Toelichting door W.L. Idema
Regenboogrok en verenkleed zijn de gewaden van de hemelingen, de feeën en onsterfelijken die de paleizen bewonen op de drijvende eilanden in de Oostelijke Oceaan en op de ontoegankelijke pieken in het uiterste westen, op de maan en in berggrotten. De beide woorden vormen ook de titel van een van de beroemdste muzikale suites en van de daarbij behorende dans uit de Tang-dynastie (618-907): Regenboogrok en Verenkleed. Vooral Keizer Xuanzong (regeerde 712-756) hield van Regenboogrok en Verenkleed; in Bai Juyi's beroemde berijmde relaas van de rampzalige passie van Keizer Xuanzong voor de Verheven Vrouwe Yang in het Lied van het eeuwig verdriet uit 806 symboliseert Regenboogrok en Verenkleed dan ook 's Keizers overmatige liefde voor vertier.
Volgens een legende die al tijdens de Tangdynastie bekend was, zou Keizer Xuanzong zelf de melodie gecomponeerd hebben van Regenboogrok en Verenkleed na een bezoek aan het Maanpaleis. Melodie en dans zijn echter hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit Centraal-Azië, misschien zelfs wel uit India: tijdens de regeringsperiode Heropend Begin (712-741) werden dans en melodie, die oorspronkelijk de titel droegen van Brahmaan, aan het Hof aangeboden door Yang Jinshu, de gouverneur van Xiliang (in de huidige provincie Gansu). Ook in de negende eeuw maakte het nummer nog deel uit van het hofrepertoire. De dans werd zowel als solodans als als groepsdans uitgevoerd, want na een zekere uitvoering moesten de op de grond gevallen haarspangen en andere juwelen bij elkaar worden gebezemd.
Regenboogrok en Verenkleed behoorde tot het genre van daqu of ‘lange suites’. Zo'n suite bestond in hoofdzaak uit drie onderdelen: sanxu, zhongxu en po. Elk onderdeel bestond uit een aantal gevarieerde herhalingen van de basismelodie. De sanxu of ‘vrije voorspel’ bestond uit een instrumentale prelude zonder uitgesproken ritme, zodat tijdens dit gedeelte nog niet werd gedanst. Pas tijdens de zhongxu of ‘midden-voorspel’ was er sprake van een uitgesproken ritme, zodat de dans beginnen kon. Vaak was dit tevens het gedeelte waarbij gezongen werd - of dat ook zo was in het geval van Regenboogrok en Verenkleed is overigens de vraag. Het laatste gedeelte, de po (letterlijk ‘breuk’), werd uitgevoerd in een steeds sneller ritme en vormde het hoogtepunt van de dans.
De uitvoerigste bewaard gebleven beschrijving van Regenboogrok en Verenkleed is het gedicht Lied van Regenboogrok en Verenkleed uit 825 door de ambtenaar en dichter Bai Juyi (Po Tsju-i, 772-846). Bai Juyi had uitvoeringen ten Paleize gezien van Regenboogrok en Verenkleed, toen hij tijdens de regeringsperiode Eerste Harmonie (806-820) van 807 tot 811 als lid van het Hanlin-secretariaat de toenmalige Keizer persoonlijk had gediend en aanwezig had mogen zijn bij feestelijkheden binnen de muren van de Verboden Stad. Toen hij later, na zijn verbanning naar Jiangzhou (Pencheng) en een benoeming in het arme en afgelegen Zhongzhou (in de Yangzijiang Kloven), prefect was geworden van de rijke zuidoostelijke commanderie Hangzhou (Qiantang) met zijn nog steeds beroemde Westmeer (822-824), had hij zijn eigen uitvoeringen van Regenboogrok en Verenkleed geproduceerd. Ook toen hij in 825 prefect was geworden van de rijke commanderie Suzhou, wilde hij weer de plaatselijke courtisanes instrueren in Regenboogrok en Verenkleed. Omdat het plaatselijk talent blijkbaar tekort schoot, wendde hij zich tot zijn boezemvriend Yuan Zhen (Weizhi, 779-831), op dat moment gouverneur van Yuezhou (met als standplaats het moderne Shaoxing). Yuan Zhen zond hem niet de gevraagde muzikanten en danseressen, maar een lang (verloren gegaan) gedicht, getiteld Regenboogrok en Verenkleed, een partituur, waarin hij muziek en dans uitvoerig beschreef. Bai Juyi antwoordde daarop met zijn Lied van Regenboogrok en Verenkleed, waarin hij, als eerbetoon aan zijn vriend en bewijs van eigen virtuositeit, de rijmklanken van Yuan Zhens gedicht aanhield. Bovendien voorzag Bai Juyi zelf zijn gedicht van verklarende aantekeningen.