afgesloten. Zonder aarzelen sla ik mijn arm om de hals van de chauffeur en probeer hem achterover te trekken. Ik slaag daar niet in, want ik krijg een pijnscheut in mijn zij. De ander is ook op de achterbank gekomen en heeft mij een stomp gegeven. Ik laat de chauffeur los en val achterover en hou met beide handen mijn zij vast.
- We vertrekken.
Enkele uren later bevind ik me achter een laag tafeltje met een blad van glas waarop twee kommetjes staan. Witte tegels van marmer liggen op de vloer, er is een geknoopt wit tapijt met lichtblauwe geometrische motieven en in de hoek staat een vaas van keramiek, aan de wand hangt een spiegel en er is één grote blauwe fauteuil. Er zijn twee deuren, tegenover elkaar en beide afgesloten. Ik heb de fauteuil naar achteren, tegen de wand gezet zodat ik de kamer kan overzien. Er is geen raam; het licht komt op een subtiele manier achter het plafond vandaan, en glijdt langs de wand naar beneden. Ik hoor niets, en wacht op het moment dat iemand binnenkomt. Er komt niemand. Ik ben in de fauteuil gaan zitten.
Ik kan iemand begrijpen. De Amerikaanse etnomethodoloog Harold Garfinkel stelt dat mensen hun eigen werkelijkheid creëren door hun handelen. Ze geven betekenis aan hun eigen activiteiten en aan die van de ander, daarbij veronderstellen ze dat de ander vergelijkbare bedoelingen heeft. Iemand spreekt zoals hij denkt dat anderen spreken; iemand begrijpt de ander zoals hij denkt dat de ander hem begrijpt. Dankzij taal is samenleven met anderen mogelijk.
Ik leun achterover in de fauteuil als de deur geopend wordt. Ik heb me voorgenomen niet op te staan zodra mijn gastheer binnen zal komen; ik heb geen enkele verplichting. Maar ik ben verrast als er een klein meisje binnenkomt met een grote kom. Voorzichtig zet ze de kom op het tafeltje en kijkt dan naar mij. Wat een dwaas gebeuren om
| |
| |
na lang wachten begroet te worden door een kind dat een grote kom water draagt. Ze gaat weg en pakt, net over de drempel, een schaal waarop een stapeltje textiel ligt. Ook de schaal wordt op het tafeltje gezet. Ze blijft staan en kijkt weer naar mij.
Ik spreid mijn handen uit elkaar, ‘zeg het maar, wat wil je dat ik doe?’ Ze steekt haar hand uit, handpalm naar beneden en wenkt me. Ik sta op en ga naar haar toe. Ze begint aan mijn overhemd te trekken en maakt de knoopjes los; overhemd gaat uit, vervolgens opent ze de ceintuur van mijn broek en geeft aan dat ook deze uit moet. Op de schaal zie ik handdoeken liggen, en neem aan dat ik gewassen ga worden.
Inderdaad. Ik moet op de grond knielen en het lauwe water wordt met een doek over mijn rug gewreven. Ik word gewassen en afgedroogd en krijg andere kleren aan: een wit linnen overhemd, short en pantalon die tot mijn knieën reikt. Als ik de mouwen van het overhemd omdraai en wil oprollen, reageert het meisje geschokt. Voor het eerst toont ze onzekerheid. Ze neemt mijn armen en ze geeft aan dat ik ze niet moet bewegen. Daarop pakt ze twee manchetknopen en steekt deze door de knoopsgaten, met een ringetje worden ze vastgezet. Het zijn glanzende, blauwzwarte knopen. Mijn kleren en de doeken worden gevouwen op de schaal gelegd. Terwijl ze de spullen meeneemt, verdwijnt het meisje door de andere deur. Ik blijf achter. De spiegel laat zien dat het overhemd me goed staat. Ik ga op de grond zitten, in de hoek naast de vaas.
