| |
Fernando Venâncio
Een volk in vertaling
De oude wijk Chiado in Lissabon was al vóór de grote brand van 1988 niet meer het kloppende hart van schrijvend Portugal. De daar gevestigde uitgeverijen waren naar functionelere onderkomens vertrokken, ‘de beste’ boekhandels waren ook elders in de stad te vinden, de avondbladen die daar werden gemaakt, beleefden moeilijke dagen en zijn inmiddels failliet gegaan. Zelfs de tertúlias, groepjes intellectuele
| |
| |
geestverwanten die iedere middag uren achtereen in een café of boekwinkel nieuwtjes en levenservaringen uitwisselen en de bakermat vormden van menige carrière, ze zijn in deze kille tijden van marketing niet meer wat ze waren.
Toch zal ‘Chiado’ nog lange tijd synoniem blijven met het Lissabonse literaire wereldje. Nog steeds moet men daar gezien worden om mee te kunnen tellen, zeker als men nog niet echt meetelt. In nabij gelegen restaurants en trendy discotheken lopen schrijvers, uitgevers en journalisten elkaar voortdurend tegen het lijf. Daar worden tussen een fles Dão en een glas whisky roem en ondergang bepaald. Een romancier uit het noordelijke Porto drukte het onlangs zo uit: ‘Een schrijver betaalt duur voor het feit dat hij niet in Lissabon is, maar aan de andere kant wordt het feit dat men in Lissabon is ook erg duur betaald.’ Het lijkt duidelijk: het literaire bestaan in Portugal is net zo boeiend, of verstikkend, als in andere Europese landen.
Vriendjespolitiek verklaart uiteraard niet elk succes, wat de ontevredenen ook mogen beweren. Soms lukt het een criticus een onbekende auteur in de volle aandacht te brengen. Zo heeft in 1986 een recensent de historische roman A Casa do Pó van debutant Fernando Campos tot een zeldzaam grote bestseller gemaakt. Ook kan de promotiemachinerie een auteur - Lídia Jorge, die tegenwoordig maar weinig critici nog overtuigt, is daar een voorbeeld van - tot hoge verkoopcijfers opstuwen. Moeilijker wordt het wanneer men, zonder de steun van machtige uitgevers, de gevestigde kritiek moet trotseren. De ‘marginaal’ Luiz Pacheco is het gelukt. Communist als hij is, werd hij een cult-auteur bij een rechtse elite.
Drie literaire uitgeverijen beheersen op dit moment de markt. Daarvan is Dom Quixote de grootste. Zij werd gesticht in de jaren zeventig door een Deense vriendin van oudpremier Sá-Carneiro (beiden in 1981 bij een vliegtuigongeluk omgekomen) en geeft onder anderen Cardoso Pires uit. Nummer twee is Caminho, lange tijd gelieerd met de Communistische Partij, en uitgever van Saramago. Zowel Dom Quixote als Caminho zijn in Lissabon gevestigd. Sinds kort heeft ook Porto een belangrijke literaire uitgeverij, Asa, grootgeworden met het uitbrengen van studieboeken. Voorbeelden van minder commerciële, naar ‘kwaliteit’ strevende uitgeverijen zijn, weer in Lissabon, Assírio & Alvim, die veel poëzie en essays publiceert, en Cotovia, die bekend staat om haar proza-uitgaven.
De meeste Portugese dag- en weekbladen reserveren ruimte voor literaire kritiek, vaak in een apart supplement. Door de kwaliteit van hun literaire redactie verdienen vermelding het weekblad Expresso (oplage honderdvijftigduizend) en het dagblad Público (zestigduizend). Sinds 1981 verschijnt het cultureel-literair weekblad Jornal de Letras, of eenvoudig JL, dat ook grote bekendheid geniet in Portugeessprekende landen als Brazilië. Prestigieuze periodieken voor literaire essays en kritieken zijn Ler, ‘tijdschrift voor boeken en uitgevers’, en Colóquio-Letras, sinds 1959 uitgebracht door de Gulbenkian Stichting, een culturele weldoener, eens het (verder ontbrekende) Portugese ‘ministerie van Cultuur’ genoemd. Al deze publikaties zien in Lissabon het licht, en dit benadrukt hoezeer die stad, zoals Gerrit Komrij het uitdrukte, het ‘culturele waterhoofd’ van Portugal is. Alles gebeurt daar of altijd éérst daar. Verdienstelijke culturele ontwikkelingen elders, zoals in het verre maar ondernemende Braga, toch nog de vierde stad van het land, vinden in de hoofdstad maar een zwakke echo. Het inventieve Porto ziet pas sinds kort zijn culturele initiatieven gewaardeerd.
