| |
| |
| |
Ben Knapen
Hoe au courant is de krant?
De krant is niet modern. Hij flitst niet over het scherm, appelleert aan een levenstempo dat haaks staat op de disco-dynamiek en loopt in de communicatiesnelheid van de global village altijd als een oude dorpsomroeper op krukken uren achter de feiten aan. De krant is een oud medium, een ouderwets medium zelfs. De krant vereist studieuze concentratie, terwijl er generaties opgroeien die hun literatuurkennis halen uit de videotheek. Derhalve wordt al enkele decennia door mediadeskundigen de vraag gesteld: heeft de krant toekomst? Om vervolgens vaak te worden beantwoord met een volmondig nee.
De vraag verdient een genuanceerde behandeling en het is zelfs een beetje flauw een geconstrueerde logica op te bouwen om die vraag per se met ja te kunnen beantwoorden. Verwijzend naar NRC Handelsblad zou dat op dit moment gemakkelijk kunnen, want deze krant is een buitengewoon succesrijke krant, ook vandaag de dag. Nee, de vraag naar de toekomst van de krant verdient een veel bredere politieke, sociale en economische context dan die van marketing en bedrijfskunde kan en mag verschaffen.
De route die de gedrukte media hebben afgelegd, is in elk land verschillend. De Verenigde Staten bijvoorbeeld zijn van oudsher een egalitaire democratie met een pers die zich aan alle andere maatschappelijke krachten gelijkwaardig voelde en met een dadendrang die zich vaak weinig aantrok van de subtiliteiten van het sociale verkeer. Het establishment had er zijn kranten, maar het anti-elitaire populisme schreeuwde het nieuws met eenzelfde recht van spreken van de daken. De ontwikkeling in Europa was een heel andere, maar vormde in elk land een aardige weerspiegeling van de sociaalpolitieke cultuur en verhoudingen. Niet zelden hield de krant zoveel rekening met de subtiliteiten van het sociale verkeer en van de verhoudin- | |
| |
gen binnen de nationale elites dat er eigenlijk niets nieuws in kranten te lezen viel - een kwaal die je tegenwoordig soms nog wel, maar toch steeds minder aantreft bij regionale kranten in one-paper-cities.
In Nederland hebben de diverse kranten een geschiedenis van verzuiling en ontzuiling meegemaakt. Kranten waren vaak geen zelfstandige organen, maar spreekbuis van een groep. De Standaard - later Trouw geheten - was er om het emancipatieproces van de kleine luyden te begeleiden, de Volkskrant om de katholieke arbeidersbeweging een stem te geven, enzovoorts, enzovoorts. Nieuws was daaraan ondergeschikt en de commentaren natuurlijk al helemaal. De krant was rijk aan bespiegelingen, overpeinzingen en verzuchtingen en het hoofdartikel werd niet zelden gewoon geschreven door de fractievoorzitter van de aanpalende politieke partij. Niemand keek vreemd op wanneer de journalist in dienst stond van het sociale of politieke programma en de jongste bediende de rest van het blad moest vullen met een brand of een burgerlijke stand. Zijn gezag was gering, zijn status idem dito. ‘De pers, gelijk men haar glimlachend noemt, wordt bij openbare feestelijke gelegenheden niet geweerd maar, overdragtelijk en eigenlijk, aan het lager einde der tafel geplaatst,’ aldus klaagde Conrad Busken Huet op het Internationaal Letterkundig Congres in Parijs in 1878. En een halve eeuw later merkte de grote katholieke historicus Rogier over het redactielokaal het volgende op: ‘Wij komen hier lieden van uiteenlopend geslacht tegen: kermisreizigers, schoolvossen, bandieten, politieke tinnegieters, moralisten, theologen, letterkundigen, economen, boekverkopers, een enkele medicus, schoolmeesters en - aan de top - joodse advocaten, ex-predikanten, alsmede een enkele priester. Ziedaar het tableau de la troupe.’
Die situatie is ingrijpend gewijzigd. Niet dat de journalistiek nu plotseling in gezag en status zoveel heeft gewonnen. Het vak wordt in de schaal van hoog tot laag nog altijd laag gewaardeerd, in elk geval ruimschoots achter de dokter, de advocaat en de predikant. Als ik me niet vergis ergens tussen de politieagent en de loodgieter in. Ingrijpend veranderd is bovenal de positie van de media. In het proces van ontzuiling en democratisering is de positie van de krant radicaal veranderd. Kranten met een directe verbinding aan een zuil zijn verdwenen, zoals de katholieke Maasbode of het socialistische Vrije Volk, of hebben zich verzelfstandigd, zoals de Volkskrant en Trouw. De dagbladen zijn inmiddels alle min of meer zelfstandig, niet alleen jegens de politieke partijen, maar ten dele ook jegens de eigenaren, de uitgevers. Er zijn redactiestatuten ontwikkeld, op grond waarvan redacties een verregaande inhoudelijke zelfstandigheid jegens de eigenaren en aandeelhouders hebben verworven. Natuurlijk gaat het hier niet om absolute zelfstandigheid, maar de positie is helder gemarkeerd en de spelregels staan op papier. Maar ook zonder die redactiestatuten zou de zelfstandige positie duidelijk zijn. Het is in diverse landen in Europa te zien, waar de eigenaren zittend op de stoel van een hoofdredacteur zelfstandig ondernemerschap en politiek tegelijkertijd bedrijven. Het Duitse weekblad Der Spiegel is daar al decennia lang een voorbeeld van, maar iets soortgelijks is te bezichtigen bij de Londense Times en de Franse Figaro. Niet de redactiecultuur, maar de feitelijke bezitters van een krant zorgen dan voor de zelfstandigheid, soms met zoveel overgave dat er voortdurend geld bij moet.