Mensen zijn er altijd geweest. Iedereen heeft zijn eigen goden... natuurwetten bestaan hier in verschillende varianten... gastvrijheid wordt niet ingegeven door de wens zelflater gastvrij te worden ontvangen.
Lange tijd gebeurt er niets, dan gaat de deur open en komt het meisje weer binnen. Ze draagt een zilverkleurige schaal met daarop kommetjes, een afdekschaal, bordjes, bestek. Ze gebaart me om uit de hoek te komen en bij het tafeltje te gaan zitten. Het blijkt een maaltijd te zijn met rijst, vis, salade, glazen kommetjes met kleine hoeveelheden onbekende kruiden, water, enkele roze vruchten en het geheel verspreidt een zachte, aangename geur. Terwijl ik langzaam eet, is het meisje naast de deur gaan zitten en bekijkt me. Ze is jong, maar wat is jong in dit land? Zodra je kunt praten ben je volwassen en krijg je een plek in het systeem waar je de rest van je leven mee toe moet. Die plek verandert niet, jij verandert niet, er gebeurt helemaal niets.
Wanneer ik klaar ben, sta ik op en ga in de fauteuil zitten. Onmiddellijk komt het meisje overeind, ruimt af en vertrekt. Ik weet niet of ik nog iemand moet verwachten, ik kan me niet voorstellen dat degene die mij dit bezoek bereidt, een gesprek met mij wenst. Ik voel me moe
| |
| |
van het denken en het eindeloze wachten.
Kennis moet beoordeeld worden op bruikbaarheid... intuïtie is leidraad bij evolutie. Verklaren is de hedendaagse variant van communiceren... wat maak ik u duidelijk? U heeft het gevonden... devanagari. Door twaalfjarige meisjes verzorgd te worden.
In één van de vele tempels is een lang en kronkelig bassin waarin vissen zwemmen. Het traject dat het water aflegt loopt tot buiten de tempel en keert uiteindelijk weer in zichzelf terug. Op sommige plaatsen is de waterloop verhoogd en aan de buitenkant versierd met mozaïeken. De vissen zijn heilig en mogen niet aangeraakt worden. Tijdens de koloniale overheersing hebben soldaten een gat in het bassin gehouwen, het laten leeglopen en de vissen doodgeschoten. De priesters en aanwezige gelovigen hebben toegekeken en niet geprotesteerd of geschreeuwd. Passiviteit wordt niet ingegeven door angst. Vier maanden later wordt het bassin gerepareerd en voorzien van water. Er zijn geen nieuwe vissen in het bad gebracht, maar wel een kleine kaaiman, die aan de staart een gouden ring draagt.
Het duurt lang voordat het meisje weer binnenkomt, en ook nu draagt ze een grote kom. Deze wordt voor mij neergezet en blijkt een gele vloeistof te bevatten. Het meisje pakt mijn voeten en zet ze in de kom en begint beide onderbenen te wassen. Mijn benen worden tot aan de knieën van een kerrieachtige kleur voorzien. Als de voetwassing ten einde is, worden de benen voorzichtig droog gedept. Daarna pakt ze de kom op en verdwijnt. Ik sta op en ga rondlopen; ik voel me belachelijk. Als ik over mijn benen wrijf, laat de kleur niet los. Dan opent zich opnieuw de deur en ik verwacht weer het kind. Er gebeurt niets. Ik kijk in een kleine hal van enkele meters lengte, zonder zijdeuren, waarvan het eind donker is. Ik ga ernaar toe en denk in een grote zaal terecht te komen; maar dat is niet het geval, ik ben buiten.
- Deze kant op, sir.