Portugezen zijn geen boekverslinders. Recent onderzoek wees uit dat slechts 21% van mensen boven de twaalf jaar (bij elkaar twee miljoen) een boek aan het lezen was of in de laatste maand had gelezen. Ook had niet meer dan 14% van de bevolking in de voorafgaande maand een boek gekocht. Men moet bedenken dat het hierbij vaak om studie- en jeugdboeken gaat en dat ook pulp, en dan vooral uit het Spaans vertaalde
| |
| |
doktersromans, erbij wordt gerekend. Een ronde langs de uitgeverijen leert overigens al dat literaire fictie slecht verkoopt. Oplagen van tweeduizend zijn, ook voor bekende auteurs, vrij gewoon.
Met de zeer slechte verkoop van poëzie heeft men inmiddels vrede. Van levende dichters doen alleen Eugénio de Andrade, Al Berto en Joaquim Pessoa (geen verwant) het goed.
De media, de kranten uitgezonderd, bevorderen de verkoop ook niet erg. Op de radio wordt maar sporadisch over literatuur gesproken, de televisie geeft er nauwelijks aandacht aan, inclusief de doorgaans cultureel wat gevoeliger tv 2. Een televisiespot daarentegen lijkt te lonen. Maar alleen uitgeverijen als Caminho en Dom Quixote hebben daar een budget voor.
De hoge verkoopprijs van de boeken verklaart, naar verluidt, een en ander. Feit is dat erg weinig romans te krijgen zijn onder de 2.500 escudo's (bijna 30 gulden) in een land waar het minimumloon slechts 500 gulden bedraagt. Uitkomst voor koper en uitgever bieden de jaarlijkse boekenmarkten (Feiras do Livro) die in alle grote steden worden gehouden en met flinke kortingen werken. Voor de boekhandel is deze gang van zaken een ieder jaar terugkerende nachtmerrie.
Wel wordt af en toe literatuur onderwerp van breder debat. Zo raakten in 1992 de gemoederen verhit door de ingreep van onderstaatssecretaris Sousa Lara bij de selectie voor de Europese literatuurprijs. De bewindsman achtte Het Evangelie volgens Jezus Christus, de roman van José Saramago die op de lijst figureerde, ‘grievend voor de gevoelens van een katholieke natie’ en schrapte het boek eigenhandig van de lijst. Steun bij deze daad zou hij alleen in oerconservatieve kringen krijgen. Bijna de gehele pers keurde zijn handelwijze af die, zo zei men, de boekencensuur onder Salazar gevaarlijk imiteerde. Onder deze geweldige druk werd de roman alsnog op de lijst geplaatst. Aan Lara's politieke carrière kwam enkele maanden daarna een eind.
Er zal waarschijnlijk nooit een antwoord worden gevonden op de vraag of de democratische revolutie van 1974 nu wel of niet een gunstige uitwerking had op de literatuur in Portugal. Het is de bekende kwestie: in hoeverre is vrijheid van meningsuiting, of juist beknotting daarvan, bevorderend voor literaire vindingrijkheid.
In het Portugal van 1974 wees niets, na bijna vijftig jaar dictatuur, op een verminderde geestdrift bij de literatoren. De jaren 1968 en 1969 waren, met Cardoso Pires (1925) en zijn O Delfim (De Kroonprins) en Nuno Bragança (1929-1985) met A noite e o riso (De nacht en de lach) als toppers, zeer goede jaren geweest. En 1972 was, met belangwekkende boeken van onder anderen Fernando Namora en alweer Cardoso Pires, geslaagd te noemen. De alles bij elkaar matige oogst van 1973 leverde toch nog de verbluffende verhalenbundel Contos do gin-tonic van Mário-Henrique Leiria (1923-1980) op. Zeker, de coup van de vredelievende kapiteins werd hartstochtelijk begroet door schrijvers en intellectuelen, van wie nagenoeg niemand zich met het regime geïdentificeerd zou willen zien, al kan niet gezegd worden dat iedereen gebukt door het leven ging. Er was bij velen een soort berusting opgetreden, daar een eindeloze loopgravenoorlog doorgaans maar weinigen lokt.