Al die ontketende kranten vormen intussen slechts een onderdeel van de moderne media. Het moderne mediastelsel is een geheel van koperdraden, zendmasten, camera's, doorgeschakelde gesprekken en opiniepeilingen waarlangs en waarmee informatie heen en weer schiet met de snelheid van het licht. Deze technische revolutie hebben wij nog maar amper verwerkt, maar het gevolg ervan is dat sport zich tegenwoordig niet werkelijk afspeelt in het stadion, geldhandel niet werkelijk op de beurs, godsdienst niet werkelijk in de kerk en politiek niet werkelijk in het parlement. De democratie is, om met de Franse journalist en wetenschapper François-Henri de Virieu te spreken, een nieuw
| |
| |
tijdperk binnengetreden, namelijk dat van de mediacratie. Het dwingt tot een nieuwe vorm van regeren, van oordelen, van optreden. In de mediacratie blijft het volk soeverein, maar het oordeelt minder door verkiezingen dan door opinies. Het collectieve humeur wordt zo bijvoorbeeld een opdringende factor en de media maken het zichtbaar.
De explosie van informatie die met de moderne techniek gepaard gaat, heeft er ook toe geleid dat de mensen die deze media besturen een grotere betekenis hebben verworven als bemiddelaars, koppelaars en makelaars van informatie. Medialeiders zijn daarmee zelf onderdeel van de politieke werkelijkheid geworden. Zij kunnen opinies ondersteunen, mensen ten val brengen, bijdragen aan stabilisatie of verandering van de samenleving. Dat is geen vrijblijvende constatering. Hoewel er geen misverstand mag bestaan over de principiële noodzaak tot concurrentie tussen de diverse kranten, radioen televisiestations, valt de laatste jaren op dat die concurrentie wel leidt tot een groeiende hitserigheid en hyperventilatie. Op zoek naar snel succes en soms gewoonweg naar snelle effecten, met almaar wisselende onderwerpen, reduceren media zich soms tot voornamelijk agressiefpolemische verpakkingskunstenaars en manipulatoren. Het publiek op zijn beurt corrigeert dat wel weer zodra het er genoeg van heeft, maar ondertussen lopen de journalisten gevaar zelf speelbal van collectieve humeuren te worden. Zoals politici soms doelwit van publieke woede zijn, zo worden media dat soms ook en in een mediacratie waarschijnlijk in toenemende mate. Roemrucht is wat dit betreft een opiniepeiling die de Amerikaanse televisie abc drie weken na het uitbreken van de Golf-oorlog onder haar kijkers hield. Gevraagd werd of zij de censuur niet kwalijk vonden en de televisiebeelden van de oorlog niet eenzijdig. Het antwoord van een overgrote meerderheid was verpletterend: men vond de high-tech-video's fantastisch, alleen die journalisten met hun lastige vragen aan de politici vond men irritant en overbodig.
Radio en vooral televisie hebben de journalistiek grondig veranderd. Veel televisiejournalisten gaan niet eens meer naar de persconferenties, waar de verbindende tekst tussen de beelden wordt geleverd. De camera's zijn aanwezig en draaien, en dat zorgt voor het meeste actuele beeld- en geluidsmateriaal. Voor deze verslaving aan de actueelste actualiteit moet praktisch alles wijken, journalistiek is er vooral een produktie- en schakelberoep geworden met de trefwoorden Aktueel en Authentiek als opperste gebod. Nog mooier is het wanneer het ook nog Live gebeurt: Actueel, Authentiek en Live.
De stelling uit het tijdperk van de gedrukte media luidde dat de massamedia de boodschappers waren van de gebeurtenissen. De journalist noteerde naar eer en geweten - of omgekeerd, naar geweten en eer - wat hij zag en in zoverre hij zag. Maar dat is allang niet meer het geval. Iedereen kent het effect van de aanwezigheid van camera's bij een demonstratie. In Oost-Europa en bij de val van de Muur waren de camera's en de televisie zelfs een soort aanjager van de revolutie. Maar het gaat ook nog een stap verder: het medium, dat wil zeggen het beeld, wordt zelf de boodschap. Vraag honderd studenten wat zij zich herinneren van de Golf-oorlog en tachtig zullen als eerste beeld die video noemen met dat kruis in het midden en die raket die precies midden in dat kruis door de liftschacht een gebouw in Bagdad in duikt. Het beeld van een oorlog als Atari-aangelegenheid. Fictie en werkelijkheid vervagen, authenticiteit en surrogaat worden uitwisselbaar, het beeld vervangt de gedachte en media weerspiegelen dan de werkelijkheid niet, ze ensceneren een eigen realiteit.