Ik zie geen licht en ga de kant op waar ik de stem heb gehoord. Ik probeer het gebouw te zien waaruit ik kom, het moet een groot huis zijn, maar de grootte kan ik niet zien want het donker van de muren gaat onzichtbaar over in het donker van de nacht. Bij aankomst hebben de beide mannen me in een garage uit de auto gelaten en we zijn vervolgens met de lift omhooggegaan. En nu bevind ik me op de begane grond, of op een balkon? De laatste gedachte doet me verstijven, juist op dat moment pakt iemand me bij de arm:
- Hier is de auto.
Een deur gaat open en ik zie een verlichte achterbank, het lijkt dezelfde auto te zijn als waarmee ik opgehaald ben. Ik stap in, we rijden weg. Ik ben alleen met de chauffeur in de auto. Naast me bevindt zich
| |
| |
een pakket, dat ik mee zal nemen wanneer we bij het hotel zijn aangekomen. Daarin blijken mijn kleren te zitten, gewassen, gestreken, geurloos.
Er hoeft weinig ingepakt te worden, ik heb niet veel meegenomen en ik heb er weinig bij gekregen. Het was mijn bedoeling om een muziekinstrument te kopen, een sitar of een kleine handtrom. Dat is er niet van gekomen. Wat ik mee terug neem is een vierkante bel die in een blok hout staat; door de bel eruit te halen en tegen het hout te tikken ontstaat er een klank. De bel is in een tempel gebruikt om in de retraitezaal het eind van de meditatie aan te geven.
Over de stoelleuning leg ik de kleren die ik zal aandoen wanneer ik naar het vliegveld ga. Ik heb gekozen voor het overhemd dat ik van het kind heb gekregen, het bevalt me. Bovendien ligt er een lange broek, de langste die ik heb, want mijn benen zijn nog steeds geel. Gedurende de twee dagen die sinds de onvrijwillige visite verstreken zijn, ben ik er niet in geslaagd de kleur weg te wassen. De telefoon gaat. Het is de receptionist die me vertelt dat er aan de balie een pakketje voor me is gekomen. Ik zeg hem dat ik direct kom, en ga naar beneden.
- Hier is uw pakket, sir.
- Van wie is het afkomstig?
- Ik weet het niet, sir.
- Wie heeft het gebracht?
- Het is vanochtend vroeg gebracht, de portier heeft het aangenomen en voor u bewaard omdat hij u niet wilde wekken.
Het is een klein pakket, ter grootte van een boek. Ik ga naar de eetzaal, installeer me aan een tafeltje en open het pakket. Het blijkt een videocassette te zijn, geen begeleidend briefje, geen enkele aanwijzing omtrent de inhoud van de cassette of omtrent de afzender. Ik vermoed dat de cassette afkomstig is van de organisatie van het congres. Ik ga naar de receptionist en vraag hem of er een videorecorder in het hotel aanwezig is. Dat blijkt niet zo te zijn, maar hij stelt voor dat hij er een voor mij laat halen. Uitstekend. Ik vraag hem hoe lang dat zal duren: een halve dag. Dat duurt te lang, ik vertrek over enkele uren. Kan het niet sneller? Nee, het kan niet sneller.
Er is er geen gekomen. Staande bij de balie om mijn vertrek te regelen heb ik de receptionist eraan herinnerd dat ik de recorder niet meer nodig heb.
De chauffeur draagt mijn bagage en legt deze achter in de auto, het enige dat ik bij me heb is de video, opgeborgen in een plastic tas. Er blijken nog twee hotelgasten mee te rijden naar het vliegveld, een Frans echtpaar.
| |
| |
- Al die armoede maakt me ziek.
- Laat ze leven... armoede en liefde wonen in kleine hutten.
