enige twee openingen die ik aandurf. Maar het zijn zinnen die om andere redenen zijn blijven hangen dan dat hun esthetica of artisticiteit een schier onuitwisbare indruk op me maakte. Ik vraag me derhalve af: als me geen letterlijke beginzinnen uit literaire boeken te binnen schieten, bestaan er voor mij dan ook geen ‘favoriete’ openingszinnen?
Ik heb wel favoriete boeken. Vrij willekeurig een stel van die boeken uit de kast gepakt. Eerste zinnen:
1 ‘Ik zal u een andere belevenis van me vertellen, een van de rampzaligste, dunkt me.’
2 ‘Ik zal u een ander, wonderlijker avontuur vertellen...’
Nummer 1 is uit De pornografie van Witold Gombrowicz, nummer 2 uit Kosmos van dezelfde auteur. Niet bepaald pregnante formuleringen, toch? Ik heb wel eens iemand de theorie horen verkondigen dat een goede openingszin eigenlijk de hele roman of het hele verhaal in een notedop is. Hier, bij Gombrowicz, bevatten de eerste zinnen nog helemaal niets van het verhaal, ze kondigen het slechts aan, en dat terwijl iedereen die aan een roman begint er zonder meer van uitgaat dat hem een verhaal te wachten staat... Zijn Gombrowicz' openingszinnen derhalve overbodig? Integendeel. Ze halen een mooie, barokke truc uit: terwijl ze de lezer het boek binnenleiden leiden ze hem tegelijkertijd ook het boek uit. Het zijn drempelzinnen, dat wil zeggen, ze maken duidelijk dat een binnen (het komende verhaal) alleen maar kan bestaan dankzij of tengevolge van het buiten (andere verhalen, andere constellaties, literaire én nietliteraire). Deze zinnen suggeren zelfs meer verhalen voor en buiten het boek dan erin... Maar pregnant mogen zulke drempels niet zijn, men mag er noch over struikelen noch op verwijlen, ze mogen beslist niet plukbaar zijn voor de herbaristen van Het Groot Literaire Citatenboek. Dus in zekere zin toch het een en ander in een notedop, over wereldbeeld en zo? In zekere zin.
3 ‘Toen ik een jaar of zes was, zag ik op een keer een prachtige plaat in een boek over het Oerwoud, dat Ware Verhalen heette.’
Zo begint De kleine prins van Antoine de Saint-Exupéry. Ook al geen opzienbarende, bijblijvende formulering. Maar ook hier meteen bij binnenkomst een blik naar buiten. Tevens wordt de toon - de ‘toon’, dat is het goede woord ja, de toon blijft me wél bij, maar die is moeilijk te reciteren... - gezet voor het verhaal dat gaat komen. Kind van zes + prachtige plaat + oerwoud + Ware Verhalen = (waarde en waarheid van) de verbeelding. Daarin vermengd de zogenaamde objectiviteit, distantie = betrouwbaarheid van de volwassenheid (: ‘Toen ik een jaar of zes was...’). Het ogenschijnlijk omgekeerde gebeurt in de volgende openingszin:
4 ‘Op 25 maart heeft zich in Petersburg een buitengewoon wonderlijke geschiedenis afgespeeld.’
Zoals De Saint-Exupéry de distantie van de volwassen verteller gaat gebruiken om het verhaal over het verschijnen en verdwijnen van de kleine prins artistiek geloofwaardig te verbeelden, dat wil zeggen, het risico te ontlopen dat zijn verhaal als louter hersenspinsel of droom wordt afgedaan, zo komt Nikolai Gogol met een concrete datum en een concrete plek en ook nog eens met de uitgesproken en de lezer voorbereidende verbazing van zijn verteller binnen om een neus een heus eigen leven te kunnen laten leiden. Verdomme, je ziet die opgeblazen neus verderop daadwerkelijk in levenden lijve door Petersburg lopen, die echtheid is door geen Spielberg te verbeelden! Slechte schrijvers van zogenaamde fantastische of groteske literatuur zien niet dat in groteske verhalen de hoegenaamde realiteit de grootste zorgvuldigheid en de meeste ruimte (letterlijk) behoeft. Wat is Kafka er niet voortdurend mee bezig te benadrukken dat het verhaal een waar verhaal is, dat het zich afspeelt in de wereld die wij als werkelijkheid erkennen! Dat men in hemelsnaam