Televisiejournalistiek wordt daarmee een soort actualiteitenbioscoop en dat is nog maar een stap verwijderd van het journalistenvrije journaal. Dan schakelt de camera meteen over naar de politicus die op dat moment spreekt en de kijker is er rechtstreeks bij. Met de vragende journalist is men dan ook bevrijd van een potentiële lastpak of - nog erger - van die geritualiseerde vragensteller die zich journalist noemt,
| |
| |
maar allang deel uitmaakt van de politieke klasse.
Televisiejournalistiek staat ook onder grotere druk om onderhoudend, entertainend, te zijn. Entertainment, emotie, snap judgement, de herhaling, de slow motion - het hoort bij het medium televisie en maakt het ook zo aantrekkelijk, maar het gevolg ervan is wel dat politiek nog verder onderdeel van de infotainment-industrie wordt. In de wereld van de meeste talk-shows is het hopeloos ouderwets om te zeuren over informatieve journalistiek. De kijker blijft simpelweg kijken omdat hij het leuk vindt - het bijwoord leuk is de sleutel tot de kijkcijfers, ook van gesprekken met politici. ‘De telekratische openbaarheid,’ aldus de Duitse schrijver Botho Strauss in zijn Bocksgesang, ‘is het vreedzaamste en tegelijkertijd het meest omvattende totalitarisme in de geschiedenis.’
Dit oordeel gaat mij wat ver, want voordat je het weet wordt het een klaagzang tegen de moderne tijd. Het meeste gezeur over wat de televisie ons biedt, heeft iets gratuits. Intellectuelen hebben er een handje van om te jammeren over het niveau van de televisie en meestal is het niet veel meer dan wat ressentiment omdat men zelf te weinig aandacht krijgt. Menig schrijver kritiseert weliswaar het medium televisie, maar is ondertussen stiekem toch vooral bedroefd over de vermindering van de eigen rol.
Bij dit soort cultuurpessimistisch gejammer over de trivialiteit van het alledaagse televisieleven voel ik me dus niet thuis. Bovendien, sinds kort hebben we er allemaal een burgerrecht bij gekregen, namelijk het zap-recht. Daar komt ten slotte wat mij betreft nog bij dat ik soms op televisie wel degelijk bewonderenswaardige stukjes journalistiek zie. En ook overigens zeer kan genieten wanneer een lob van Dennis Bergkamp uit vijf cameraposities en in slow motion wordt herhaald.
Waar het echter om gaat is dat de omvang en hoeveelheid audiovisuele media de laatste jaren reusachtig is gegroeid. Dat heeft fascinerende en verontrustende aspecten, maar in elk geval verandert het de relatie tussen journalistiek en samenleving ingrijpend. Want aan de ene kant is het publiek bevrijd van dat verkleurende filter van de journalistiek. Hij krijgt nu zelf direct de president voorgeschoteld of in oorlogstijd de woordvoerder van het Pentagon. Democratischer kan het eigenlijk niet, de gekozene is direct verbonden met de kiezer. Maar van de andere kant is met dat filter ook een instrument om het zicht scherp te stellen verdwenen. Politieke openbaarheid krijgt een andere betekenis. Het schuift op in de richting van media marketing, waarbij de kijker minder als kiezer en meer als consument wordt aangesproken. Politici tobben begrijpelijkerwijze met dat fenomeen en wie dat niet gelooft moet het maar eens aan Brinkman vragen.
Als we ervan uitgaan dat onderzoekende, verhelderende, verklarende journalistiek een centraal onderdeel van de politieke openbare mening is in een ontzuilde samenleving, dan wordt deze vorm van journalistiek op diverse terreinen belaagd. Natuurlijk is er de klassieke tegenstand van de instellingen en bestuurders, die soms last hebben van een vrije pers en die malheur proberen toe te dekken. Dat is niets nieuws en in het vruchtbare spanningsveld tussen media en macht hoort dat rollenspel ook zo. Veel lastiger, want ongrijpbaar zijn de moderne belagers van de politieke journalistiek - marketing, image en tv-reality. Hoeveel verhelderend effect heeft een minutieuze reportage over de honderdduizenden doden in de Golf-oorlog eigenlijk, iedereen heeft toch al dat beeld in zijn hoofd van de high tech-Blitzkrieg, van de chirurgische precisie versus de schurk van Bagdad? Verklarende journalistiek loopt het risico te worden gepercipieerd als geforceerde dwarsliggerij, als spelbederf in een wedstrijd waar iedereen met de spelregels vertrouwd is, ervan geniet en derhalve ook al meer dan genoeg weet.