Anderhalf jaar - want zo lang zou het revolutionaire gewoel duren - heeft men feestgevierd, gebakeleid, samengezworen, bij meetings voorgelezen, nachtenlang de ontwikkelingen geanalyseerd. Er werd niet veel geschreven, althans niet veel literatuur. Er werd, en dat was een verrassing, niet noemenswaardig veel materiaal aan de ‘laden’ onttrokken, laat staan veel opzienbarends. En zo er al iets te voorschijn kwam, was dat vooral afkomstig van de enkele schrijvende ballingen, en daar werd maar matig aandacht aan geschonken. Kortom, van hetgeen er onder de boekencensuur werd geschreven, was bijna alles gepubliceerd, wat uiteraard ook illustreert hoeveel zelfbeheersing die censuur de Portugese schrijvers had bijgebracht.
Het duurde enkele jaren voordat opnieuw grote werken verschenen, hetzij van reeds be- | |
| |
roemde auteurs, hetzij van nieuwe. Wel trad de ‘25e april’, zoals de omwenteling was gaan heten, nu op als achtergrond van menig verhaal, zoals ook de inmiddels geëindigde Afrikaanse koloniale oorlog het decor voor een aantal romans leverde. Des te opmerkelijker dat uitgerekend een luchtige, in het geheel niet geëngageerde novelle als O que diz Molero (Wat Molero vertelt) van Dinis Machado (1930) in 1978 een ongehoorde populariteit zou krijgen. Was dat soms de blasé reactie van een politiek overvoed publiek? Het lijkt aannemelijk. Jammer is dat twee meesterwerken, de wel geëngageerde romans O milagre segundo Salomé (Het wonder volgens Salomé) van José Miguéis (1901-1980) in 1975 en Directa (De klok rond) van Nuno Bragança in 1977 haast niet werden opgemerkt. Opmerkzamer bleek men voor de postume roman van Jorge de Sena (1919-1978) Sinais de fogo (1979, Vuursignalen).
Vanaf 1978, en niet in de laatste plaats dank zij het succes van O que diz Molero, begon men in een ‘nieuwe’ literatuur te geloven. Nog even, en de doorbraak van enkele auteurs in het buitenland zou de Portugezen nieuw zelfvertrouwen schenken. Literatuur werd ineens populair, jong talent werd op handen gedragen. Met de novelle Walt bewees Fernando Assis Pacheco (1937) dat kritiek op het Afrikaanse avontuur een ludieke vorm mocht krijgen. In 1979 dompelde António Lobo Antunes (1942) diezelfde herinnering aan de oorlog in een hallucinerend hyperrealisme met Os cus de Judas (De Judaskus). Beide boeken zijn succesvol, en de jonge psychiater Antunes publiceerde kort na elkaar nog twee oorlogsboeken.
Anders dan in het proza, overheersten in de poëzie vooral de gevestigde grootheden. Herberto Helder (1930), Sophia Andresen (1919), Eugénio de Andrade (1923) en Alexandre O'Neill (1924-1986) behielden hoge verkoopcijfers. Andere, zeker jonge dichters werd het niet gemakkelijk gemaakt zich in voldoende mate te profileren.
En ineens, in 1980, trad de tot dan toe vrij onbekende en niet meer zo jonge José Saramago (1922) naar voren, en zijn roman Levantado do chão (Opgestaan van de grond) werd begroet als een radicaal nieuw geluid. In het boek krijgt het leven van een arme landarbeidersfamilie uit Zuid-Portugal een haast epische dimensie. Hun verhaal - en daarin zit dan vooral het verrassende - komt uit de mond van een wijze, afstandelijke, hier en daar ironische verteller. Als in 1982 zijn Memorial do convento (Memoriaal van het klooster) uitkomt geeft ook een breder publiek zich gewonnen. Saramago wordt vanaf dat moment immens populair. Volgens een recente enquête in Portugal is hij momenteel de bekendste Portugese levende schrijver.
