De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdDigitaal leven
| |
[pagina 449]
| |
stemmend gemompel van de zaal. Hij toont zijn volgende sheet, waarop een nog dikkere pijl, te midden van allerlei zich vertakkende pijltjes met onleesbare bijschriften, van beneden naar boven staat gericht. ‘Het moet bottom-up.’ Zijn inleiding kan niet meer stuk in de zaal van digitale-stadsbewoners die op korte termijn hun speelgoed dreigen kwijt te raken, omdat het geld op is. Als het moet, zijn zij bereid het behoud van hun stad bottom-up te bevechten. De telecommunicatie-consultant is de voorlaatste spreker op deze avond, die is belegd om het kortstondige bestaan van de ‘digitale stad’ te bespreken. Na hem neemt een tengere pr-adviseur in een coltrui onder het colbertje het woord, om het gedurende lange tijd in vrije associatie en met steeds meer domineesintonatie vast te houden, te beginnen met de wonderen van de elektronische wereld, en eindigend met een oproep onze kinderen toch vooral boeken te laten lezen. Het is een merkwaardige vertoning. Het bestaan van een elektronisch netwerk waar iedereen met een pc aan kan hangen, zodat iedereen met iedereen in de hele wereld kan communiceren in een ‘virtuele wereld’, wordt niet zozeer als een technische innovatie van belang ervaren, maar als een nieuwe wereld met andere sociale verhoudingen. Eerder die avond had een blonde reuzin in een beige mantelpakje met een diepe basstem uitgelegd hoe zij de chef van de afdeling met electronic mail onderuit had gehaald (bottom-up). De daarop volgende spreekster deed aan vrouwenstudies. De openingsanalyse over de economie van de Amerikaanse spoorwegen deed een intelligente inleiding over telecommunicatie verwachten. Maar na een korte ontboezeming waarin zij uitlegde, zoals een roofdier een stuk vlees tussen poot en kaak stuk scheurt, dat het haar werk was om over mannen na te denken, nam haar inleiding een feministische wending van het geharnaste soort. En laten we Al Gore eens over zijn electronic super highway waar alle media en congressen op dit moment bol van staan, aan het woord laten. Het gaat over ‘gii’ dat staat voor Global Information Infrastructure: ‘In a sense gii will be a metaphor for democracy itself. Representative democracy does not work with an all-powerful central government, arrogating all the decisions to itself. That is why communism collapsed. Instead, representative democracy relies on the assumption that the best way for a nation to make its political decisions is for each citizen - the human equivalent of the self-contained processor - to have the power to control his or her life.’ En met die pc als staatsburger liggen de citaten van Thomas Jefferson voor het oprapen: ‘He who lights his taper at mine, receives light without darkening me.’Ga naar voetnoot* De vergelijking van het netwerk met een stad waar de burger zelf aan de knoppen zit, geeft de politieke ideologie van de spelers met computers en draadjes aan. Ook de hackers (de inbrekers die op grote afstand met behulp van telecommunicatieverbindingen computers kraken) zijn tot een betere stand geëmancipeerd. Stonden ze vroeger misschien nog iets te dicht bij de onderwereld van de videoporno, met een uiterst sophisticated blad als Wired zijn zij bevorderd tot de Robin Hoods, de Tijl Uilenspiegels, de geuzen van de 21ste eeuw, die op intellectuele steun kunnen rekenen wanneer zij weer eens een kraak hebben gepleegd waarmee het falen van ‘het systeem’ kan worden aangetoond. Het aprilnummer van Wired geeft bijvoorbeeld een paginagrote foto van Abene, beter bekend als Phiber Optic, die wegens hacker-misdrijven voor 12 maanden de bak indraait. ‘Phiber Optic Goes to Prison’ staat er, en de foto is niet afgebalkt: de foto van een idool, niet van een misdadiger. Zij hebben door het systeem vertrapte cyber rights en worden gesteund door actiegroepen zoals de Electronic Frontier Foundation, die aldus de schrijver in Wired de vrijheidsrechten verdedigt ‘both in Cyberspace and the Physical World’. De digitale stad is een experiment dat van 15 | |
[pagina 450]
| |
