| |
| |
| |
Bert Vanheste
Vergeet François Seurel niet
Le grand Meaulnes, tachtig jaar later
‘Dit,’ zei de leraar, ‘is het boek over Augustin Meaulnes, de grote Meaulnes.’ Een van de tienduizenden leraren Frans die, van Oude Pekela tot Osaka, Alain-Fourniers in 1913 verschenen Le grand Meaulnes/Het grote avontuur onder de aandacht van hun leerlingen hebben gebracht. Toch een bijzondere leraar, deze Monsieur H. Een romanticus met voelhorens voor de literaire aanleg van een enkele leerling die hij na de les met een wonderlijk glimlachje de Salamander-vertaling van ‘het mooiste boek dat er bestaat’ aanreikt als remedie tegen de liefde. Nog ongewoner is wellicht zijn vermaning Meaulnes' vriend niet uit het oog te verliezen: ‘Vergeet François Seurel niet, want... enfin, dat ontdek je nog wel.’
In Uitgesteld paradijs erkent de leerling - Benno Barnard - dat het hem nog ruim tien jaar heeft gekost om ‘dat’ te ontdekken, om achter de echte betekenis van Seurel te komen. Als zeventienjarige was hij nog niet bij machte zijn gevoelens onder woorden te brengen; wel herkende hij die in Het grote avontuur en dat dank zij ‘een van de geniaalste vondsten uit de geschiedenis van de roman’: Fournier ‘verdeelde zichzelf in twee ongelijksoortige helften, de held en de verteller, die hij beiden in evenredige mate was’. Die perspectiefverschuiving staat de lezer toe het standpunt van de verteller Seurel in te nemen, om zich vervolgens via hem te identificeren met de held Meaulnes. Het schrijverschap echter stelt volwassener eisen: de actieve beoefenaar ervan moet afscheid nemen van Meaulnes; alleen wie als Seurel afstand neemt van het paradijs kan ‘een nieuw paradijs’ creëren, ‘een besloten ruimte waarin alles onderling samenhangt’ (Barnard, p. 34 en 36).
| |
La création du paradis
De ontstaansgeschiedenis van Le grand Meaulnes bevestigt Barnards ontdekking. De voedingsbodem van Alain-Fourniers roman is terug te vinden in twee delen van het Département du Cher in het hart van Frankrijk. Henri-Alban Fournier (schrijversnaam Alain-Fournier) bracht zijn eerste levensjaren door in La Sologne. Hij werd er in 1886 geboren in La Chapelle-d'Angillon (in de roman La Ferté-d'Angillon). Ook nadat het gezin verhuisd was, bleef hij de zomervakanties doorbrengen bij zijn oom Florent (‘l'oncle Florentin’) in (‘Vieux’) Nançay, twintig kilometer ten westen van zijn geboortestad. Zijn zus Isabelle heeft beschreven hoe zij een zestal kilometer onder La Chapelle-d'Angillon het vervallen kasteel van Loroy ontdekten (een vroegere cisterciënzerabdij; in de roman het mysterieuze landgoed Les Sablonnières). Een aanzienlijk groter deel van zijn jeugd bracht hij negentig kilometer zuidelijker door in Le Bas-Berry. Op de dorpsschool van Epineuil-le-Fleuriel (in de roman Sainte-Agathe) was zijn vader (‘meester Seurel’) vanaf 1891 onderwijzer en zijn moeder (‘Millie’) vanaf 1893 hulponderwijzeres.
In 1898 ontkwam Henri Fournier er niet aan zijn dorp te verlaten om in Parijs de middelbare school te gaan volgen. Daar, in het versteende Parijs, schuiven de twee landschappen op de linker- en rechteroever van de Cher over elkaar
| |
| |
(in zijn roman lijkt Alain-Fournier Sologne op Berry te hebben gelegd, zij het noord op zuid en oost op west); zij versmelten tot het paradijs uit zijn kinderjaren. Op Hemelvaartsdag 1905 wordt die voedingsbodem bevrucht: op de oever van de Seine ontmoet hij de ideale vrouw. Tien dagen later krijgt hij de geest en durft hij zijn pinksterbruid aan te spreken. Na ‘la grande, belle, étrange et mystérieuse conversation’ begrijpt hij dat zij, Mademoiselle de Quièvrecourt, verloofd is.
