‘Als het zo groot is, hoor ik de gongslag voor het eten dan wel?’ vroeg ik bezorgd.
‘Zeker, zelfs als het stormt.’
Op papier bestond het gebied uit zwarte streepjes en kringetjes met getallen die in de kantlijn werden uitgelegd: elk nummer kwam overeen met een naam, die op zijn beurt weer een hut voorstelde: de werkplaats voor een gast. Een voetnoot bevatte een waarschuwing: alleen gasten en genodigden mochten het terrein betreden.
Volgens de plattegrond lag het hoofdgebouw op een heuvel. Vanhieruit waaierden paden naar alle windstreken. Naar het noorden liep een smalle, verharde weg die het landgoed met de buitenwereld verbond. Naast deze navelstreng lag een grote parkeerplaats, die aan de westzijde werd begrensd door bijgebouwen.
Ik liep door de lounge naar buiten en kwam op een groot terras aan de zuidkant van het hoofdgebouw. Schuin aflopend ging het terras over in een grote groene vlakte met rode, gele en witte bloemen. De rand van de wei, die in het midden uitgehold leek als een soepbord, werd gevormd door een haag heesters en groene struiken.
Daarachter verhief zich een dicht, gemengd bos. Dennen, sparren, maar ook lariksen waarvan de naalden in het najaar vergelen. Daartussenin olmen, donkerrode beuken, goudgele populieren. Eiken en esdoorns droegen hardrode en felgele vlekken, die scherp afstaken tegen de strakblauwe lucht. Van dichtbij bleken sommige blaadjes nog gedeeltelijk groen: in het blad rukte de verkleuring op. Stukje bij beetje werd de zomer weggegeten.
In het westen stroomde, volgens de plattegrond, diep in het bos een beek die in een vijver uitmondde. In het oosten, beklemd tussen twee lome hellingen, werd de horizon getekend door Kodacmoon, de berg die het eiland domineerde. Of het eiland nu naar de berg was vernoemd of de berg naar het eiland, deze middag kringelde rond de top een wolkensliert omhoog: de berg rookte een vredespijp.
Nauwelijks had ik besloten deze richting in te slaan of ik zag iemand voorovergebogen in de weide staan, tussen de bloemen.
‘En, wat ben jij aan het doen?’ vroeg ik.
‘Ik ben iets aan het zoeken,’ antwoordde het konijn.
‘Veel succes met je actie,’ zei ik en liep door.
‘Hé, hé, wacht even!’ schreeuwde hij. ‘Wil je niet weten wat ik aan het zoeken ben?’
‘Nou, je zei dat je íets aan het zoeken was, dus dát zal het dan wel zijn.’
‘Helemaal niet,’ zei hij. ‘Waarom kom je me niet even helpen?’
‘Natuurlijk, neem me niet kwalijk,’ zei ik. Maar toen stuitte ik op een