Of, om een subtieler voorbeeld te noemen, de abortus. Dat is een gevoelige politieke kwestie waarover in vele landen moeizame en instructieve discussies worden gevoerd. De journalistiek heeft daarover te berichten en het discours gaande te houden, want alleen op die manier
| |
| |
kan in een verlichte samenleving ten slotte een acceptabel democratisch besluit worden genomen. Wat gebeurt er echter? In Ierland nemen de katholieke bisschoppen een gerenommeerd Amerikaans public relations-bureau in dienst om hen te helpen bij het marketen van het antiabortus-standpunt. Er komt een fijnmazige media-strategie, geheel en al gericht op de behandeling van de kijker als te overtuigen consument en niet als kiezer. Politici met scepsis, met authentieke aarzeling, met ongestreken zinnen zijn uit den boze, want dat is in de herhaling dodelijk. Het gevolg is dat een o zo moeilijk en leerrijk debat over zo'n diep ingrijpende ethische kwestie wordt gereduceerd tot een pakket standpunten met bijpassende scenario's.
Met andere woorden: de politiek dreigt te worden gereduceerd tot een facet van de bewustzijns- en entertainment-industrie. De media veranderen daarmee de politieke cultuur en de rol van de journalistiek daarin. Waar dat toe leidt, weet ik niet, maar het is in elk geval de moeite waard bij deze veranderende werkelijkheid vragenderwijze stil te staan, want daar zijn we tenslotte voor. In elk geval durf ik de bewering aan dat het tot meer kakafonie leidt, tot een grotere omloopsnelheid van onderwerpen, want het publiek is sneller verveeld en wil voortdurend hoogtepunten. Het leidt waarschijnlijk ook tot een verlies aan rust en coherentie. Verlies aan rust omdat elke dag opnieuw moet worden gedaan alsof er nieuws gebeurt waarvan het wel en wee van de wereld afhangt, elke dag opnieuw een dag van hype-neurose moet worden. Verlies aan coherentie, omdat de informatie uit alle hoeken van de kamer komt in ongelijksoortige maten en gewichten. Wie 's avonds moe in zijn stoel ploft, zapt zichzelf nog gauw even langs wat informatie en dient zichzelf wat beelden van verrassing en herkenning toe teneinde met de fictie van coherentie naar bed te kunnen gaan. In werkelijkheid leidt de informatielawine ertoe dat een mens zich met flarden werkelijkheid en perceptie omgeeft, voldoende om het gevoel te houden op de buitenwereld te zijn aangesloten.
Alleen, op welke buitenwereld? Dezelfde als die van de buurman? Of die van de collega op de werkvloer? Amper een decennium geleden konden de volgende ochtend ervaringen worden uitgewisseld van de vorige televisie-avond, iedereen had hetzelfde elektronische uitstapje gemaakt en zo werden smaken getoetst, oordelen geveld en indrukken vergeleken. De televisiejournaals van de Amerikaanse networks waren bijvoorbeeld een soort nationale homogenisators, collectieve referentiepunten voor discussie en debat. Daar is nu weinig meer van over, de elektronische individualisering schrijdt zo snel voort dat gezamenlijke referentiepunten snel verminderen.
Het kan niet anders of het publieke debat heeft daaronder te lijden - een publiek debat dat in een democratie zonder verzuilde zekerheden zo bitter nodig is om tot consensus en besluitvorming te komen. Politieke besluitvorming komt onder druk te staan van collectieve humeuren, stemmingen en indrukken die in zo'n beeld- en geluidlawine rondzingen. De rationaliteit, de verstandelijke afweging en het weloverwogen debat moeten een stapje terug doen. Politici realiseren zich dat en hechten niet voor niets zoveel waarde aan hun waspoedergehalte, dus aan hun imago, hun kapsel en hun oogopslag. Een politieke zwaargewicht als George Washington had met zijn ingevallen wangen en zijn klapperende kunstgebit in de televisiedemocratie nooit en te nimmer de eerste man in de staat kunnen worden.
Daar komt nog iets bij. De huidige beslissers - of het nu om politici of ouders gaat met begrotingsproblemen -, de huidige kiezers beschikken op het eerste gezicht dankzij de informatie-revolutie weliswaar over veel meer feitenmateriaal om verantwoorde keuzes te maken. Voor de aanleg van een haven, een vliegveld of een spoorlijn bestaan uitgekiende modellen voor capaciteitsberekening. En ook de consequenties van handelingen kunnen in financiële zin soms tot achter de komma worden uitgerekend. Maar bij nader inzien is zo'n informatie-nauwkeurigheid niet zelden ook een schijnwerkelijk- | |
| |
heid. (‘The Cult of Information,’ zoals de Amerikaan Theodore Roszak het in 1986 noemde.) Onder de lawine aan prognoses en doorberekeningen wordt het conceptuele gevoel, het inzicht, worden de gut-feelings nogal eens bedolven. Het verband dat in elke nieuwe golf van feiten en onderzoeken moet worden aangebracht, blijft een diep menselijke handeling. We doen alsof we over zo oneindig veel informatie beschikken. Maar ondertussen wordt de kennis niet ondanks, maar dankzij de overvloed onbruikbaar. Want informatieprocessoren weten niets, ze moeten worden gestuurd en als de chauffeurs niet weten welke kant ze moeten opdraaien, dan heeft de uitdijende informatiestroom slechts een beperkt effect op de kwaliteit van het denken. Mensen handelen dan soms gewoonweg op basis van de laatst ontvangen bytes aan informatie.
