De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Tomas Vanheste
| |
[pagina 25]
| |
son geen volledig beeld van de New Age-beweging verschaft. Naast deze auteurs vallen er nog talloze namen te nomen. Ook vraagt een werkelijkheidsgetrouwe analyse van de New Age-beweging erom niet over de boeken gebogen te blijven, maar tevens de praktijk van New Age-cursussen, therapieën en communes in het verhaal te betrekken. Dat neemt niet weg dat deze twee auteurs zeker toonaangevend zijn te noemen en een goed beeld schetsen van de ‘officiële’ New Age-levensbeschouwing. | |
Een nieuwe tijdDe kern van beide boeken bestaat uit de gedachte dat er een nieuwe tijd op komst is, een tijd waarin de mens zal leven naar nieuwe inzichten. We staan op een keerpunt, meent Capra, er vindt een samenzwering plaats die ons het aquarius-tijdperk zal brengen, denkt Ferguson. In Het keerpunt heet de nieuwe tijd het zonnetijdperk. De patronen van consumptie en produktie zullen dan ingrijpend gewijzigd zijn en de gezondheidszorg zal een totaal ander karakter krijgen. De nieuwe mens leeft ecologisch en harmonieus in een gedecentraliseerde maatschappij en is coöperatief van aard. Spiritualiteit en innerlijke groei staan hoog in zijn vaandel geschreven in plaats van materiële groei. Ferguson ziet overal om zich heen een samenzwering van gelijkgestemden die hebben ingezien dat het oude aan de kant moet. Samenzwering moeten we hier van de nare bijklank ontdoen. Ferguson verwijst naar de letterlijke betekenis van het Engelse woord ‘conspiracy’: samen ademen. Al de bij de samenzwering betrokkenen vormen samen een netwerk dat ervoor zal zorgen dat de nieuwe tijd zal aanbreken, het aquarius-tijdperk, een millenium van liefde en licht. Het kernwoord van de nieuwe tijd is transformatie. In gedragen proza legt Ferguson ons uit wat dit is: ‘In het proces van transformatie worden we de kunstenaars en wetenschappers van ons leven. Vergroot bewustzijn bewerkstelligt in ons allen de trekken die in overvloed in de creatieve persoonlijkheid aanwezig zijn. Het zien van het geheel. Frisse waarnemingen als van een kind. Speelsheid, het gevoel te stromen. Het nemen van risico's. Het vermogen aandachtig te zijn op een ontspannen manier, je te verliezen in het onderwerp van contemplatie. De mogelijkheid om met meerdere ingewikkelde ideeën tegelijk om te gaan. De bereidheid van de gangbare mening af te wijken. Toegang tot het onderbewustzijn. Zien wat er is en niet wat je verwacht, ontsnappend aan hoe je gevormd bent.’ (124) Wat is nu de rol van de natuurwetenschap? In welke zin wijst ze op het nieuwe tijdperk? Kan ze bijdragen aan het tot stand komen van de nieuwe tijd? | |
FergusonDe plaats die de wetenschap bij Ferguson krijgt toebedeeld, is bepaald niet eenduidig. Een zin als deze: ‘De agenda van het komende decennium wordt bepaald door de nieuwe wetenschappelijke kennis - ontdekkingen die de hele gegevensbank waarop we onze vooronderstellingen, instituties en levens hebben gebouwd ondergraven’ (156), wekt de indruk dat de wetenschap de centrale bron van kennis is die tot een nieuw wereldbeeld leidt. Een pagina verder echter beweert ze dat de wetenschap alleen paradoxen en intuïties bevestigt die de mens al talloze malen is tegengekomen, maar altijd koppig heeft genegeerd. En weer andere keren vertelt ze ons dat het beeld dat in de moderne wetenschap naar voren komt, overeenstemt met het mystieke wereldbeeld. (186) Of dit beeld echt nieuw is of oud, of het altijd genegeerd is of in bepaalde kringen al sinds mensenheugenis wordt aangehangen, binnen de wetenschap is er een nieuw paradigma op til. Ontdekkingen op allerlei gebieden van de wetenschap, hersenonderzoek, fysica, moleculaire biologie, onderzoek van het leerproces en het bewustzijn, antropologie en psychofysiologie, komen tesamen. Er spreekt een beeld uit. Het denken in delen, het analytisch denken, schiet te | |
[pagina 26]
| |