Ook de sinds langere tijd beroemde auteurs bleven in al deze jaren publiceren, onder wie Agustina Bessa Luís (1922), Miguel Torga (1907), Vergílio Ferreira (1916), Almeida Faria (1943) en de reeds genoemde Fernando Namora. Werkelijk opzienbarend was alleen José Cardoso Pires, van wie in 1982 Balada da Praia dos Cães (Ballade van het Hondenstrand) uitkwam, een knappe reconstructie van een politieke moord onder het Salazar-regime.
Er volgden voor auteurs en uitgevers hectische tijden. Veertig nieuwe titels literair proza per jaar werden uitgestald in de boekwinkels van Lissabon, Porto of Coimbra. Een groot aantal jonge auteurs - van wie enkelen inmiddels hun naam hebben gevestigd - werd toen, begin jaren tachtig, gelanceerd. Onder hen vinden we Mário Cláudio, Hélia Correia, João de Melo, Mário de Carvalho, Luísa Costa Gomes. Contacten met het buitenland, waar steeds vaker Portugese boeken werden vertaald, namen nu een minder incidentele vorm aan. Groepen schrijvers werden ontvangen in Madrid, Parijs, Bordeaux, Rio de Janeiro, waar colloquia over ‘de jonge Portugese literatuur’ werden gehouden. Mensen die in eigen land elkaar af en toe de voet dwars zetten of elkaar nog nooit hadden ontmoet, discussieer den nu informeel, zelfs enthousiast voor een buitenlands publiek.
Deze driftige fase lijkt nu afgesloten. Het woord ‘crisis’ valt regelmatig te beluisteren, en zo veel zelfvertrouwen als er eerder was, zo veel
| |
| |
twijfel is er nu aan de toekomst. Men overdrijft duidelijk in zowel het een als het ander. Maar het is waar: de oplagen moesten omlaag en in jong talent wordt nu iets minder geïnvesteerd.
| |
Nederlandse vertalingen
Internationale bekendheid is, in de zorgwekkende situatie van het Portugese boekenwezen, meer dan welkom. Het is nooit aangetoond dat roem buiten de grenzen de verkoop in eigen land noemenswaardig bevordert. Maar het houdt de moed erin, en zeker profiteren uitgeverij en auteur van de verkoop van de rechten en royalties.
In dit opzicht kan men in Portugal tevreden zijn, de afgelopen vijftien jaar worden hedendaagse schrijvers steeds vaker uitgegeven in Frankrijk, Italië, Duitsland en Spanje. Van sommigen, onder wie Saramago, Cardoso Pires, Almeida Faria en Vergílio Ferreira, is het belangrijkste werk verschenen in Franse vertaling. Nagenoeg het hele oeuvre van Saramago is inmiddels ook verkrijgbaar in het Duits, Spaans en Italiaans, dat van António Lobo Antunes in het Engels en Zweeds. Op de Engels-Amerikaanse markt hebben ook Saramago en Cardoso Pires voet aan de grond gekregen.
Andere in het buitenland bekende auteurs zijn Agustina Bessa Luís (vooral haar roman A Sibila is beroemd), Miguel Torga (vooral met Bichos) en de dichters Sophia Andresen en Herberto Helder. Een groeiend aantal anderen, zoals de romanciers Lídia Jorge, Mário Cláudio en Urbano T. Rodrigues, zien hun werk vertaald en vaak gewaardeerd.
In Nederland is van de hedendaagse Portugese schrijvers J. Rentes de Carvalho veruit de bekendste. Al zijn werken zijn in het Nederlands vertaald en in de meeste gevallen ook alleen nog maar in Nederland uitgegeven. Zijn eerste vertaalde werk, Waar die andere God woont, verscheen in 1972. Het is nog steeds zijn meest gewaardeerde boek, nu in negende druk. Van 1983 dateert de roman De zevende golf en van vier jaar later de bundel verhalen De juwelier. Zijn enige twee in Portugal uitgegeven romans werden vertaald in 1988 (Montedor) en 1990 (Laurentiustranen). In 1991 kwam Het miljoen uit, een verzameling verhalen, en in 1992 de kortere teksten van Mazagran.
