juist een gebied waar de verbeelding vrij spel krijgt. Een visioen van hemel? aarde? zee?
Haar grote voorbeelden waren aanvankelijk Bissière, Bonnard en vooral Matisse. Maar het bescheiden talent van Bissière wordt al gauw overtroffen en ver van de idyllische landschappen en figuren van de beide anderen ontwikkelt Vieira da Silva zich in een richting die haar specifieke ontvankelijkheid voor de stad en de architectuur aantoont. Haar landschappen zijn geïnspireerd door de talloze ‘constructies’ die de stad kent en die het fijnmazige netwerk vormen waarin het menselijk bestaan zich afspeelt. Zij zijn herschepping én een poging tot zelfverwerkelijking: ‘L'imaginaire chez moi, ce n'est pas l'imaginaire tout à fait. C'est une construction, c'est une manière de me construire moimême.’
Toch is de mens in die constructies meestal afwezig. Of lijkt dat maar zo? Hij is in de stad de onzichtbare wandelaar (Le promeneur invisible, 1951) of de nauwelijks te onderscheiden wever aan het weefgetouw (Les tissérands, 1936/1948), zo immaterieel doet hij zich voor, als een figuur van Giacometti. Een enkele keer verschijnt hij scherper in beeld, min of meer als een toevallig slachtoffer van rampzalige gebeurtenissen (Le désastre, 1942) of als deelnemer aan bepaalde rituelen, zoals het schaakspel (La partie d'échecs, 1943), waar man en vrouw, gebogen over een schaakbord, zelf onderworpen zijn aan dit spel dat het leven met hen speelt. In beide gevallen overstijgen de structuren de duidelijk ondergeschikt gemaakte personen.
Het element van spanning geeft aan de stadsbeelden een extra dimensie. Bruggen en viaducten verheffen zich ver boven de grond, dank zij de spanning van hun boog, als een dynamisch element in een overigens statische omgeving. Zij hangen letterlijk tussen hemel en aarde, en zo hangen ook steden en tuinen in de lucht (La ville suspendue, 1952, Les jardins suspendus, 1955); de droom, het visioen van de kunstenaar volstaat om dit tot werkelijkheid te maken.
De techniek waarvan Vieira da Silva zich in haar schilderijen met een steeds grotere vaardigheid bedient, is ronduit verbluffend. Met een uiterst subtiele penseelstreek worden talloze minuscule kleurvlakjes aangebracht (La forêt des erreurs, 1941) en lijnen getrokken (La bataille des rouges et des bleus, 1953), waarin de compositie zich geenszins verliest maar juist helder tot uitdrukking komt. Sommige doeken zijn snel geschilderd, maar de meeste hebben tal van bewerkingen ondergaan - de jaartallen getuigen daarvan. Zij getuigen óók van de weg die werd afgelegd, van de technische vooruitgang in die jaren (bijvoorbeeld Les tissérands, 1936/1948). Door de veelvuldige toepassing van het perspectief wordt de blik steeds verder de diepte in getrokken: naar welke afgrond? naar welk geheim? Wat verbergt zich achter de zo roerloze gordijnen? Niet voor niets draagt een van deze schilderijen de titel Hommage à Kafka (1950). Ademen deze schilderijen louter sereniteit, of gaan er toch grote emotie en spanning achter schuil, slechts beheerst door het métier? Sommige doeken roepen dit gevoel sterk op.
Het hoogtepunt in het werk van Vieira da Silva valt in de jaren vijftig, in Parijs. Daar krijgt ook haar palet, zoals bij zo veel kunstenaars, een lichtere toets. Haar grijzen en witten vertonen dan verwantschap met het kleurgebruik waarvan Nicolas de Staël de onbetwiste meester is. Ook hij maakte in die jaren zijn beste werk. Evenals De Staël wordt Vieira da Silva gerekend tot de École de Paris, waarin figuratie en abstractie elkaar afwisselen en meermalen gelijktijdig aanwezig zijn. Ook bij Vieira da Silva is dat het geval: het schilderij, beginnend bij een reëel bestaand voorwerp en herkenbare vormen, eindigt in een ritme van abstracties (The easels, 1960). De sterke behoefte aan ordening van de compositie deelt zij met De Staël, die ooit opmerkte: ‘Le tableau est un espace organisé.’ Orde te willen scheppen in de chaos, de complexiteit van de dingen én de structuren daarin te willen blootleggen, het verborgen patroon te willen onthullen - dat zijn, lijkt mij, de diepste drijfveren van deze kunstenares. De ontelbare