De Gids. Jaargang 157(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Kester Freriks De droom van een roofdier 1 De mensheid schrijft geschiedenis - de droom van een roofdier. In hechtenis is niemand God geworden: vermoorden we die man en roven zijn geld of snijden we hem open, diner voor de krijsende meeuwen boven de vloedlijn. Er kwamen mensen die een moord pleegden om hier, waar scheermes, zandkorrel en nonnetje in schuim blozend als de ochtendzon te zijn. Ik dreef mijn jeugd op de spits met land- verovertje in het natte zand van Egmond aan Zee. Waar kon ik haar terugvinden, de herinnering van gekomen uit het oosten de zee voor het eerst uitgestrekt en vervuld van grijs en loomte in mijn ogen? Met van zout bijtende vingertoppen betastte ik mijn ogen en ik weet dat ik niet huilde. [pagina 48] [p. 48] 2 En als roos leefde ze zo lang als rozen leven: één hele ochtend. Mijn vader G. zei me te oefenen in een voorhoofd, waarop de slagen van de wereld afketsen. Hoe koeler je de dingen berekent, hoe verder je het brengt. Het is net zo onvergeeflijk gevoelens te laten gaan als geen cent te bezitten. Ik had niet hoeven vallen toen van het hoge duin want ik was vlak bij zee, maar wie rent wil vallen. Achter mijn rug het land met onder de linden het pad waarlangs sla en peterselie, een bed van grassen zoveel als bladeren aan bomen ruisend in gelijkvormigheid. Ik weet niet, of het mooi is, wat mij trekt; ik weet niet, of een herinnering mooi of lelijk is. Ik weet dat de nacht niet valt maar klimt boven zee. [pagina 49] [p. 49] 3 De zee is ook theater: het doen alsof, dat weidse, die lijst van horizon tot horizon, regensluiers als coulissen waartussen de zon van november staat te doen of ze de koude wieken van een meeuw verwarmt. Ik moet altijd verder naar het westen tot waar de oceaan me meeneemt naar Amerika. Waarom zijn de spiegels van het westen niet bedekt, als in een huis van rouw? Reikhalzend naar het westen, over zee, verdrink ik. De zee ritselt nooit aan je voet zoals grashalmen dat doen. Kijk van dichtbij naar de zee en ze bestaat niet. Altijd de ogen oplichtend naar de verte en in het hart de pijn om diezelfde verte. Ik leerde de wereld kennen door te kijken, waaiend koper van het herfstbos, onder de reusachtige hemel een rivier die westwaarts trekt. [pagina 50] [p. 50] 4 Wuivend graan onder de zeespiegel: ik duw met mijn handen het water uiteen en zilverwit flitst een vis tussen het goud van het koren dat waait onder een aflandige wind. Een kreek meandert tot schelpenpad. Opwolkend zand vindt beschutting aan de lijzijde van een verdronken schip, de zeilen vallen open, haagwinde woekert langs mast en lijnen - is het een harp van zeewier of een vleugelpiano vol water? In de wijde Zuiderzee is eerst de wildheid van water getemd met basalt en dijk, en werd de zee brak, het omliggende land vals van hunkering zelfvliedend als water te zijn: toen stolde onder de hand van G. water opnieuw tot land. Laat springtij wild als storm in het hart aan zee de zee, het land het land: in die oude orde. [pagina 51] [p. 51] 5 De eucalyptus kamt nooit zijn haren en ruist luider dan de zee, daar waar het Grieks en als van een kleurdoos is. Hier aan andere kust bestaat niet wat niet te koop is. Aan zee zie ik de kleuren van mijn landelijke jeugd opnieuw. In het hoge koren verdronken boerderijen. Kroondomein van helgeel; de eerste lust onder het lindegroen en vuurrood de vinnen van de baarzen die we uit de sloot sloegen, wakken makend in het kroos, de spotlach van de specht. Schraal licht over de dingen. Is dat de wil van vader G.? Een huis is niet het wonen; de zee niet het verlangen. Zij zegt: ‘Ik wil naar zee. Om iets te vergeten.’ Haar hoofd op de westelijke spoorrails: ik nam haar hand. Zij was wervelend en onrustwekkend als een herinnering. Oh, helderheid van binnenzee waarvan ik brooddronken word! (Ik ga op in de wereld zoals ze is: ik ben tegen, ik verzet en trap om me heen. En ook: lyrisch van wrok.) Vorige Volgende