kort. Alles hangt met alles samen. Oorzaak en gevolg zijn niet te scheiden. Dat er een nieuw paradigma op komst is, heeft grote betekenis. We leven immers naar wat we weten. ‘Als we denken dat het universum en wijzelf mechanisch zijn, zullen we mechanisch leven. Als we echter weten dat we deel uitmaken van een open universum en dat onze geest de baarmoeder van de realiteit is, zullen we creatiever en krachtiger leven.’ (157) De diagnose die Ferguson stelt van de westerse mens is somber: het is een competitieve, onpersoonlijke, verbrokkelde en ongezonde mens. (29-30, 203-204) De oorzaak en de opheffing van deze toestand zijn gelegen in onze manier van kennen van en kijken naar de wereld. Dit sluit naadloos aan bij Capra's visie dat aan de crises in de maatschappij een fundamentele crisis ten grondslag ligt, een crisis van de waarneming. (15) Ferguson brengt ontwikkelingen uit allerlei wetenschapsdisciplines samen in één beeld. Daarbij begaat ze drie zondes: 1. ze trekt zich niets aan van de disciplinaire context waarbinnen wetenschappelijke uitspraken geformuleerd worden en doet alsof een uitspraak zonder meer op allerlei aspecten van de werkelijkheid betrokken kan worden, 2. ze negeert de moeizame verhouding tussen het wetenschappelijke formalisme en de interpretatie ervan, en doet alsof deze zaken één en hetzelfde zijn, 3. ze gebruikt alleen bronnen die ze in haar straatje weet te passen, alsof het gaat om de frontlinie van de wetenschap, en verzwijgt alle twijfel en tegengeluiden. Naar mijn idee (ik moet hier kleur bekennen) is het proces van interpretatie van natuurwetenschappelijke theorieën een zeer moeizaam proces. Als het al mogelijk is op basis van de natuurwetenschap uitspraken te doen over de aard van de werkelijkheid, als we er al filosofische consequenties aan kunnen verbinden of, nog verdergaand, gevolgen uit kunnen trekken voor de positie van de mens in de wereld, dan zijn deze gevolgen onzeker en betwistbaar, in geen geval evident. We hoeven maar te denken aan het al eeuwen durende debat over de verhouding tussen geloof en wetenschap of aan de vele karretjes waarvoor het darwinisme gespannen is, om te constateren dat er historisch gezien veel onenigheid is geweest over pogingen om natuurwetenschap en wereld- en levensbeschouwing te verbinden. Ik wil mij niet principieel op het standpunt stellen dat de natuurwetenschap ons enkel iets vertelt over het hoe van de werkelijkheid en niet over het waarom en de zin, ik wil mij niet bij voorbaat binden aan de visie dat de natuurwetenschap enkel de fenomenen handig ordent en daarmee nog niets over de wereld zegt. Wel verzet ik mij tegen al te gemakzuchtige interpretatie en tegen het hoe dan ook ontkennen van de grens tussen het natuurwetenschappelijk formalisme en de natuurwetenschappelijke praktijk enerzijds en anderzijds wereldbeeld of zelfs levensbeschouwing. Deze wetenschapsfilosofische positie die eigenlijk het ontbreken van een positie inhoudt, opent twee wegen tot kritiek. De eerste weg is, het moge al duidelijk zijn, het bestrijden van de suggestie dat de interpretatie van de ontwikkelingen binnen de natuurwetenschap eenvoudig is, dat de interpretatie organisch voortvloeit uit de ontwikkelingsgang van de wetenschap. Deze presentatie haalt me het bloed onder de nagels vandaan wanneer het populaire boeken als van Ferguson en Capra betreft. Als er gezegd wordt: ‘In de quantummechanica is bewezen dat alles in de wereld samenhangt en elkaar direct beïnvloedt’, dan is dat bedrog. Het is bedrog omdat deze interpretatie door lang niet iedereen wordt aangehangen en omdat de quantummechanica uitspraken doet over het subatomaire niveau en daarmee nog niet automatisch iets over de hele wereld zegt. Talloze mensen zijn niet in staat dit bedrog te ontzenuwen en worden misleid. De tweede weg tot kritiek is te wijzen op inconsistentie. We zullen zien dat Capra en Ferguson tegelijkertijd verschillende, niet met elkaar te verenigen, wetenschapsbeelden aanhangen. Nu is Ferguson wel zondig gedrag in de schoenen geschoven, maar bewijslast is nog niet op tafel gelegd. Als illustratie van haar omgang met de natuurwetenschap, geef ik in het volgen- | |
[pagina 27]
| |
