Ee Leeflang
Opboksen
Er is bij mijn weten geen mythische gouden eeuw aanwijsbaar in Ter Balkts oeuvre, maar zijn dichterschap wordt beheerst door het smartelijke respect voor een aarde die nog niet ten prooi is aan perverse denkers en technologische veroveraars. Het zijn de planten, de dieren, de gereedschappen en landschappen die ons in zijn werk voortdurend herinneren aan die oudere, gavere wereld. Hij weet er veel van. Een leerdichter à la Van Maerlant is hij dan wel niet, maar zijn poëzie bevat veel wetenswaardigs en het didactische is hem niet totaal vreemd.
Zo lezen we dat de mispel zijn wortels optillend over de berg is verschenen. Dat klopt. De struik is afkomstig uit Klein-Azië. Allerlei kwaliteiten maken hem eerbiedwaardig: de klassieke doornen, de attische bloesem, de vijf slippen aan zijn vruchten, die zelf werden verwerkt in ouderwetse lekkernijen. Al met al: je moet van goeden huize komen om tegen de mispel te kunnen opboksen. Strofe vijf pepert ons dat terdege in.
De ik die daar aan het woord is, tekent ons zijn nietswaardigheid als het ware in mispeltermen. Bevroren door ‘de adem van de wereld’ hangt hij aan de mispelboom. Met ingeklapte doornen is hij weerloos. Zijn waarheid ligt ‘ongewenst eetbaar in het gras’. Winterser en treuriger kan het niet. En of het nog niet erg genoeg is, dit alles speelt zich af op de Mookerhei, eenzaam oord, waar men zijn vijanden heen wenst.
Maar de vier slotstrofen brengen zon, mei, nieuwe vruchten en de ontknoping. De dramatische uitroep over het opboksen vindt hier zijn repliek.
maar de vrucht, ongewenst of langverwacht,
ontsnapt aan alle velden, alle rivieren, elke waarheid
Ik ben gebronsd en bros door de zon
De mispel snakt naar rijping en naar mei
Wie hier ook spreekt, gedicht of dichter zelf, in de miskenning, in het afsterven, het herleven en het onstuitbaar verlangen naar volgroeidheid is de mispel voorbeeld en gelijke. Intussen zouden we haast vergeten hoe droogkomisch de inzet is. Een ideale eerste strofe waar het hele gedicht van profiteert.