Tot nu toe zijn in dit artikel aan bod gekomen het moderne mediastelsel en de veranderingen van de rol, het gewicht en het beeld van de journalistiek of wat daarvoor doorgaat. Een heel ander hoofdstuk betreft de veranderingen in de samenleving zelf als gevolg van de moderne communicatietechniek. Ook een andere samenleving leidt immers tot andere eisen aan de journalistiek. Dat die veranderingen aan de gang zijn, lijdt geen twijfel. Je hoeft geen marxist te zijn om de filosofische redenering van Marx te aanvaarden die leert dat de produktiewijze een sterke invloed heeft op de maatschappij. Dat was al zo in de Eerste Industriële Revolutie toen de macht van de feodale heersers werd verschoven naar de burgerij en de klasse van de zakenlieden. De fabrieksgewijze produktie gaf vervolgens macht aan de arbeidende klasse. Van het grote aardse arbeidersparadijs is weliswaar niets terechtgekomen, maar het was duidelijk dat de machtsverhoudingen een weerspiegeling van de produktiewijze waren. Maar wat komt hierna?
De produktiewijze via de elektronische polsslag, het modem-signaal en de harde schijf kan niet anders dan een andere maatschappij met andere gezagsverhoudingen teweegbrengen, maar het is moeilijk te zeggen wat voor maatschappij. Er is iets te zeggen voor de stelling dat de gelijkheid tussen staten groter zal worden zodra de toegang tot dit moderne type produktiemiddelen gemakkelijker wordt - een ontwikkeling die nu aan de gang is. En het lijkt er ook op dat de gelijkheid tussen groepen van mensen binnen de staten weer zal afnemen. En wel hierom: bepaalde groepen bevinden zich in het netwerk van probleem-definieerders, van de analytische bemiddelaars en probleem-oplossers. Het zijn de managers, de juristen, de werkende academici, de politici, de bestuurders, de professoren, de bankiers, de automatiseerders, de communicators. Die groepen vinden de aansluiting bij de informatiemaatschappij. Zij reizen, spreken dezelfde taal, hebben dezelfde referentiepunten. Maar grote groepen andere landgenoten lopen het risico tot verbaasde toeschouwers te worden gereduceerd. Ik weet dat niet zeker, maar ik acht het risico niet denkbeeldig en feit is in elk geval nu al dat veel mensen hoogst ongerust zijn over deze nieuwe informatie-revolutie. Ik noem een voorbeeld: tien jaar geleden werd een stuk journalistieke tekst naar een zetterij gebracht en daar in lood gegoten door een zetter, die tenminste een jaar of vijf als leerling en later als een soort gezel in opleiding was geweest. Nu is die groep zetters overbodig en kan een leerling-journalist na een half uurtje instructie zelf zijn tekst rechtstreeks laten drukken. De journalist heeft een indrukwekkend bedieningspaneel gekregen om overal zijn weg te vinden in databanken en persdiensten, de zetter zit thuis of als hij de geneugten van de verzorgingsstaat heeft weten te ontwijken, dan zit hij ergens als portier. In de autofabriek is het niet anders, de puntlassers zijn verdwenen en daarvoor in
de plaats zijn enkele experts in witte jassen gekomen die vanachter een beeldscherm de robots aansturen. De voorbeelden zijn naar believen uit te breiden. Deze ontwikkeling in de techniek en de communicatie drukt een ambachtelijke middenklasse op vele gebieden weg.
Wat heeft de krant met dit alles te maken? De krant zoals wij die kennen is op het eerste ge- | |
| |
zicht zeer ouderwets. De krant kan in snelheid met de elektronische media niet concurreren. Er wordt zelfs nog papier voor gebruikt en drukinkt, en je krijgt er dus smerige handen van. Het formaat is nogal onpraktisch, de technische kwaliteit van de foto's is veelal minder dan van het eerste het beste vakantiekiekje. Hoe verleidelijk is het niet om het einde van de krant te voorspellen, tenslotte is de rijkoets in deze eeuw ook verdwenen, tenzij voor hobby- en wedstrijddoeleinden. Het einde van de krant is dan ook al herhaaldelijk door de communicatie-computerexperts voorspeld.
