het recht heeft zich over zulke vragen uit te laten - wat Hawking dan ook niet doet. Wel vermeldt hij ze, maar hij zegt ook dat het de taak van de filosofie is om naar het waarom te vragen (p. 209).
Men veroorlove me enige algemene waarheden, op gevaar af een schoolmeester gevonden te worden. De natuurkunde handelt in feitelijke mededelingen en spreekt dus in de indicativus. Er bestaat geen syllogisme dat toelaat uit een premisse in de indicativus een conclusie te deduceren die in de imperativus staat. Uitspraken over wat er moet gebeuren of wat er gedaan moet worden behoren dus niet tot de natuurkunde, noch ook tot andere exacte wetenschappen. De wetenschap kan aan Columbus mededelen dat de aarde rond is, maar niet of hij er al of niet omheen moet varen. De wetenschap kan dus geen wereldbeschouwing in de zin van Hakfoort opleggen, maar wel er voorwaarden aan stellen. Een wereldbeschouwing kan niet aan de bestaande wetenschappelijk vergaarde feiten voorbijgaan zonder pure mystiek te worden. Een kleine moeilijkheid is dat de wetenschap voortschrijdt, terwijl wereldbeschouwers plegen aanspraak te maken op eeuwige waarheid. Dat geeft moeilijkheden, getuige Anaxagoras, Galilei en Darwin.
Hawking schrijft een vlot populair boek over de huidige natuurkunde en over zijn eigen wereldomvattende theorie, die overigens niet algemeen aanvaard wordt. Hij doet geen metafysische of wereldbeschouwelijke uitspraken, maar hij weet dat zijn natuurkunde invloed zal hebben op andermans wereldbeschouwing. Indien zijn theorie waar is, kan de paus niet langer de oerknal identificeren met de schepping van de wereld door God. Dat is niet het ergste, want als je God gebruikt als stoplap om de leemten in de natuurkunde op te vullen moet je verwachten dat zijn rol kleiner wordt naarmate de wetenschap voortschrijdt. Zelfs de zeggenschap over de bliksem heeft hij verloren sinds we weten dat dat een meteorologisch verschijnsel is.
Het ergste is in de ogen van Hakfoort de pretentie van de Theorie van Alles dat ze ook de mens en zijn hersenprocessen bestuurt. Zoals Hawking zegt, is het alleen nog maar nodig de juiste rekenmethoden te vinden, waardoor alles uit de grondslagen afgeleid kan worden. Ook de universele rechten van de mens? vraagt Hakfoort kwaad (p. 178), alsof die iets anders zijn dan een onderdeel van de menselijke hersenprocessen, evenals de damesmode.
Afgezien van de emoties ben ik het wel met Hakfoort eens dat de Theorie van Alles een vérgaande extrapolatie is van bekende feiten, en dat Hawking te zorgeloos heenloopt over de volgende moeilijkheden.
Ten eerste is het waar dat de omvattende theorie, die de zwaartekracht met de andere drie krachten verenigt, nog niet bestaat. Het zou wel eens nodig kunnen blijken het huidige beeld van de natuur radicaal om te gooien, zoals de klassieke mechanica door de quantummechanica werd omgegooid. Ook moet toegegeven worden dat niemand kan bewijzen dat er niet nog andere krachten bestaan, met name in de biologie. Toch is dat maar een iele strohalm, want de geschiedenis leert dat het vitalisme, evenals de rol van God, onherroepelijk terrein verliest aan de positieve wetenschap.
Ten tweede hebben de profeten van de Theorie van Alles de neiging om al te luchtig te praten over het rekentechnische probleem om, uitgaande van de fundamenten, de verschijnselen op het niveau van ons dagelijks bestaan te deduceren. Het is één ding om te zeggen dat die verschijnselen in principe een logisch gevolg van de theorie zijn, maar iets anders om ze expliciet af te leiden. Als je weet hoe onoverwinnelijk totnogtoe het probleem is om de eigenschappen van een kristal uit de samenstellende atomen af te leiden, geloof je niet dat het ooit in de verste verte zal lukken om, uitgaande van quarks, ook maar een bacterie uit te rekenen. Hawking doet dit af als een kwestie van het vinden van een geschikte benaderende rekenmethode, alsof hij nooit van chaostheorie gehoord heeft. In werkelijkheid zou deze barrière wel eens een essentiële beperking kunnen betekenen van het hele idee van een theorie van alles.