We zijn al enige tijd onderweg, de straten vol handkarren, auto's, mensen en vee, als we stilstaan en er een kind op het raam van de auto tikt. Het kind staat voor het raam waar de vrouw zit, er worden twee handjes opgeheven, een met vijf vingers, de ander met alleen een duim. De vrouw kijkt het kind recht in de ogen, het kind, dat de vrouw met moeite kan zien in de auto, staart roerloos naar binnen. De vrouw raakt verward door de ogen van het kind. Het duurt even voordat de vrouw reageert, dan schuift ze een armband van haar pols, opent het raampje en geeft de armband aan het kind. De man die voor in de auto zit, naast de chauffeur, heeft niets gezien maar wel gemerkt:
- Het heeft geen zin iets te geven, het helpt niet.
De ogen van de vrouw zien nog steeds het kind. De weeë buitenlucht die naar binnen is gewaaid heeft daar niets aan kunnen veranderen, maar de opmerking van de man zorgt voor een felle blik en ze antwoordt met hese stem:
- Voilà! L'indifférence montre sa patte.
Het is even stil en zonder zich om te draaien vraagt de man:
- Hoeveel heb je gegeven?
- Een armband.
- Een armband... Hoe kom je erbij om zoiets te geven?
Ik verwacht een woordenwisseling, maar beiden blijven kalm; de vrouw, die veel jonger is dan de man, zegt:
- Ik weet wat ik geef.
Waarop de man antwoordt:
- Niet waar, je houdt van mensen die jou iets geven.
Tijdens de rit wordt niet meer gesproken, het zijn alleen de warmte en het stof die onze aandacht opeisen. Zodra we bij de luchthaven zijn aangekomen, geef ik mijn bagage af. Een jonge vrouw controleert mijn vliegtickets en vraagt hoeveel handbagage ik meeneem.
- Alleen dit, zeg ik en toon haar de plastic tas met de videocassette. Ik ga langs de douane en kom bij de afdeling voor belastingvrije artikelen. Ik besluit twee flessen alcohol te kopen. De aankoop wordt in de plastic draagtas gedaan. Op één van de talloze banken neem ik plaats. Duizenden mensen gaan voorbij, het lijkt geen vertrekhal maar een marktplein. Ik herinner me de aap die ik in een zijstraat van een deels met tentdoeken overdekt marktplein heb gezien.
Het dier was met rafelige koorden gebonden aan een paal en had de blik van een oude man, de ogen omhooggericht, de heilige Sebastiaan. Zijn staart lag tussen beide benen en had zich rond de linkervoet gekronkeld. Waarom was het dier zo vastgebonden dat het amper kon
| |
| |
bewegen? Ik ging er voorzichtig naar toe, en zag dat er een dollarteken op de buik was aangebracht.
Instinctief had de aap gemerkt dat ik keek en wenkte me met zijn handen. Ik was verbaasd. Ik kwam dichterbij en hurkte voor het dier. ‘Ja, ja...? Bent u geïnteresseerd?’ en er verscheen een glimlach op het gezicht. Ik glimlachte eveneens. Vervolgens begon zijn duim langs de vingers te bewegen, eerst voorzichtig strelend maar daarna sneller, steeds sneller. Totdat de vingers stilhielden en het dier een schreeuw uitte. Daarna was het stil. De paal bevond zich voor een houten veranda, waar zich een deuropening bevond. Het doek dat voor de opening hing, werd aan kant geschoven. Er verscheen een man en hij vroeg:
- Change dollars, sir?
Het duurt nog enige tijd voordat het vliegtuig vertrekt, zodat ik besluit naar boven te gaan. De zak met flessen tegen me aangedrukt, betreed ik het complex van roltrappen dat naar boven voert. Wanneer ik op een tussenverdieping loop, wordt mijn aandacht getrokken door een korte gang met aan het eind daarvan een deur. Op de deur bevindt zich een bordje: gebedsruimte. Ik duw tegen de deur, er is geen handvat, en kom in een vertrek met enkele rijen stoelen voor twee tafels, met op één daarvan een televisietoestel. Ik sluit de deur en ga naar binnen; alleen het gezoem van de ventilatie is hoorbaar.
