Ee Leeflang
Een zootje platvis
Een schilder maakt een visstilleven.Ga naar eindnoot* Het is geen ongewoon genre in zijn tijd. Heeft het schilderijtje iets zinnebeeldigs, zoals gebruikelijk is in die eeuw? Wat betekent het dan? Het gedicht noemt een aantal mogelijkheden. Misschien drukken die vijf schollen alleen hun eigen smakelijkheid uit. Hoewel, zo ongestoofd, zo ongebakken? Ze zouden de gelukkige vangst kunnen verbeelden of juist het droeve lot van te zijn gevangen, ja de sterfelijkheid. Het een sluit het ander niet uit. Mogelijk zijn ze een ode aan de zo bloeiende Hollandse visserij zelf. Of reclame voor een vishandel, een viswinkel. En wie weet, dat alles tegelijk. Of niets van dat alles. Een sterk geschilderd figuratief schilderij heeft geen last van zijn voorstelling of betekenis. Dat is niet alleen het privilege van abstracte kunst, zoals in academies van de blindheid wel wordt gepredikt.
Het kan de schilder trouwens niet schelen wat voor associaties er bij de beschouwer van zijn schilderijtje opkomen. Hij is niet te beroerd om een zienswijze te delen. Maar in de eerste plaats is hij bézig.
In welke gemoedstoestand hij heeft gewerkt, komen we niet te weten. Het was hem erom te doen, zegt het gedicht, dat levenloze zootje te bedwingen. Ars longa. En wat hij vereeuwigde, kon hij misschien nog net opeten. Als hij flink doorwerkte.
In ‘Leidse meester’ klinkt sympathie voor de eenzelvige die het beste maakt van het alledaagse. Het is een motief, heb ik gemerkt, dat bij mij telkens opduikt. Dat zal wel geen toeval zijn. Drie gedichten verder in de bundel eindigt een vers over de studies van Van Gogh met:
Want mij laten graspollen
overal en nergens koud, voordat
iemand zich in halm en spriet
verdiept, zich niet ontziet, voor mij
van het onogelijke houdt.