H.B.G. Casimir
Alle begin is moeilijk
Joseph Grand, een van de hoofdpersonen in La Peste, het beroemde boek van Camus, is een onderbetaalde gemeenteambtenaar die bezeten is van zijn plan een volmaakte roman te schrijven. Voorlopig worstelt hij nog met de eerste zin. Een formulering die hij aan anderen voorlegt en die tot stand is gekomen na eindeloos proberen luidt als volgt: ‘Op een mooie ochtend in mei reed een elegante amazone op een prachtige voskleurige merrie langs de in bloei staande lanen van het Bois de Boulogne.’
Maar voor Grand drukt dit slechts bij benadering uit wat hem voor de geest staat. Hij zoekt naar een stijl die zo overtuigend is dat iedere uitgever die zijn geschrift heeft gelezen tegen zijn medewerkers zal zeggen ‘Pet af’, en dat niveau heeft hij nog niet bereikt. Hij blijft aan het veranderen en verbeteren, zelfs gedurende de pestepidemie, waarbij hij meer dan zijn plicht doet. Ten slotte besluit hij alle adjectieven weg te laten. In elk geval heeft hij het al verder gebracht dan de Licentiat in het in Denemarken algemeen bekende boek van Poul Martin Møller, En Dansk Students Eventyr. Die wil een groot filosofisch werk schrijven en heeft gemerkt dat hij zijn gedachten alleen goed op papier kan zetten wanneer hij over een wel versneden pen beschikt. Daarom heeft hij een scherp mes nodig en dus een wetsteen en zo komt het dat hij in een studie van de mineralogie is blijven steken.
De boven geschetste episode uit La Peste is mij bijgebleven omdat ik zelf altijd lang moet zoeken naar een goede openingszin. Ik denk dat ik geen uitzondering ben en misschien heeft Camus in Grand zelfs een karikatuur van eigen ervaringen willen schetsen.
Ik heb een tijdlang de gewoonte gehad van boeken die ik las de eerste regels van buiten te leren. Veel ben ik vergeten en ik herinner me niet dat er een oftwee waren die een overweldigende indruk maakten. Wat ik nu nog te bieden heb is tot mijn spijt wat kleurloos.
Sinds mijn eindexamen gymnasium-alfa in 1926 (ik had het jaar daarvoor eindexamen hbs-b gedaan) is mijn kennis van de moderne talen en mijn bekendheid met hun literatuur aanzienlijk toegenomen, maar mijn destijds redelijk goede kennis van Latijn en Grieks is weggeëbd, of althans verhuisd naar een moeilijk toegankelijk deel van mijn geheugen. Toch zijn de eerste regels van de Ilias en van de Odyssee, die ik, zoals vele gymnasiasten, kan opdreunen, voor mij van waarde: ‘Menin aeide thea’ (Godin, bezing de wrok) en ‘Andra moi ennepe mousa’ (Muze, vertel mij van de man) verwijzen naar twee meesterwerken. Zo verwijst ook het begin van Pyramus et Thisbe, ‘Juvenum pulcherrimus alter, altera...’ (De één de mooiste der jongelingen, de andere...) naar de rijkdom