In dagboeknotities, brieven, gedichten en prozafragmenten waarin hij verhalende en beschouwende elementen vermengt, wordt zij in de jaren die volgen het allerhoogste, het zuiverste wezen. Het onbereikbare, archetypische symbool van zijn verlangen. Na enkele maanden al blijkt deze paradijselijke ziel verhuisd te zijn naar het dubbellandschap uit zijn kindertijd. Twee dromen raken verstrengeld. In of omstreeks 1910 verkent Fournier een nieuwe manier om daar vorm aan te geven; misschien kunnen we die het best typeren als magisch-realistisch. In dezelfde jaren waarin Proust de stap ‘vooruit’ zet van het symbolisme naar het modernistisch aftasten van het individuele bewustzijn, doet Fournier een stapje terug: hij kiest voor het (schijnbaar) eenvoudige verhaal. Het innerlijke proces wordt vertaald in een avontuurlijke gebeurtenis; het eerste verdwijnt niet, het wordt ingebed; achter het zichtbare gaat het magische schuil. De uit een wetenschappelijkburgelijke laag afkomstige Proust stelde zich terzijde van dat milieu op: parallel aan wat de vliegtuigbouwer deed met zijn materialen, construeerde hij met zijn herinneringen aan Illiers zijn literaire stad Combray. Fournier daarentegen steeg op van de landschappen uit zijn jeugd. Voor Fournier was het avontuur de weg uit het alledaagse naar het volmaakte. Epineuil en Nançay werden de startbaan voor zijn opvlucht naar Sainte-Agathe, naar het geheimzinnig landgoed, naar het gedroomde paradijs. Daar ontpopt Yvonne de Quièvrecourt - inmiddels Madame Brochet en moeder van twee kinderen - zich als Yvonne de Galais, de verhevenste aller vrouwen.
In de kladversie van de roman blijkt Fournier op weg te zijn van één naar twee mannelijke hoofdpersonages: ‘Deux frères ou deux amis dont l'un chaque soir parle d'une femme qu'il a connue...’ De verteller is nog de held, degene die het liefdesavontuur heeft beleefd. De toegevoegde vriend of broer blijft vooralsnog passief. Dat neemt niet weg dat Fournier nu over twee figuren beschikt, in wezen zichzelf en een zielsverwant, iemand die openstaat voor dezelfde ervaringen, die bijgevolg in staat is zijn rol over te nemen. Inmiddels lag de Parijse ontmoeting al ruim vijf jaar achter Fournier en behoorde zelfs een aanzienlijk aardser verhouding met Jeanne Blondeau (‘j'ai un corps, un peu de coeur et je n'ai pas d'âme’) tot het verleden. Een deel van hem bleef de adolescentendroom koesteren. Een ander deel koos voor de nuchtere realiteit, voor gewoner avontuurtjes, voor een carrière als journalist en als secretaris van de vooraanstaande politicus Claude Casimir Périer, met wiens vrouw Simone - de beroemde actrice Pauline Benda - hij na de voltooiing van zijn roman een bewogen verhouding aan zou gaan.
De ambivalent geworden houding tegenover het Ideale heeft Fournier er klaarblijkelijk toe gebracht zichzelf op papier te splitsen in twee min of meer gelijkwaardige personages. De held treedt terug als verteller. De toehoorder neemt de vertellersrol over.