de een aantal voorbeelden: haar gebruik van de quantummechanica, van het contemporaine hersenonderzoek en van de theorie van de dissipatieve structuren van Prigogine. | |
Het epr-effect en de heelheid van de kosmosDe quantummechanica is misschien wel hét voorbeeld uit deze eeuw van een wetenschappelijke theorie waarvan de betekenis op zeer grote schaal is bediscussieerd, door serieuze en minder serieuze lieden. Ook Ferguson waagt zich in het debat en ze brengt hierbij de befaamde Bellongelijkheid ter sprake. Het is niet overdreven te stellen dat ze bij de presentatie van deze ongelijkheid en bij de bespreking van de gevolgen die uit de experimentele falsificatie ervan getrokken kunnen worden, niet altijd even nauwkeurig te werk gaat. De Bell-ongelijkheid is een beroemde wiskundige vergelijking die in 1964 door de fysicus Bell werd geformuleerd. Uitgaande van een aantal aannames stelde hij een vergelijking op die, bij bevestiging in een experiment, in tegenspraak zou zijn met voorspellingen van de quantummechanica. Als de vergelijking echter experimenteel weerlegd zou worden, dan zou dat een bevestiging van de juistheid van de quantummechanica zijn. En zou minstens één van de gedane aannames moeten worden losgelaten. Het merendeel van de experimenten sindsdien leverde resultaten op die in strijd zijn met de Bellongelijkheid. Welke aannames doet Bell en welke moet er nu overboord worden gezet? Ferguson baseert zich op ‘d'Espagnet, een fysicus aan de universiteit van Parijs’. Ze citeert hem als volgt: ‘De schending van Einsteins aannames lijkt te betekenen dat op de een of andere manier al deze dingen een niet te scheiden geheel vormen.’ (186) De man heet d'Espagnat en eigenlijk schreef hij: ‘De schending van de separabiliteit’ etcetera.Ga naar eindnoot3. Maar laten we ons niet met teveel details bezighouden. D'Espagnat weegt drie mogelijke consequenties van het Bell-experiment tegen elkaar af en met enige voorzichtigheid kiest hij voor het opgeven van het idee van ‘Einsteinlokaliteit’, het idee dat twee gescheiden entiteiten niet sneller dan met de snelheid van het licht ‘informatie aan elkaar kunnen overdragen’, elkaar kunnen beïnvloeden. Zo absoluut als Ferguson de keuze van d'Espagnat voorstelt, zo voorzichtig is hij zelf. Hij erkent dat er ook andere conclusies kunnen worden getrokken, zoals het opgeven van de realistische wetenschapsopvatting. Een uitweg uit de problemen veroorzaakt door het Bell-experiment is immers het positivisme te onderschrijven. Volgens deze wetenschapsopvatting zegt de wetenschap niets over het bestaan of de aard van een van de mens onafhankelijke wereld, maar ordent de wetenschap enkel de zintuiglijke indrukken van de mens. Enigszins geëmotioneerd verwerpt d'Espagnat deze opvatting: ‘Als deze weigering te zoeken naar de onderliggende oorzaken van waargenomen regelmatigheden consequent wordt toegepast, dan trivialiseert dat de hele wetenschappelijke onderneming. Wetenschap wordt gereduceerd tot een setje recepten voor het voorspellen van toekomstige uit voorbije waarnemingen. De opvatting dat wetenschap iets met de studie van de natuur te maken heeft wordt uitgesloten.’ D'Espagnat noemt drie mogelijke consequenties van het Bell-experiment. Slaan we de literatuur over de quantummechanica erop na, dan zien we dat er nog veel meer mogelijke interpretaties aangehangen worden en er allesbehalve consensus bestaat over wat de juiste is. De keuze welke aanname we laten vallen of, meer algemeen, de interpretatie van de quantummechanica, wordt niet dwingend bepaald door de ontwikkelingen binnen de wetenschap, maar hangt af van welk beeld we van de wetenschap hebben en willen hebben. Al in 1935 stelden Einstein, Podolsky en Rosen een experiment voor dat een voorafschaduwing van de Bell-ongelijkheid was, beweert Ferguson. De gedachten van de drie heren geeft ze als volgt weer: ‘Als de theorie van de quantummechanica juist was, zeiden ze, dan zou de verandering van de spin van een deeltje in een twee deeltjes-systeem tegelijkertijd gevolgen hebben voor het an- | |
[pagina 28]
| |