Het is een merkwaardige ruimte, sober, geen ornamenten, zo anders dan gewoonlijk voor hindoemeditatie. Als ik naar voren ga, zie ik dat de televisie aangesloten is op een recorder. Er branden twee rode lampjes, ik druk op de afspeeltoets en op de teller verspringen cijfers. Toch valt er niets te zien of te horen, ik probeer enkele knoppen van het televisietoestel en na enige malen draaien schalt er muziek door de kamer. Ik demp het geluid. Op het beeldscherm verschijnen zingende mensen, ik probeer te begrijpen tot welke religie ze behoren, maar ik kan niet verstaan wat ze zingen. Een opvallend initiatief: meditatieruimte met hulpmiddel. Niet langer een onbeweeglijke mantra maar een vrolijk tv-programma.
Ik hurk voor de recorder, stop de muziek en laat de band eruit komen. Ik neem mijn eigen videoband en doe deze in de recorder, in de monochrome ruis op het beeldscherm valt nog niets te herkennen. Ik druk op fast forward en zie mezelf op het scherm verschijnen. Ik stop de band en begin opnieuw: ik sta tegen een witte achtergrond en kijk recht in de camera. Ik zie dat ik mijn handen beweeg, ik ben iets aan het uitleggen. Het is niet de voordracht die ik heb gehouden, want daar was geen camera bij en ik stond achter een lessenaar.
Er is geen geluid. De camera zoomt in en begint te draaien. Nee, ik ga zelf draaien, mijn haren gaan recht naar beneden staan en ik zwaai met
| |
| |
mijn armen. Terwijl ik naar mezelf kijk komt er iemand in de kamer, in een reflex druk ik de recorder uit. Het is een man in korte broek, met een blonde snor en een felgekleurde sporttas over de schouder. Ik zeg:
- Het toestel werkt niet, er kan geen gebruik van worden gemaakt.
- Dat is geen probleem, zegt de man. Ik kan wel zonder.
Hij gaat op een stoel zitten en kijkt voor zich uit. Ik volg zijn voorbeeld en neem een plaats op de voorste rij. Bij het congres waren geen camera's, er werden uitsluitend video-opnames vertoond op een scherm om menselijk gedrag te illustreren, maar van sprekers noch publiek zijn opnames gemaakt. Ik probeer me de gang van zaken te herinneren.
Ondertussen zijn drie vrouwen de kamer binnengekomen, ze zijn aan de andere kant gaan zitten. Ik blijf in meditatieve houding naar een verduisterd beeldscherm kijken. Jammer dat ik vergeten ben te vragen wie het pakje heeft bezorgd, een man of een vrouw? Ik denk aan de vrouw die het kaartje heeft laten vallen, ik denk aan de voetwassing. Welk overhemd draag ik op de video? Ik kan het me niet herinneren... Is het mogelijk dat iemand zich zijn gedrag niet meer kan herinneren? Stenen kunnen zweven, opwaarts stijgen en talloze andere bewegingen uitvoeren.
De tijd verstrijkt, de vrouwen zijn opgestaan en vertrokken, de man is onbeweeglijk blijven zitten. Over mijn schouder heb ik hem geobserveerd: voorovergebogen, gevouwen handen met ellebogen steunend op de knieën, ik neem aan dat hij in slaap is gevallen. Geknield bevind ik me voor de recorder, met een kort gezoem wordt mijn videoband naar buiten gebracht. Voorzichtig pak ik de tas, de flessen tikken elkaar even aan, maar de man merkt er niets van.
Buiten zoek ik een bord met vertrektijden en vind twee beeldschermen. Ik schakel een scherm in en er schuiven vertrektijden over het beeld, dan verschijnt de opdracht: ‘typ uw geboortedatum’. Pas als ik omhoogkijk, zie ik de affiche met een magiër die gezeten op een tapijt me indringend aankijkt; hij zal mijn horoscoop bepalen. Ik ga van de beeldschermen weg en kijk om me heen, te midden van zoveel mensen valt geen informatiebalie te ontdekken. Ik neem mijn instapkaart en bekijk de code: 208, en loop in de richting van de roltrappen. Daar staat aangegeven: 089, 107, 169, 235.