Zij hebben geen gelijk gehad. Berichten over de dood van de krant blijken tot nu toe grotelijks overdreven. In de wereld van informatieovervloed ontpopt de krant zich als een regelrecht baken. Een krant is een gesloten systeem, de lezer kan het niet zoals bij de televisie met een zap-apparaat zelf invullen. Een krant is een dagelijks verse, relevante versie van het heden, zoals een redactie deze samenstelt. In een moderne, ontzuilde krant woont een redactie die op grond van deskundigheid, permanent debat en een gevoel voor smaak, stijl en relevantie elke dag opnieuw probeert om alles te bundelen wat men nodig acht om het publieke discours te kunnen volgen. Door nieuws, door analyse, door eigen onderzoek, door onthullingen, door reportages, door opinies en commentaren maakt een redactie telkens weer een representatief beeld van de werkelijkheid zoals die wordt waargenomen. Een krant leeft bij de fictie van de homo universalis, bij de fictie dat de lezer breed genoeg moet worden geïnformeerd om zich een beeld van de gehele samenleving te vormen, een beeld dat breed genoeg is om een oordeelkundig staatsburger te zijn en te blijven. Dit laatste is essentieel, want het is niet alleen een van de principes van de Verlichting en de democratie, maar het is ook essentieel om het publieke debat te kunnen voeren. En dit publieke debat op zijn beurt is weer voorwaarde voor het innemen van standpunten en het nemen van democratische besluiten. Wie zijn politiek-maatschappelijke richtlijnen niet uit de bijbel, bij Allah of de paus wil halen, zal ze moeten vinden in het onderlinge discours.
Een krant moet de ambitie hebben en houden om daarvoor dag in, dag uit de bouwstenen aan te leveren. Een krant moet daarbij soms ook antwoorden geven op vragen die de lezer en het publiek niet stellen. En dat is dus een dilemma, want de zappende consument uit het informatie-tijdperk is gewend om op een knop te drukken wanneer iets hem of haar niet bevalt. Natuurlijk, ook een krant zal altijd selectief gebruikt worden en dat zelfs in toenemende mate, want de geïndividualiseerde lezer zoekt op grond van eigen voorkeuren zijn weg in de vele pagina's tekst en informatie. In zoverre is een krant allang een ‘interactief medium’.
Maar toch, een krant blijft haar publiek telkens opnieuw door middel van presentatie confronteren met de ordening en het onveranderbare beeld dat een redactie ervan die dag maakt. Ik ben er ten stelligste van overtuigd dat hier, in deze functie van een redactie, de grote waarde van een krant ligt en zal blijven liggen. Voor burgers die niet in een amorfe en geatomiseerde samenleving willen of kunnen wonen, is er een winkelstraat nodig waar voor hen de etalages zo worden ingericht dat ze er hun referentiepunten vinden om als maatschappelijk betrokken burgers te kunnen functioneren. Een redactie fungeert dan als een filter dat alle feiten, opinies, inzichten en uitzichten van een dag door het redactielokaal laat lopen en uiteindelijk tot een compositie komt die volgens dat gezelschap adequaat en interessant is. Hoewel de techniek het mogelijk maakt voor iedereen om zijn eigen, persoonlijke beeld van de werkelijkheid samen te stellen, is een redactie die dat op basis van een gemeenschappelijke noemer doet, onontbeerlijk.
‘Virtual reality’ is geen alternatief, want dat leidt bij gezamenlijke besluiten tot babylonische spraakverwarring. De actieve, geïnteresseerde staatsburger verlangt door zijn functioneren nu eenmaal een coherent referentiekader. Hij verlangt een symfonie en niet alleen de klanken van een paar lievelingsinstrumenten.
| |
| |
Om aan dat verlangen te voldoen zijn er kranten nodig, liefst voldoende concurrenten om elkaar wakker te houden en door middel van de concurrentie tot optimale kwaliteit te geraken, en indien mogelijk ook kranten met enigszins afwijkende invalshoeken en smaakpapillen, zodat onderscheiden redactieculturen en -tradities zichtbaar zijn en mogelijkheid tot keuze laten.
Zo'n krant hoeft natuurlijk niet op papier te worden gedrukt. Als de beeldschermen straks van voldoende kwaliteit zijn, kan de krant ook per beeldscherm naar de lezer thuis worden gebracht. Voorlopig zie ik dit niet gebeuren, want het beeldscherm thuis is nu eenmaal een uitnodiging tot achterover leunen en langs-laten-glijden, terwijl de gedrukte krant nog altijd tot een fysieke houding en een inspanning van actieve opneming dwingt - maar wie weet wordt dat straks allemaal anders.
Nu zijn er wel geleerden die beweren dat de krant als algemeen homogeniserend medium verdwijnt, zodra het papier verdwijnt. Immers, per beeldscherm zijn er weer vele foefjes mogelijk - je kunt bijvoorbeeld dan als lezer thuis weer je eigen voorpagina samenstellen, je eigen foto kiezen of uitvergroten - kortom, je zou uit de grote informatiebak van een redactie wederom een eigen krant kunnen maken - de een elke dag een kunstkrant, de ander een beurskrant. En toch, en toch, ben ik ervan overtuigd dat de behoefte aan een algemeen herkenbare, door een redactie bepaalde selectie zal blijven bestaan, zolang mensen in een maatschappij iets met elkaar willen.