In eigen land is Rentes de Carvalho nauwelijks bekend. Een titel van zijn hand zal nagenoeg niemand kunnen noemen. Dat is jammer, want Rentes de Carvalho zou meer verdienen dan alleen twee allang vergeten Portugese uitgaven. Zijn stijl is helder, vaak charmant, zijn onderwerpen zijn pakkend en voor Portugezen meer dan herkenbaar. Men kan zich afvragen waarom hij dan in zijn eigen land praktisch onuitgegeven blijft.
Een reden is dat niet, maar in deze eeuw lukte het geen enkele Portugese schrijver vanuit het buitenland de aandacht van zijn landgenoten blijvend te winnen. Romancier en criticus Jorge de Sena, balling in Brazilië en Californië, is dat tijdens zijn leven niet gelukt, novellist José Miguéis, verbannen in New York, evenmin. Ook essayist en romancier Pinheiro Torres, al dertig jaar verblijvend in Cardiff, lukt het niet in Portugal door te breken, en dit zijn niet de geringsten. Je moet eenvoudig gezien worden, het moet duidelijk zijn in welke kringen je je ophoudt, wie precies jou steunt, wie jou vijandig is. Dan zul je worden geaccepteerd. Ook Rentes lukt dit niet, of niet in voldoende mate.
Zeker is dat hij zijn landgenoten met gelijke munt heeft terugbetaald. De literatuur van zijn land (op de vanzelfsprekende, negentiende-eeuwse Eça de Queirós na) heeft hij nooit gepromoot. Integendeel, geen gelegenheid heeft hij onbenut gelaten, in interview of boek, om elke belangstelling voor contemporaine Portugese literatuur als misplaatst te bestempelen. Het grote prestige van Rentes de Carvalho in Nederland én de kwaliteit van zijn werk maakten dit oordeel geloofwaardig.
Het is de verdienste van uitgever Wim Hazeu geweest deze ‘gevestigde mening’ een eerste slag toe te brengen. Het begin was vrij banaal, haast clandestien, maar voor de geschiedenis niet on- | |
| |
betekenend. In een korte bespreking door Hazeu, zo'n vijf jaar geleden in Vrij Nederland, van Rentes' Portugal-gids, stonden - voor het eerst in dit land - de namen van Portugese schrijvers afgedrukt die elders allang bekendheid genoten. Hazeu verbaasde zich erover dat niet één van hen in het Nederlands was verschenen. Inmiddels is de situatie geheel anders, nu niet alleen door toedoen van Hazeu. We komen daarop terug.
De eerste Portugese auteur van wie verschillende werken in het Nederlands zijn vertaald, is Eça de Queirós (1845-1900). Nog tijdens zijn leven verscheen NeefBazilio, in 1906 zag Briefwisseling van Fradique Mendes het licht. In 1932 vertaalden Slauerhoff en R. Schreuder De misdaad van Pater Amaro. Het gaat om vrij gebrekkige, soms ronduit slechte vertalingen. Niemand beheerste in die tijd voldoende het Portugees, ook de vertalers niet.
In de jaren dertig begon J.M. Meulenhoff met het uitgeven van werk van de dichter Teixeira de Pascoaes (1877-1952) in de vertalingen van A.V. Thelen en H. Marsman. Vooral zijn reeks ‘poëtische’ biografieën genoten belangstelling, het eerste deel, Paulus, de dichter Gods, beleefde in 1943 zelfs een derde druk. In diezelfde tijd verschenen, eerst in Amsterdam en later in Gent, in totaal vier romans van Ferreira de Castro (1898-1974), in zijn tijd de meest vertaalde Portugese auteur.
In 1948 verscheen, in een vertaling van Marcus de Jong, eerste docent Portugees aan de Universiteit van Amsterdam en later ook de eerste hoogleraar, Holland 1883 van Ramalho Ortigão (1836-1915), herdrukt in 1964. Rudy Kousbroek noteerde in NRC-Handelsblad (13-1-1984) hoe het hem verbaasde dat ‘zoveel van wat Ortigão beschrijft eigenlijk pas kort geleden - na de Tweede Wereldoorlog - is verdwenen, zodat er in sommige opzichten minder verschil is tussen het Nederland van Ortigão en de wereld die ik nog als kind heb gekend, dan tussen deze en de huidige’.