Ik doe de videoband in de tas en ga de roltrap op; op de tweede verdieping staat 217-235 aangegeven. Langs de mensen loop ik de andere kant op. Door de glazen wanden zijn vliegtuigen in de verte te zien, er hangt een bruine waas en de contouren van de stad zijn zichtbaar. Na enige tijd splitst de hal zich in tweeën, met op de borden uitsluitend nummers beneden 208; dan zie ik dat de ingang zich om de hoek be- | |
| |
vindt. Het is er leeg, geen wachtende passagiers, alleen een viertal mannen in groen uniform met witte tulband. Een van hen komt naar me toe, hij draagt een revolver aan een riem die dwars over zijn borst spant, hij vraagt mijn bestemming. Ik laat hem mijn ticket zien. De militair kijkt mij aan en zegt dat ik laat ben.
- Ik heb veel moeite gehad met het vinden van de juiste uitgang.
- Veiligheidscontrole, gaat u daar staan.
Een andere man gaat met een metaaldetector langs mijn lichaam. Er gebeurt niets. De militair knikt, ik ga naar hem terug en geef hem de plastic tas, hij haalt de videocassette eruit.
- Wat staat erop?
Ik zwijg. Hij bekijkt de cassette aandachtig, en zegt dat deze van Thaise makelij is. Ik zeg dat ik dat niet heb gezien en dat ik de video heb gebruikt om vakantieplaatjes te maken.
- Waarom bewaart u deze dan niet bij uw bagage?
- Ik wil de band niet kwijtraken.
- Zo... u bewaart dus uw dierbare herinneringen bij de belastingvrije artikelen. Ik denk dat er iets anders op staat, zegt hij en kijkt me strak aan:
- Er staat iets op dat niet geschikt is voor andere mensen. Er staat pornografie op, nietwaar?
- Nee, het is een vakantievideo.
- We zullen het uitzoeken.
Daarop legt hij de videocassette op een tafel achter hem en neemt me bij de arm. Hij trekt me naar de ingang van de sluis naar het vliegtuig. Ik weiger met hem mee te gaan en ruk me los. Onmiddellijk komen de andere soldaten in actie om assistentie te verlenen. Omringd door vier mensen sta ik stil, kijk de militair aan en eis mijn band terug.
Ondertussen is ook een geüniformeerde steward toegesneld, die met de militair begint te praten. Ik begrijp niets van hetgeen er besproken wordt. De steward maakt sussende gebaren die door de militair beantwoord worden met bromtonen; dan maakt de steward een opmerking die de militair doet verbleken, zijn ogen worden groter en een schreeuw volgt, ondersteund door driftig stampvoeten. De steward zegt me dat ik onoverkomelijke problemen riskeer als ik niet direct in het vliegtuig ga. Ik duw twee soldaten aan de kant en stap de sluis in. Het duurt even, dan volgt de steward die achter me aan rent met de beide flessen alcohol.
Ik zie niet de ijle kleuren van het landschap dat zich beneden me uitstrekt, de contouren worden vager en vervagen helemaal... grote geesten, tijdloze armoede, zinloze erotiek... Ik geef mezelf een andere naam, ik word een ander mens en associeer me met hetgeen ik zie en
| |
| |
beleef; vier van mijn vijf zintuigen beheers ik niet... mijn leven bestaat uit verhalen en ideeën van voorbije generaties. De wolken nemen vaste vormen aan en worden wit, witter; het verbaast mij niet als er uit één van de wolken een steen opstijgt... het verbaast me zelfs niet dat het mijn cassette is die, langzaam voortbewegend, gestaag het ijzige heelal ingaat.
|
|