januari tot 1 april 1994 in Amsterdam heeft gedraaid met subsidie van de gemeente Amsterdam. Elke burger kon er gratis in en, zoals in een echte stad, deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven. Maar dan op een elektronische manier, via een ‘menu’, bijvoorbeeld inloggen op het stadhuis. Technisch was het experiment verre van volmaakt, omdat onze super highways nog maar smalle klinkerwegen zijn: het systeem lag spoedig op vele plaatsen plat door al die digitale burgers die elkaar op de verbindingen dwars zaten. Maar maatschappelijk was het een succes en dat kunnen wij van andere experimenten op dit gebied in Nederland niet zeggen. In de jaren zeventig is er veel geld gestopt in een experiment in Zuid-Limburg ter bevordering van het elektronisch dienstenaanbod en de ontwikkeling van Zuid-Limburg, maar geen van beide doelstellingen werden hierdoor gediend. Innovatiebeleid en regiopolitiek worden in Nederland dikwijls door elkaar gehaald: de ptt moest naar Groningen, een nieuw onderzoekcentrum voor telecommunicatie moest naar Twente, en dit experiment moest destijds dus naar Limburg. Daar werd het niet hartelijk ontvangen. De Zuidlimburgse burgers zaten glazig naar al die kastjes en schermen te kijken die gratis en voor niets bij hen thuis waren neergezet, maar zolang er geen televisieprogramma's waren te bezichtigen, deden zij er niets mee. Een irrigatieproject in het hartje van de Sahara. De digitale stad ontsprong aan het onkruid van de stadscultuur. De ideologie ervan sprak tot de verbeelding, maar zij richtte zich dan ook tot burgers die al iets meer vertrouwd waren met de fusie van de telecommunicatie en computertechnologie (telematica genaamd). Bestaan er ook rechtsregels in de digitale stad? Is er zoiets als een digitale politie op de super highway? Of heerst er de totale anarchie? Dat is iets waar de overheid in de fysieke wereld zich ernstige zorgen over begint te maken. Om daar iets meer over aan de weet te komen moeten wij ons eerst naar een andere bijeenkomst begeven. | |
De cryptowetHet is 22 april en de plaats van handeling is het Slot Zeist. De ambtenaar van het ministerie van Justitie zal de Cryptowet toelichten. Wat is in godsnaam een cryptowet? Afgezien van het feit dat we hier een debuutwoord voor het jaar 1994 bij de kop hebben, gaat het om het volgende. Bij de huidige stand van de telecommunicatietechniek wordt er dikwijls gebruik gemaakt van encryptietechnieken waarmee de boodschap wordt verpakt in een geheime taal, die door de apparatuur tussen zender en ontvanger wordt gecodeerd, respectievelijk gedecodeerd. Banken maken er in hun berichtenverkeer veelvuldig gebruik van, soms binnen één berichtenstroom enkele malen van sleutel wisselend. De encryptietechniek geeft dus een betere bescherming van de privacy van de partijen die met elkaar over een telecommunicatieverbinding communiceren. Aan het begin en het einde van de lijn wordt het gesprek versleuteld en ontcijferd, en daartussen is het abracadabra. En dat is nu waar de overheid in het spel komt. Zij kan abracadabra wel afluisteren maar niet begrijpen, zodat zij van dat afluisteren geen cent wijzer wordt. Tenzij... ja, tenzij de overheid over de sleutel beschikt. En zo is de gedachte geboren om elektronische encryptietechnieken slechts toe te staan indien de overheid over de sleutel beschikt. Die gedachte is in datzelfde Amerika van Al Gore ontstaan en zij heeft een mooie cyberspace-naam gekregen: de clipperchip. De clipperchip is een chip die straks in alle telefoontoestellen moet worden ingebouwd en die ervoor zorgt dat alle telefoongesprekken onderweg abracadabra zijn, behalve voor de overheid want die kent de clipperchip. Was het Orwell die in 1984 schreef over het fluisterverbod omdat Big Brother je anders niet kon horen? Binnen de Amerikaanse Electronic Frontier-beweging is grote opschudding over de clipperchip ontstaan. Maar bij het Nederlandse ministerie van Justitie zijn ze daar niet door uit het veld geslagen. Daar is een wetsontwerp in voorbereiding dat hetzelfde beoogt: voor alle elektroni- | |
[pagina 451]
| |
sche encryptietechnieken is hetzij een verlof van de overheid nodig (en dat verlof krijg je dus alleen als je de sleutels bij de overheid deponeert) hetzij een verlof aan personen die voldoende betrouwbaar worden geacht om in geval van nood de sleutels in te leveren bij de overheid. De overheid zal de sleutels gaan beheren om, in geval zij wil afluisteren, de codes te kunnen kraken. Daar is alvast een naam voor bedacht: het beheersorgaan cryptografie. Dit wetsontwerp is in een vroeg stadium uitgelekt; het kreeg al spoedig de bijnaam: de Cryptowet. De ambtenaar neemt het woord. Hij heeft zich met een mooi retorisch betoog voorbereid op een gedachtenwisseling met een zaal waarvan hij niet veel bijval verwacht. Hij begint met de wachters van Plato, de wachters die de buitengrenzen bewaken en de wachters die de veiligheid binnen de grenzen moeten bewaken, de buitenwachters en de binnenwachters. Vroeger lag de nadruk op de buitenwachters, nu zijn de binnenwachters van belang. De oorlog tegen het kwaad heeft zich van buiten naar binnen verplaatst. De oorlog tegen de georganiseerde misdaad. De georganiseerde misdaad zou zich door het gebruik van versleuteltechnieken aan het oog van de binnenwachters kunnen onttrekken. ‘Moet de overheid in de digitale stad afwezig zijn?’ herhaalt hij telkens nadat hij iets moois over de digitale stad heeft gezegd. Nee dus, en daarom moet de overheid door de elektronische vermomming van haar burgers heen kunnen kijken. De retoriek van het betoog bereikt ciceroniaanse hoogten wanneer hij over het kraken van codes begint. ‘Iedereen mag in Nederland apparatuur hebben die boodschappen versleutelt... maar wij moeten haar kunnen kraken.’ Dat zinnetje ‘wij moeten haar kunnen kraken’ komt telkens terug, zodanig dat de zaal, die wat giechelig begint te worden, wanneer er een stilte valt zachtjes scandeert: ‘Maar wij moeten haar kunnen kraken.’ De Nederlandse vertegenwoordiger van Internet grijpt onmiddellijk de interruptiemicrofoon als daarvoor de gelegenheid wordt geboden. Hoe Justitie aankeek tegen het feit dat je zo vanuit Amerika een encryptieprogrammaatje (‘dat daar als een wolk in het net hangt,’ telecom-deskundigen gebruiken dikwijls de term wolk om een netwerkconfiguratie aan te duiden) kon downloaden, en gebruiken zonder dat de Nederlandse justitie de sleutel van die wolk zou kunnen achterhalen? ‘Ik geef toe dat de handhaving van de wet dun is,’ antwoordt de ambtenaar. De georganiseerde misdaad zou ongetwijfeld over niet te kraken codes beschikken. Maar er zou toch een ontmoedigingseffect van de wet kunnen uitgaan. Als de politie op de Maasvlakte achter een paar drugsdealers aanzat, en er zou niet te kraken abracadabra uit de autotelefoons komen, dan zou die apparatuur in beslag kunnen worden genomen. En in de huizen vanwaaruit voor de overheid ondoorgrondelijk Sanskriet aan de telecommunicatieverbindingen werd toevertrouwd, zou huiszoeking kunnen plaatsvinden. ‘De overheid moet proactief zijn,’ zegt hij, een woord gebruikend dat in dit verband ingeburgerd begint te raken. Was dit dan niet een ontoelaatbare inbreuk op de privacy van de burgers van de digitale stad, roept iemand, buiten de microfoon om. Het was een inbreuk, maar niet ontoelaatbaar, want de noodtoestand in het leven geroepen door de georganiseerde misdaad was groot. De buitenwachters beschikten tenslotte ook over infrarode nachtkijkers. De justitiële ambtenaar blijft als een rots overeind. Later lezend in de uitgelekte toelichting op het wetsontwerp zie ik dat het niet louter om retoriek gaat. Neem deze zin: ‘Zoals echter voorheen mogelijk vijandige mogendheden het gebruik van geavanceerde cryptografie is onthouden, is het thans noodzakelijk geworden particulieren, indien zij een bedreiging voor de rechtsorde of voor de instellingen van de staat of voor hun medeburgers zijn, te beperken in het gebruik van de technische mogelijkheden hun gegevensuitwisseling vertrouwelijk te houden.’ Het is Justitie ernst. Het is oorlog, en in de oorlog mag bijna alles. | |
[pagina 452]
| |
De complexe stadDe digitale stad: de burger aan de knoppen of de staat met ogen en oren in het netwerk? De politieke dilemma's van de staatsinrichting zijn niets veranderd. Was Plato een democraat? Je kunt de Politeia ook als een verhandeling lezen om de totalitaire staat in te voeren. Het probleem van de staatsinrichting is dat de complexiteit ervan zo enorm is toegenomen, en daarmee de onderlinge afhankelijkheid en kwetsbaarheid van de burgers. Dat maakt de regels niet anders, maar de toepassing moeilijker. In de digitale stad kan de burger met iedereen in de hele wereld communiceren, maar zou hij zich nergens meer mogen verbergen? Nee, zo is het niet, net zomin als door e-mail de bottomup komt. Wij hebben het niet over technologie, maar over het vijandbeeld van het ministerie van Justitie dat dag in dag uit, met behulp van de onafhankelijke pers, in Nederland wordt uitgedragen. Dan toch maar liever privacy voor de burgers; ook in de digitale stad. Het is niet alleen de complexiteit. Het is ook de verwarring die de ezelachtige mensheid bevangt wanneer er een nieuwe technologie in de samenleving doordringt, zoals nu met de telematica het geval is. Dan lijkt ineens alles anders, terwijl er alleen maar een instrument is bijgekomen dat we nog niet hebben leren hanteren. Neem nu die man die laatst in de stilte-coupé van de trein waarin ik zat, met zijn draagbare telefoon met zijn vrouw begon te telefoneren over haar bezoek met de kinderen aan de dokter. Hij deed het luidkeels omdat die elektriciteitsdraden van de spoorwegen de draadloze gesprekken nogal storen. Ik vind dat zoiets zou moeten worden verboden. |
|