Iets anders is de vraag hoeveel mensen het menu van de dag blijven bestellen, wanneer de mogelijkheden à la carte legio zijn. Het is zeker niet denkbeeldig dat het menu van de dag vooral voor de intelligente, goed opgeleide en soms ook redelijk bemiddelde bovenlaag zal zijn, die zich bij de politieke, sociaal-economische en culturele maatschappij betrokken zal blijven voelen. In zoverre kan de tweedeling in de samenleving die op grond van een veranderende produktiewijze zich ontwikkelt, ook repercussies hebben voor de krant als gesloten systeem. De leesdichtheid zou dus weleens verder kunnen afnemen en de krant zou als medestrijder om aandacht weleens verdere stapjes terug moeten doen ten faveure van televisie, video en andere vormen van vrijetijdsbesteding. Wie in Nederland op een doordeweekse middag langs een blok huizen loopt, ziet opvallend vaak een blokje rood of blauw-groen licht in de hoek van de kamer - mensen hangen dan voor de televisie, omdat er altijd wel ergens in de wereld een tennistoernooi is waar een sports channel de dag mee vult. Het is een soort Nintendo voor verveelde ouderen aan het worden zonder dat zij net als kinderen op die kleine knopjes hoeven te drukken. Welnu, in vele van deze huiskamers wordt misschien niet zoveel meer over tennis gelezen, want die informatie ontvangt men babbelenderwijze toch wel van het scherm.
Maar een functie is er vooral voor quality-papers - met of zonder ‘paper’ - dus wel degelijk. Dat betekent echter wel dat een krant zich als coherent referentiepunt moet bewijzen. En dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want hoe doe je zoiets?
Ik denk dat een krant een aantal ingrediënten moet bevatten en op grond daarvan een relevante, voedzame maaltijd moet aanbieden. Ik noem een paar belangrijke elementen, ten eerste het nieuws. Het idee dat radio en televisie sneller zijn doet aan de nieuwsfunctie van de krant niet veel af. Voor die representatieve samenvatting van de ter zake doende feiten van de laatste 24 uur is de redactie voor de lezer zoals gezegd het filter. Iets staat in de krant en dus is het als vermeldenswaard voor die laatste 24 uur beschouwd. Het is daarbij wel zaak nieuws niet te verwarren met wat in de elektronica nieuws wordt genoemd, maar niet zelden vooral hype of beeld-spektakel is. Nieuws zijn soms gewoon de correcte feiten van een jaarverslag, van een departementaal rapport of van een kamerdebat. Dat is de kronikeurskant van het nieuws. Dan is er de andere kant van het nieuws, dat wil zeggen de niet-officiële werkelijkheid. Dat kan een beschrijving zijn van de lusten en lasten van een jongerenopvangcentrum, van een gevangenis- | |
| |
directeur, van een postorderbedrijf of een renovatiewijk. Dat zijn aspecten van de werkelijkheid die niet in officiële stukken of in beleidsuitingen of in persconferenties zijn te vinden, maar voor het beeld van de wereld om ons heen minstens zo belangrijk zijn. Nieuws betekent ook het resultaat van diepgaand onderzoek, hetzij als cultureel-antropologische onderneming, hetzij als detective-achtig speurwerk naar misstanden en wanverhoudingen. Ook dat hoort bij de compositie van een krant, en doorgaans kan ook alleen een redacteur van een krant de tijd en de energie voor zulke dure en tijdrovende klussen vrijmaken. Bij de elektronische media is het geld er niet, is de arbeidssatisfactie bij dit type onderwerpen beperkt en is de fixatie logischerwijze voornamelijk op technische produktiefactoren en mooie plaatjes. Schrijvende journalistiek heeft nog altijd een streepje voor omdat dingen nauwkeurig kunnen worden uitgelegd,
want er is ruimte en wat kosten betreft hoeft men niet voortdurend peperdure en zeer opvallende camera- en geluidsteams mee door de wereld te sturen. Het uitpluizen van bureaucratische toestanden is nu eenmaal monnikenwerk dat weinig visuele opwinding bezorgt, maar o zo belangrijk is om inzicht te krijgen in de wereld waarin wij leven. In journalistenjargon worden zulke nieuwsberichten vaak ‘primeurs’ genoemd. Primeurs zijn belangrijk omdat de krant daarmee aangeeft zo ver als maar mogelijk is in de jungle van de werkelijkheid te willen doordringen. Een redactie zonder primeurs is als een infanterie zonder verkenners: men leeft nog, maar zwerft de ondergang tegemoet.
Behalve nieuws in de ruime en niet altijd even spectaculaire zin van het woord moet een krant achtergrond en analyse bieden. Een poging context aan te bieden en de wanorde der dingen enigszins te begrijpen hoort bij een quality paper. Dan is er de stijlfiguur van de reportage. In de reportage vertelt de journalist zijn lezers aan de hand van kleine en grote waarnemingen, taferelen en scènes hoe iets of iemand in elkaar steekt. Enig literair talent is bij de reportage een vereiste, want anders haakt de lezer af en wint het televisiebeeld het van de leestekst. Voorts moet een krant bijdragen tot opinievorming en laten zien op wat voor uiteenlopende manieren een mens naar gebeurtenissen en problemen kan kijken. Dat kan door middel van interviews, door opiniërende beschouwingen en door commentaren. In het hoofdredactionele commentaar legt een krant rekenschap af van het eigen opiniërende denkwerk en het is bedoeld om de lezer tot gedachtenwisseling te prikkelen met die ene mijnheer krant.