| |
De kant van Seurel én van de vrouwen
Tijden geleden was François Seurel getuige van het grote avontuur dat zijn wonderlijke vriend Augustin Meaulnes overkwam. ‘Het begon op een zondag in november 189...’ In Sainte-Agathe, een dorp van niemendal in Midden-Frankrijk, bereidt François zich voor op het onderwijzersexamen. Hij mankt een beetje en gaat enigszins gebukt onder de overbezorgdheid van zijn moeder Millie. Zijn geborgen, maar ook beperkte, leventje compenseert hij met lezen. De
| |
| |
komst van Augustin, de grote Meaulnes, betekent het einde van zijn ‘vredige kindergenoegens’, maar evenzeer het binnendringen in zijn dagelijkse werkelijkheid van het avontuurlijke dat tot dan toe besloten was gebleven in de autonome wereld van zijn literaire verbeelding. De ongetemde Meaulnes wordt zijn huis- en klasgenoot, zijn vriend, zijn oudere broer. Nog voor Kerstmis raakt Meaulnes verdwaald en ontdekt hij een geheimzinnig landhuis waar de onaangepaste aristocraat Frantz de Galais zijn aanstaande huwelijk met het volksmeisje Valentine viert met een te gek feest voor de kinderen en de boeren. Als in een droom ontmoet Meaulnes daar de ideale vrouw: Yvonne de Galais, de zus van Frantz. Abrupt komt een einde aan de euforie: voor Valentine is de hemel te hoog, zij blijkt gevlucht te zijn.
Na Meaulnes' terugkeer in het dorpse Sainte-Agathe probeert hij met de hulp van François tevergeefs het landgoed terug te vinden. Maanden later komen de twee vrienden in contact met Frantz, die na een zelfmoordpoging in het gezelschap van circus spelende en stelende zigeuners rondtrekt op zoek naar Valentine. Het drietal zweert elkaar in alle omstandigheden bij te zullen staan. Frantz moet vluchten voor de politie. Hij kan Meaulnes nog Yvonnes vakantieadres in Parijs geven. Daar heeft onze held een (platonische?) verhouding met een meisje dat later uiteraard Valentine blijkt te zijn. De perfecte helper François komt Yvonne op het spoor, brengt de geliefden samen. Meaulnes wordt evenwel verscheurd door wroeging om zijn verhouding met Valentine. De ochtend na de huwelijksnacht verlaat hij zijn vrouw om Frantz en Valentine te zoeken en bij elkaar te brengen. Yvonne sterft in het kraambed. François ontfermt zich over haar dochtertje. Tot Meaulnes, na voltooiing van de opdracht die hij zich had gesteld, terugkomt. Hij neemt François het kind (‘de enige vreugde die hij mij had gelaten’) af en vertrekt ermee, ‘nieuwe avonturen tegemoet’.
Meaulnes liefdesavontuur is mislukt. Prompt stapt de tragische held in een nieuw avontuur. Hij blijft de dromer, onaangepast. De dood van het droommeisje maakt de droom onsterfelijk. Het verlangen naar de vrouw in het paradijs verwerft de magische kracht van de mythe.
Grotendeels ongewild heeft Fournier met een tweede mythe de eerste versterkt. Alhoewel hij in de loop van zijn laatste levensjaren ontegensprekelijk opschoof in de richting van een nuchterder visie op het bestaan, in het bijzonder op de liefde, liet hij zich in 1914 - zoals overigens het merendeel van de kunstenaars en intellectuelen in het begin van la grande guerre - meeslepen dor een nieuw ideaal: de heilige vaderlandsliefde. Tevergeefs wendden de vrouwen om hem heen hun invloed aan om hem ver van het front te houden. Op 22 september 1914 voerde luitenant Fournier zijn manschappen aan in het bos van Saint-Rémy en viel er voor het vaderland. Dat zijn lichaam niet (of pas meer dan zeventig jaar later) teruggevonden werd, versterkte de tweede mythe, die van het leven van de schrijver. In Chapelle-d'Angillon staat zijn heldennaam op de herdenkingszuil: Mort pour la patrie. Onsterfelijk. (Welke lezing van Le grand Meaulnes zou zich hebben opgedrongen indien Alain-Fournier la grande guerre had overleefd en wie weet een epigoon van Proust of een voorloper van Céline was geworden?)