Van contemporaine auteurs werd, op genoemde Pascoaes en Castro na, in Nederland nauwelijks iets vertaald. Van 1936 dateert een roman van Aquilino Ribeiro (1885-1963), De man die den duivel doodde. En de novellist Luís de Sttau Monteiro (1926-1993) zag in 1965 Spelregels uitgegeven in een vertaling uit het Engels.
Een nieuwe periode leek aangebroken toen in 1970 de bundel Meesters der Portugese vertelkunst verscheen, vertaald en ingeleid door August Willemsen. Enkele auteurs die tegenwoordig in aparte uitgaven verschijnen (Torga, Manuel da Fonseca, Cardoso Pires) of binnenkort zullen verschijnen (Vergílio Ferreira, Jorge de Sena) kregen daar hun eerste Nederlandse vertaling. Het was bovendien (op die van De Jong na) de eerste kwalitatief hoogstaande vertaling van Portugese literatuur en voor het eerst werd er überhaupt een vertaling voorzien van een inleiding. Wel klaagt Willemsen daarin over de ‘collectieve zelfoverschatting’ van Portugese schrijvers, die elkaar ‘allemaal erg goed vinden’, en over de ‘literatuurmakersmanie’ van sommigen van die auteurs. Toch laat Meesters der Portugese vertelkunst zich verrassend goed lezen. Zelfs als we aannemen dat dit deels aan de vertaler te danken is, dan nog moet worden geconstateerd dat de onderneming zelf al een succes was.
Maar de toon is hiermee gezet. Willemsen, die hierna geen Portugese contemporaine prozaïst meer vertaalde behalve Rentes de Carvalho, zou daarna, net als deze laatste, of zwijgen over die hedendaagse romanciers of ze (o.a. in Literair Paspoort) in een kwaad licht zetten voor een publiek dat nota bene dergelijke schrijvers niet kende. Want, zo lieten beiden ons weten, ook na de Anjerrevolutie wil er maar geen eind komen aan die mooischrijverij. Willemsen wenst dit te benadrukken omdat, zo schreef hij in Maatstaf, ‘er, naar mij voorkomt, hier te lande nog wel eens zonniger over geoordeeld wil worden dan de feiten veroorloven’. Willemsen verkondigde toen al de mening die hij later, in 1982, in een interview met NRC-Handelsblad aldus zou samenvatten: ‘In Portugal is Pessoa eigenlijk de enige twintigste-eeuwse auteur die de moeite waard is.’ Een nogal overtrokken visie.
| |
| |
Maar vooral: Fernando Pessoa had een afslachting van landgenoten niet nodig om ook hier als - inderdaad - een van de boeiendste Portugezen van deze eeuw te worden erkend.
Van Pessoa verscheen in 1978 Gedichten, een uitgebreide tweetalige bloemlezing, in 1980 gevolgd door De anarchistische bankier en ander proza en in 1981 door Ode van de Zee, alle in de vertaling van August Willemsen. In 1990 ten slotte verscheen het befaamde Boek der rusteloosheid, vertaald door Harrie Lemmens.
Poëzie uit Portugal was al eerder in het Nederlands uitgegeven. Een bloemlezing ‘verzetspoëzie’, getiteld Terreur en Verzet, verscheen in 1971. Enige jaren later publiceerde Raster werk van enkele Portugese dichters. De belangrijkste bijdrage aan de bekendheid van hedendaagse poëzie uit Portugal is de bundel Ik verheerlijk het verleden niet uit 1985, in de serie van Poetry International. Een paar jaar geleden heeft het Vlaamse tijdschrift Point een nummer uitgebracht met uitsluitend werk van Portugese dichters, en ook verschenen er van twee auteurs aparte dichtbundels: Zeereizen van Sophia Andresen en De lepel in de mond van Herberto Helder.
Inmiddels was Eça de Queirós in Nederland aan een tweede leven begonnen. Van een reeks van zes vertalingen zijn er nu drie verschenen: De relikwie, Het vergrijp van Pater Amaro en De stad en de bergen, alle van commentaar voorzien door Rentes de Carvalho. Ook twee niet hedendaagse werken verschenen in de afgelopen tijd: de prachtige uitgave van Pelgrimsreis van Fernão Mendes Pinto (†1583) en De bekentenis van Lúcio van Mário de Sá Carneiro (1890-1916).