Speciale bijvoegsels kunnen aan dit alles aanvulling of verdieping geven, maar waar het ten slotte om gaat is dat de krant als geheel een complete krant kan worden genoemd. Compleet niet in de zin dat alles erin staat, maar compleet wel in de zin dat nieuws, achtergrond, beschouwing, reportage, interview en opinie en dat alles in diverse toonsoorten, timbres en ritmes een lezer het gevoel geven van een representatief geheel - representatief uiteraard voor een paar uur, want de volgende dag komt er weer een nieuwe, verbeterde editie.
Gemakkelijk is dat alles niet. Want wat is representatief, wat is relevant, wat verdient veel, wat weinig aandacht, wat verdient humor, wat verdient ernst? En verder, waar ligt de ethische bodem en hoe hoog ligt de lat van het esthetische streven?
Allemaal vragen die soms expliciet, maar vaker impliciet binnen de cultuur van een krant, van een redactie worden beantwoord. Deze cultuur is tegelijk het minst grijpbare en het meest precieuze wat een krant bezit. Het is ook een kwetsbaar goed. Redacteuren zijn ook maar mensen en net als elk ander mens kind en slachtoffer van hun tijd. Want er is weliswaar nog nooit in de geschiedenis zoveel kennis voorhanden geweest als nu, maar ‘de wil om informatie te goeder trouw te gebruiken komt van persoonlijke neigingen die losstaan van de stand van de wetenschap’, om de Franse filosoof Jean-François Revel te citeren. In zijn studie La connaissance inutile (1988) noemt hij vele, vele voorbeelden van eenzijdige aandacht van jour- | |
| |
nalisten, van selectieve verontwaardiging. Soms is er zelfs sprake van een ‘journalistieke consensusgemeenschap’, waarbij het overgrote deel van een journalistieke kaste in een land zich min of meer aan dezelfde uitgangspunten en invalshoeken conformeert. Dat staat heel dicht bij het benauwende verschijnsel van de political correctness. Om die reden worden bepaalde zaken niet behandeld of getaboeïseerd en gewoonweg buiten de morele orde geplaatst.
Dat is een gevoelig onderwerp, te meer omdat bepaalde taboes een essentiële functie kunnen vervullen in een samenleving. In primitieve samenlevingen ontdekten antropologen zelfs defecten aan het zenuwstelsel van mensen wanneer taboes werden doorbroken. Maar het is toch merkwaardig hoe eenzijdig er vroeger over het bewind van Allende in Chili werd geschreven en hoeveel terreur in de vroegere ddr door media met de mantel van begrip werd toegedekt. Of dichter bij huis, het is toch opmerkelijk hoe weinig aandacht er was voor de wildgroei van de verzorgingsstaat in de jaren tachtig, hoewel iedereen - ook de journalist - voor zijn ogen zag wat er gebeurde. Journalisten zijn als buitengewoon maatschappelijke wezens zeer bevattelijk voor ideologie. Ideologie definieer ik dan met Revel als een mengsel van sterke emoties en simpele ideeën die overeenstemmen met een gedragsvorm. Ideologie verschaft mensen ontheffingen in intellectuele, morele en praktische zin en het zorgt voor warmte en een wij-gevoel van de groep.
Ideologie en politieke correctheid kunnen ertoe leiden dat hele delen van een te beschrijven dagelijkse werkelijkheid worden verzwegen. Intellectuelen met hun voortdurende hang naar erkenning en gezag kunnen er buitengewoon gevoelig voor zijn en in hun kielzog een vergelijkbaar gedrag bij journalisten legitimeren. Een grote tragedie op dit gebied was die van Jean-Paul Sartre en zijn sympathie voor Duitse terroristen. Het effect ervan op de Nederlandse media is nog nooit goed bestudeerd, maar het was een triest dieptepunt om te zien hoe allerlei redelijke en fatsoenlijke journalisten uit angst voor eenzaamheid aanschurkten bij een halfslachtig begrip voor de moordenaars van de Rote Armee Fraktion.
Dit ‘proces van zelfregulering, zelfcorrectie en zelfbeperking binnen de groep’ (Jan Blokker) ligt altijd op de loer als gevaar voor de cultuur van een redactie. Kranten die daar niet attent op zijn, die hun aanpak niet voortdurend kritisch onder de loep nemen en rekenschap afleggen van gemaakte fouten, ondermijnen daarmee hun positie als betrouwbaar baken in de informatiechaos van elke dag - en daarmee op den duur hun bestaansrecht.
Maar goed, wanneer mensen zich van dit alles bewust zijn en blijven, dan ligt er een prachtige toekomst voor de krant en de journalist in het verschiet. In het land genaamd Virtual Zapperistan houdt alleen een intelligente redactie de burger au courant.
|
|