De dubbele mythe maakt de romantische lezer blind voor Seurels kijk. Geen twijfel dat ook Seurel Meaulnes' avontuur opvat als groots. Maar dan wel als een grootse droom, als fictie. Waardoor hij zich laat meeslepen, zij het als een rijpe ‘lezer’, die zich inleeft én afstand bewaart. Als Meaulnes naar Parijs is vertrokken, wordt Seurel ‘weer een gewone dorpsjongen, net als alle anderen. En dat was makkelijk, ik had er niets anders voor te doen dan aan mijn natuurlijkste neigingen toe te geven’ (p. 127). Die gewone jongens zijn het die hem op het spoor zetten van Yvonne. Hij brengt de geliefden bij elkaar. Zijn relatie met Yvonne is even gewoon als diepgaand: ‘een stille verstandhouding, die slechts door de dood verbroken zou worden, een vriendschap die bewogener was dan een
| |
| |
grote liefde’ (p. 149). Hij wordt haar steun en toeverlaat, de pleegvader van haar kind.
François Seurel bevindt zich in goed gezelschap: alle vrouwen delen zijn standpunt. Dat zij al evenzeer onder de bekoring komen van ‘de dwaze grote jongen’ Meaulnes, verhindert hen niet de onbereikbaarheid en zelfs het gevaarlijke van zijn ongebreideld idealisme te onderkennen. Tijdens haar eerste ontmoeting met Meaulnes laat Yvonne zich meeslepen door zijn plannen. Niettemin zegt zij stil en nadenkend: ‘Wij zijn twee kinderen. Wij hebben een dwaasheid begaan’ (p. 72). Ook in de ogen van François is zij ‘het mooiste meisje dat er misschien ooit op de wereld heeft bestaan’; toch is het haar ernst die de grootste indruk op hem maakt, haar ‘dromerig-nadenkende houding’. Op besliste toon zegt zij dat zij net als François' moeder les zou willen geven aan kleine kinderen. Dan zou zij de jongens de wijsheid willen meegeven dat zij niet moeten ‘verlangen om de wereld rond te zwerven’. ‘Ik zou ze leren het geluk te zoeken dat vlakbij is en dat je niet direct herkent...’ (p. 148). Desondanks laat zij zich keer op keer verleiden door Meaulnes' dwaze verlangen. Zij beseft dat zij daar door schuld op zich laadt. Nadat hij haar in de steek heeft gelaten, drukt zij haar vrees uit dat de ‘hoogmoedige gedachte’ dat zij het meisje kon zijn dat hij in al zijn dromen zag, dat zij ‘zijn koorts, zijn onrust, zijn geheimzinnige wroeging’ kon wegnemen, hem angst heeft aangejaagd en op de vlucht gedreven.
In nog sterkere mate dan de aristocratische Yvonne de Galais beseft het volksmeisje Valentine hoe weinig zij beantwoordt aan het droombeeld van haar geliefde. ‘Uit bescheidenheid, uit angst, uit gebrek aan zelfvertrouwen’ ziet zij af van een huwelijk met Frantz. In Parijs bevestigt zij tegenover Meaulnes dat zij weggelopen is omdat Frantz haar te zeer aanbad: ‘hij zag mij, zoals hij zich mij droomde en helemaal niet zoals ik was. En ik heb veel fouten. We zouden zeer ongelukkig zijn geweest’ (p. 212).
Meaulnes' eerste avontuur heeft hem en Seurel vervreemd van hun dorpsgenoten; zijn tweede avontuur heeft de frêle gezondheid van Yvonne ondermijnd; zijn volgende avontuur gaat ten koste van de enige vreugde die hij zijn vriend nog gelaten had. Frantz' avontuurlijkheid richt niet minder ellende aan. De schulden die hij maakt ruïneren zijn al te goede en toegeeflijke vader; het landgoed vervalt, wordt afgebroken; zijn moeder sterft en korte tijd later - zij het nog meer door de schuld van Meaulnes - ook zijn vader; zijn overspannen verwachtingen schrikken Valentine af en zijn vlucht brengt Meaulnes ertoe zijn bruid te verlaten.