In de tweede helft van de jaren tachtig, dus meer dan vijftien jaar na het verschijnen van de Meesters der Portugese vertelkunst, werd er weer hedendaags proza uit Portugal vertaald, Landschap met vrouw en zee van Teolinda Gersão (1945) en Cerromaior van Manuel da Fonseca (1911-1993), en daarna kwam het vertalen van hedendaagse Portugese fictie pas goed op gang. In 1990 verscheen de eerste vertaling van José Saramago, Memoriaal van het klooster, vele jaren nadat dit boek zijn auteur internationaal grote bekendheid had bezorgd. Van Saramago, die op dit moment veruit de meest vertaalde Portugees is, werd vorig jaar Het Evangelie volgens Jezus Christus uitgebracht. Van een andere in eigen land en daarbuiten gevierde auteur, José Cardoso Pires, verschenen de vertalingen Ballade van het Hondenstrand en De Kroonprins.
1991 was een uitstekend jaar. Niet minder dan vijf nieuwe, soms jonge auteurs werden toen gelanceerd. Almeida Faria kwam uit met Passie, ingeleid door Gerrit Komrij. Van João de Melo (1949) verscheen Gelukkige mensen met tranen en van Clara Pinto Correia (1960) De bloemsteelsteek. Lobo Antunes en Lídia Jorge (1946) kwamen uit met respectievelijk De Judaskus en De kust van het gemurmel. In 1993 verscheen Leven van Ramon door Luísa Costa Gomes (1945) en kwamen de Verhalen uit de bergen van Miguel Torga eindelijk ook in het Nederlands uit.
In de naaste toekomst worden vertalingen verwacht van werk van onder anderen Vergílio Ferreira en Jorge de Sena. Vooral van deze laatste mogen de titels Vuursignalen en De wonderdokter met belangstelling tegemoet worden gezien. Er zijn vertalingen in voorbereiding van romans van Lídia Jorge, Herberto Helder en Lobo Antunes (van deze laatste zal het indrukwekkende Vogelwichelarij uitkomen, volgens critici zijn beste boek), terwijl in de reeks van Eça de Queirós binnen afzienbare tijd O primo Basílio en A ilustre casa de Ramires verschijnen. Ook zal er een verzameling brieven van Eça de Queirós uitkomen, alsook het boek met memoires van J. Rentes de Carvalho De hemel van het begin.
Het is te hopen dat men in Nederland kennis kan maken met het werk van Almada Negreiros (1893-1970), na Pessoa en Sá Carneiro de voornaamste figuur uit de Orpheu-groep, wiens roman Nome de guerra (Schuilnaam) een juweel is. Ook de schitterende verhalen van Eça de Queirós zijn een vertaling waard, net als de korte verhalen van Mário-Henrique Leiria (in ieder geval, zoals Willemsen ooit heeft gesuggereerd,
| |
| |
een selectie daarvan) en het werk van de boeiende verteller José Miguéis.
Enkele grote Portugese dichters van deze eeuw zijn hier nog steeds onbekend. In de bloemlezingen die verschenen zijn, hadden wel wat enigmatische eendagsvlinders plaats kunnen maken voor de voortreffelijke, heldere Sena, António Gedeão (1906) en Al Berto (1948).
Het mag worden betreurd dat Clara Pinto Correia met een middelmatig werkje en niet met het boeiende Adeus Princesa in Nederland werd gepresenteerd. Ook Luísa Costa Gomes was aanzienlijk beter gediend met de knappe brievenroman O pequeno mundo dan met het modieuze werk dat van haar verscheen. Maar ja, zelfs de reeks vertalingen van Eça de Queirós werd gestart met een van zijn zwakkere romans. Het zou goed zijn als er nu ook eisen van werkelijke kwaliteit, of simpelweg van opportuniteit worden gesteld. Men hoeft niet meer te bewijzen dat literatuur uit Portugal de moeite waard is. Het bewijs dat in diezelfde literatuur óók middelmatigen bestaan, kunnen we gerust missen.
