geen enkel akkoord heeft de neiging om op zichzelf te staan. Nikolajeva voert uit met de bewondering en toewijding van een grote pianiste die de dood van haar grote meester gedenkt.
Misschien had ze wel de lange gesprekken in gedachten, die Sjostakovitsj met haar voerde toen hij haast elke dag een van deze stukjes schreef en ze haar liet horen.
Maar ik moet uitkijken deze composities niet al te idyllisch af te schilderen. Als ze alleen maar als zo'n binnenkamerse flirt met Bachs muziek waren bedoeld, dan waren ze niet veel meer geworden dan een soort spel met glazen kralen, zegt Hans-Klaus Jungheinrich terecht. Sjostakovitsj heeft meer gedaan: in en door de moderne harmonieën, die in toenemende mate hoorbaar worden, heeft hij de signatuur van zijn eigen bewustzijn gegrift, zijn afstand tegenover Bach bepaald, analoog aan de manier waarop Hindemith dat in Ludus tonalis heeft gedaan - een andere variant op Bachs Wohltemperiertes Klavier, die ook veel meer is dan zo maar een spel met het verleden, ondanks de titel, en ondanks de beledigingen van de Adorno-school die dergelijke composities afdeed als een gratuite recyclage van leeg geworden vormen. In die driehoek - Bach, Sjostakovitsj, Hindemith - ontstaat een reflectie over de geschiedenis van de ‘absolute’ muziek en de maatschappelijke betekenis die ze voor haar tijd en de daaropvolgende tijden onvermijdelijk heeft.
Als ik naar Nikolajeva luisterde, hoorde ik wel een echo van Bach, maar ik hoorde vooral de herdenking van het feit dat hij al tweehonderd jaar dood was. Dat was Sjostakovitsj niet vergeten. Hij is duidelijk vertrokken van het idee van de aemulatio, de creatieve imitatie, en geleidelijk aan geëvolueerd naar zo'n diep begrip van Bachs systeem dat hij als vanzelf in diens modern verlengde kwam te liggen.
En toen kwam er een slotakkoord, dat alles op zijn plaats deed vallen. Precies een jaar nadat Nikolajeva de preludes en fuga's had opgenomen, nam ook Keith Jarrett ze op. Ik kocht de opname meteen. Ik was benieuwd te horen hoe de pianist van Stair case deze klus zou klaren. Twee jaar eerder had hij al Bachs Goldberg-variaties opgenomen. Het was bovendien duidelijk dat hij ook zeer goed wist wat hij deed als hij al die jazz-Standards analyseerde. Jarrett is een pianist die boven de genres probeert te staan, en dit, zoals gezegd, met wisselend succes. Maar als ik dan toch meer houd van zijn interpretatie dan van die van Nikolajeva, dan komt dat door iets wat ik hiervoor in het geval van Glenn Gould zo radicaal heb zitten afzweren: het feit namelijk dat hij laat horen hoe een hedendaagse pianist andere accenten legt dan de Richter-getrouwe Tatiana Nikolajeva.
Waarom dit me dan niet stoort? Omdat Jarrett geen psychologische of ‘invoelende’ interpretatie maakt. Wat hij laat horen, zit veel meer in de muziek dan in zijn ‘vertolkend’ gemoed. Hij laat de moderne akkoorden beter uitkomen dan Nikolajeva, hij verwijdert zich makkelijker en verder van Bach om dichter bij Sjostakovitsj te komen, om te laten horen hoezeer deze muziek in de twintigste eeuw is geschreven en niets met nostalgie te maken heeft. Nikolajeva heeft meer oog voor de traditie, Jarrett heeft een neus voor de momenten waarop de harmonieën gaan wringen en hij laat ze heel subtiel net iets duidelijker wringen (ongeveer vanaf nr. 8, prelude en fuga in f). Omdat de preludes en fuga's zo gebouwd zijn dat ze zo'n beetje van traditioneel naar modernistisch evolueren, hoor je de verschillen in aanpak beter naarmate je verder luistert.
In die zin zou ik graag een duel willen horen dat inmiddels onmogelijk is geworden door de dood van een van de partijen: Keith Jarrett en Glenn Gould die om beurten Hindemiths - Ludus tonalis en Sjostakovitsj' Preludes en fuga's spelen. Andere accenten, wel of niet rubato's, hermeneutiek of analyse, twee manieren om dezelfde muziek te lezen. Een uitgangspunt voor een discussie met mezelf.
Jarrett heeft, als hij alle retoriek aflegt, ook als jazzmuzikant een echt klassiek temperament dat, net als dat van Sjostakovitsj, toch geheel ei-