De vrouwen, en met hen Seurel, die als verteller het laatste woord heeft, zijn zich ervan bewust dat het ideaal dat Frantz en Meaulnes najagen niet alleen utopisch is, maar ook onmenselijk. En toch wenden zij zich niet af van hun helden. Integendeel: zij helpen hen, niet zelden in de wetenschap dat zij zich daarmee medeplichtig maken. Hoe desastreus het grenzeloze verlangen ook mag zijn, het blijft fascinerend. De vader keert zich niet tegen de schuldigen; hij verliest zijn verstand. Yvonne offert zich op en laat Meaulnes vertrekken; zij gaat dood. François staat alles wat hij nog heeft af; hij verbeeldt zich dat de held nieuwe avonturen tegemoet gaat. Waarna hij als verteller verder gaat: met zijn herinneringen als materiaal en Meaulnes' verlangen als bindstof, richt hij een herdenkingsmonument op.
| |
Van de romantische naar een creatieve lezing
Alles lijkt erop te wijzen dat Le grand Meaulnes nagenoeg uitsluitend gelezen werd door mannelijke adolescenten. (Na herhaald aandringen las Barnards ‘Yvonne’ het dan toch; zij ‘vond er niets aan’.) Zij kwamen er zelden of nooit toe het te herlezen: je eerste liefde doe je niet over. Het heeft er de schijn van dat een dergelijke romantische verhouding met een literair boek tegenwoordig ook al voor jongelingen in de overgang hopeloos achterhaald is. Het magisch-realisme mag dan al twee wereldoorlogen overleefd hebben, tegen het sluipend geweld van de
| |
| |
consumptiemaatschappij was het niet opgewassen. Ach, tachtig jaar is een mooie leeftijd voor een roman. Laat ons Het grote avontuur met een lijkrede bijzetten in de literatuurgeschiedenis. Tenzij een eigentijdse lezing het boek een tweede jeugd kan geven.
De traditionele leeswijze werd gevoed door de vele critici, essayisten en geleerden die in het spoor van Fourniers zus Isabelle Rivière Le grand Meaulnes religieus hebben geduid. Het Koninkrijk van de Geliefde dat niet van deze wereld is. Het christelijk surrealisme dat uitstijgt boven de zinnelijkheid van Breton, maar ook boven het aardse leven van de auteur, die er helaas niet toe kwam zichzelf op het Evangelisch Peil te hijsen. De revolte die in de lezer opstaat wanneer hij niet langer ontkomt aan de vaststelling dat Meaulnes' kinderlijke onschuld, zijn paradijselijke zuiverheid, reddeloos verloren gaat. De kern van deze interpretatie lijkt mij te zijn dat Fourniers Verlangen verwijst naar de oorzaak ervan. De hunkering naar het absolute als Godsbewijs. Uiteraard valt deze overtuiging, aangezien ze berust op geloof, niet te weerleggen. De lezer die Seurel niet vergeet kan slechts herhalen dat deze als verteller minder bemoeienis heeft met de oorzaak van het Verlangen dan met de vernietigende gevolgen ervan. Hoe hoger het verlangen, des te dieper de ellende. Bovendien hunkeren de helden naar een aards paradijs. De vrouwen zijn nog aardser, en dat verandert geenszins als zij de aarde moeten verlaten; zij onderkennen de dwaasheid van de dromers; de weg uit de misère die zij aanwijzen is die van het kleine, kinderlijke geluk. Voor Seurel zelf is ook die uitweg doodlopend.
Seurel staat met lege handen. Zijn hoofd echter is vol. Vol herinneringen die hij kan ophalen als bouwstenen voor een verhaal. Hij vertelt om te vertellen. Zijn verhaal heeft geen extern doel, het is autonoom geworden. Zo is het tegen het einde van de roman. Pas dan wordt manifest wat van meet af aan als ondertoon aanwezig was: het literaire karakter van het avontuur. (Zo wordt Meaulnes voorgesteld als ‘de held van een roman’, als ‘een personage uit een kostbaar boek’; het verhaal wordt omschreven als ‘onze avonturenroman’ en deze loopt van stapel met een duidelijke verwijzing naar Robinson Crusoe).