Algemene informatie over de Portugese literatuur sinds de jaren vijftig is te vinden in het hoofdstuk ‘Portugal’ van Literatuur in West-Europa na de tweede wereldoorlog, Martinus Nijhoff, 1992. In het bijzonder over de periode na 1974 gaan de essays ‘Ondankbare virtuozen’ in Maatstaf, mei 1988, en ‘De geschiedenis volg ik argwanend’ in Dietsche Warande & Belfort, oktober 1988. Belangrijke werken en auteurs worden hierin uitvoeriger besproken en in een breder kader gezet. Over de Portugese poëzie van na 1940 leze men de inleiding van August Willemsen in de bundel Ik verheerlijk het verleden niet, 1985.
| |
Overzicht van recente Nederlandse vertalingen van Portugese literatuur
andresen, Sophia de Mello Breyner, Zeereizen. Vert. Irène Koenders. Leuven, Europees Poëziecentrum, 1991. |
antunes, António Lobo, De Judaskus. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, Amber, 1991. |
carvalho, J. Rentes de, Waar die andere God woont. Vert. August Willemsen. Amsterdam, Meulenhoff, 1972. |
- De zevende golf. [vertaler niet vermeld] Amsterdam, Meulenhoff, 1983. |
- De juwelier. Vert. Rob Lemm, Ger Leppers, August Willemsen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1987. |
- Montedor. Vert. Adri Boon. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1988. |
- Laurentiustranen. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1990. |
- Het miljoen. Herinneringen en andere verzinsels. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1991. |
- Mazagran. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992. |
correia, Clara Pinto, De bloemsteelsteek. Vert. Maartje de Kort. Amsterdam, Arena, 1991. |
faria, Almeida, Passie. Vert. Piet Janssen, Baarn, De Prom, 1991. |
fonseca, Manuel da, Cerromaior, een dorp in Portugal. Vert. Arie G. Kallenberg. De Lier, Vrijhoef Publiciteit, 1989. |
gersão, Teolinda, Landschap met vrouw en zee. Vert. Hennie Bos. Utrecht, Sjaloom, 1986. |
gomes, Luísa Costa, Leven van Ramón. Vert. Adri Boon. Amsterdam, Meulenhoff, 1993. |
helder, Herberto, De lepel in de mond. Vert. Irène Koenders. Leuven, De Leuvense Cahiers, 1991. |
jorge, Lídia, De kust van het gemurmel. Vert. Maartje de Kort, Elly de Vries. Amsterdam, Arena, 1991. |
melo, João de, Gelukkige mensen met tranen. Vert. Hennie Bos. Baarn, De Prom, 1991. |
| |
| |
pessoa, Fernando, Gedichten. Vert. August Willemsen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978. |
- De anarchistische bankier en ander proza, Vert. August Willemsen. Amsterdam, Meulenhoff, 1980. |
- Ode van de Zee. Vert. August Willemsen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1981. |
- Het boek der rusteloosheid. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1990. |
pinto, Fernão Mendes, Pelgrimsreis. Vert. Arie Pos. Baarn, De Prom, 1992. |
pires, José Cardoso, Ballade van het Hondenstrand. Vert. Catherine Barel. Baarn, De Prom, 1990. |
- De Kroonprins. Vert. Catherine Barel. Baarn, De Prom, 1993. |
queirós, Eça de, De relikwie. Vert. Adri Boon. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1989. |
- Het vergrijp van pater Amaro. Vert. Adri Boon. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1990. |
- De stad en de bergen. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992. |
sá-carneiro, Mário de, De bekentenis van Lúcio. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1993. |
saramago, José, Memoriaal van het klooster. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1990. |
- Het Evangelie volgens Jezus Christus. Vert. Harrie Lemmens. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1993. |
torga, Miguel, Verhalen uit de bergen. Vert. Arie Pos. Baarn, De Prom, 1993. |
| |
Bloemlezingen
dijk, Bertus, Terreur en Verzet. Verzetspoëzie uit Portugal, Amsterdam, De Bezige Bij, 1971. |
willemsen, August, Meesters der Portugese vertelkunst. Amsterdam, Meulenhoff, 1970. |
Ik verheerlijk het verleden niet. Dertien hedendaagse dichters uit Portugal. Amsterdam, Meulenhoff, Poetry International Serie, 1985. |
Hoor de kleine kreet... Hedendaagse Portugese poëzie. Point, 24, Meerbeke-Ninove, 5e jg., 1990-91. |
|
|