Seurel plaatst het romantische liefdesverhaal in een modernistisch kader, maakt er aldus in zekere mate een bewustzijnsroman van. Daarin is hij aanzienlijk minder consequent dan Proust, die in zijn eveneens in 1913 gepubliceerde Un amour de Swann de romantisering ver achter zich laat: alle verhaalelementen, bijvoorbeeld de liefde die Swann opvat voor een niet echt ideale vrouw, zijn modernistisch. Fourniers verhaal daarentegen wordt geen (re)constructie, het blijft een romantisering van zijn herinneringen. Wel laat zijn verteller zien dat het om een romantisering gaat.
Deze invalshoek van Seurel maakt een eigentijdse, post-ideologische interpretatie mogelijk. In het bijzonder voor de lezer die eenzelfde ontwikkeling als Seurel achter de rug heeft, die de band van een vergelijkbare (christelijke, socialistische, nationalistische of vrije-markt-) utopie verbroken heeft, maar de aantrekkingskracht ervan niet kan of niet wil ontkennen. De droom die serieus wordt genomen, is rampzalig; de droom die als droom wordt gezien, is fascinerend. De lezer die zijn geloof in Meaulnes verloren heeft, kan zich laten boeien door Seurels behoefte aan een Meaulnes, aan een romantisch avontuur en in het verlengde daarvan door Alain-Fourniers behoefte om uit zijn persoonlijke lotgevallen, uit de mensen om hem heen, uit zijn landschappen, een roman te creëren.
De romantische lezer droomde onder meer ook van Sainte-Agathe. Soms liet hij zich tot een bedevaart verleiden. Hoe schamel stak dan het schooltje van Epineuil-le-Fleuriel af tegen Fourniers schepping.
De ontnuchterde lezer daarentegen laat zich niet afschrikken door het gesloten hek. Aan de overkant van de rue de la Gare klampt hij in de moes- en bloementuin van de Ferme du Père Martin een Millie aan die Andrée Lullier blijkt te zijn. Met haar man Henri heeft zij de Ecole Alain-Fournier als museum ingericht. Een jon- | |
| |
getje laat zijn nieuwe fietsje bewonderen. Gisteren is hij helemaal naar Sainte-Agathe (een kilometer of twintig zuidwestwaarts) gereden. Achter de speelplaats zoekt het schooltje koelte onder de vigne vierge. Het lijkt nauwelijks aangetast door ruim een eeuw zon en regen, twee wereldoorlogen, de consumptiemaatschappij. Onder zijn rode dakpannen ligt het in de zon geduldig te wachten op Fourniers kinderlijke verbeelding. Maar ook voor de volwassen bezoeker ligt het klaar als materiaal waarmee Alain-Fournier Le grand Meaulnes optrok.
Een ochtend lang reconstrueert meester Lullier een schrijversleven en een boek. Hij is de vijfde en laatste opvolger van meester Fournier en in menig opzicht een geestverwant van zijn voorganger en derhalve van vader en zoon Seurel. Het hek, de speelplaats, de trap, de mansardekamer, de zolders, worden bouwstenen. De ogen van de vijfjarige Henri Fournier zien voor het eerst de school: een lang rood gebouw, een reusachtige binnenplaats en de vijftig meter naar het bruggetje over de Queugne die de verre grens vormt van zijn kinderwereld. In de klas overbrugt de onderwijzer met zijn stok honderd jaar: op die bank bij het raam zit Henri, vanaf zijn plaats ziet François de (fictieve) hoeve La belle Etoile. Ginds, drie kilometer naar het westen, staat het kasteel van Cornançay, waar de Vicomte de Fadate in 1896 ter gelegenheid van het doopsel van zijn tweede dochter een groot feest geeft waaraan bijna alle kinderen van het dorp deelnemen, behalve Henri: zijn vader was immers hoofd van een gemeentelijke, dus nietkatholieke school. Terwijl meester Lullier uitlegt dat verhalen van zijn medeleerlingen in Henri's verbeelding uitgroeiden tot een sprookjesachtig kinderfeest in het Land van Ooit, kijkt de lezer van de landkaart naar zijn toegangskaartje no 003064: Amicale laïque d'Epineuil. Nee, natuurlijk geen kruisbeeld in de klas. De zachtmoedige meester Fournier/Seurel/Lullier recht zijn rug: over mijn lijk. En France: de scheiding van Kerk en Staat; en hebben ze niet in naam van dit of dat geloof brandstapels opgericht?
Later, nade picknick (‘Maar wat waren de oevers van de Cher mooi!’) volgt de creatieve lezer enige tijd het door Henri Lullier gereconstrueerde spoor van Meaulnes langs de zoom van Le bois de Lépaut naar St-Vitte (‘La Motte’). Daarna vaart hij een zuidelijker koers naar ‘Le Pays Perdu’. Daar beklimt hij de hoogste heuvel naar het kapelletje Sainte-Agathe. Hij zit er in de schaduw van het Romaanse gebouwtje. Beneden hem - als onder een stilhangend vliegtuig - ligt het zuiden van Berry. Het kost hem weinig verbeeldingskracht om Sologne erbovenop te leggen. Vierzon op Urçay, Nançay op Saulzais, Loroy op Cornançay. Na de fusie: de splitsing. Moeder Fournier: Millie en mevrouw Meaulnes. Vader Fournier: Meneer Seurel en François. Yvonne de Quièvrecourt: Yvonne de Galais, misschien ook Valentine. Henri-Alban Fournier: François Seurel en Augustin Meaulnes en zelfs Frantz de Galais.
Achter de rug van de lezer wordt de zon minder heet; er is wat wind nu. In de kladversie van de roman verbeeldde François zich dat hij met Millie op deze heuvel stond: ‘c'est le soir et l'ombre des arbres est si douce sur la chapelle, qu'elle ne sent pas venir la fraîcheur de la nuit.’ Zo staat het er in Sur les traces d'Augustin Meaulnes, het gidsje waarin Henri en Andrée Lullier met de nuchtere onderwijzersblik van Monsieur Seurel de bronnen van Le grand Meaulnes verkennen. Waarom dan, vraagt de lezer zich af, waarom in het voetspoor van Meaulnes en niet in dat van Seurel? Terwijl de ondergaande zon van Berry/Sologne ‘un pays extrêmement loin’ maakt, leest hij het slot van het gidsje: ‘Le grand Meaulnes de nos jours.’ Met een gevoel van teleurstelling is hij er getuige van dat de Lulliers proberen los te komen van hun natuurlijke, aardse rol. Met vleugels van was stijgen zij op, hoger dan een vliegtuig ooit komen kan. Daar, in het Paradijs achter de wolken, lijkt Andrée een ontmoeting te hebben met Plato en Henri met Isabelle Rivière. In ieder geval omhelzen zij de idealistische verklaring van de aantrekkingskracht die le grand Meaulnes uitoefent: elke lezer vindt in de roman de heerlijke liefde terug tussen Augustin
| |
| |
Meaulnes en Yvonne de Galais, de droom die alle jongeren van alle tijden koesteren en waar alle ouderen met heimwee aan terugdenken; wanneer hij Epineuil bezoekt, vermengen droom en werkelijkheid zich met elkaar, de droom wordt tastbaar, de realiteit wordt droom.
De eigentijdse lezer kan er niet onderuit: nog lang niet alle vleugels zijn gesmolten. Wellicht niet eens die uit zijn eigen verleden. Daarom herleest hij Le grand Meaulnes. Om het te herschrijven, te herconstrueren. Tachtig jaar na later is de lezer nog lang niet klaar.
| |
De citaten komen uit:
Alain Fournier, Het grote avontuur/Le grand Meaulnes, Querido, Amsterdam 1985. |
Benno Barnard, Uitgesteld paradijs, De Arbeiderspers, Amsterdam 1987. |
Andrée en Henri Lullier, Sur les traces d'Augustin Meaulnes, Centre Départemental de Documentation Pédagogique, Bourges 1990. |
|
|