dere deeltje.’ (186) Feitelijk daagt het artikel uit 1935 van Einstein, Podolsky en Rosen uit tot een experiment waarbij de positie en het moment van deeltjes worden gemeten. De formulering in spin-componenten stamt uit 1951 en werd opgesteld door David Bohm. Dit had Ferguson ook bij d'Espagnat kunnen lezen. Waarschijnlijk heeft ze enkel het begin en het einde van het stuk vluchtig bestudeerd. Ze noemt het ‘een lang technisch artikel’. (476) Het feit dat twee gescheiden deeltjes elkaar direct zouden kunnen beïnvloeden, heet volgens haar het ‘Einstein-Podolsky-Rosen effect’. In het beroemde artikel van de heren wordt betoogd dat de aanname dat de quantummechanica een volledige beschrijving van de werkelijkheid geeft tot een tegenspraak leidt. Deze tegenspraak wordt de epr-paradox genoemd. De term epr-effect wordt niet gebezigd. Zonder daarbij van al te veel kennis van zaken te getuigen probeert Ferguson de quantummechanica te gebruiken om ondersteuning te vinden voor een holistisch wereldbeeld, een visie op de werkelijkheid waarin ervan uit wordt gegaan dat alles samenhangt en alles alles kan beïnvloeden. Daarbij verzwijgt ze dat er mensen zijn die heel andere consequenties uit de quantummechanica trekken en doet ze alsof een uitspraak, op subatomair niveau geformuleerd, zonder meer op alle niveaus van de werkelijkheid kan worden toegepast. In deze holistische visie maakt de mens natuurlijk ook deel uit van het geheel. Ferguson grijpt de quantummechanica dan ook aan als bewijslast voor de these dat de menselijke geest een rol speelt in de constructie van de realiteit, ja dat de werkelijkheid misschien zelfs niet meer is dan geest. Ze beroept zich daarbij op ‘vooraanstaande natuurkundigen’, waarbij ze suggereert dat het onvermijdelijk is geworden het bewustzijn in de natuurkunde te betrekken. (187) Men begrijpt dat het van hier niet ver is naar het bewijs van paranormale verschijnselen als helderziendheid en telepathie, het volgende thema dat Ferguson dan ook aansnijdt. | |
De hersenenBoven is gezegd dat transformatie het centrale kenmerk is van de nieuwe tijd. Ferguson vertaalt wat transformatie is in technische termen. Recent hersenonderzoek heeft het hart en het verstand gekoppeld aan de rechter en de linker hersenhelft, zo beweert ze. De rechter hersenhelft is musicaal en seksueel, denkt in gehelen en ontdekt patronen. De linker ‘telt op, trekt af, meet, deelt in, geeft namen, organiseert, brengt in vakjes onder en kijkt naar klokken.’ (82) Het probleem is dat de linkerhelft domineert in onze cultuur. Transformatie is het samenbrengen van hart en verstand. Psychotherapieën als transcendente meditatie, het bijhouden van droomdagboeken, het ondergaan van zware inspanningen en het gebruik van drugs kunnen het hoger bewustzijn, het begin van de totale transformatie, bewerkstelligen. Dat transformatie mogelijk is kan wetenschappelijk bewezen worden: ‘Tot een paar jaar geleden rustten claims dat het bewustzijn uitgebreid en getransformeerd kan worden op subjectieve bewijslast. Plotseling kwam, eerst in een handjevol laboratoria en toen in duizenden experimenten over de hele wereld, het ontegenzeglijke bewijs naar voren.’ (70) In hoeverre is dit een juiste presentatie van de ontwikkelingen binnen het hersenonderzoek? Ik ben allerminst een hersenwetenschapper, maar voel instinctief dat het niet zo eenvoudig kan zijn als Ferguson stelt. Naslag van een standaardwerk over de stand van zaken binnen het hersenhelftenonderzoek leert al snel dat dit gevoel juist is.Ga naar eindnoot4. De auteurs van dit werk proberen feit van fantasie te scheiden. Ze wijzen op de moeilijkheid veel van de indelingen empirisch te toetsen, wijzen op fouten in het empirisch onderzoek en op tegenstrijdigheden tussen uitkomsten van verschillende onderzoeken. Ze zijn van mening dat de indeling links verbaal, rechts non-verbaal, aardig op empirische gegevens gestoeld is, maar dat de associatie van links met logisch, analytisch en rationeel en rechts met synthetisch en intuïtief, speculatief is. Wat in wer- | |
[pagina 29]
| |
kelijkheid betwist en omstreden is, wordt door Ferguson gepresenteerd als gesneden wetenschappelijke koek. Een belangrijke naam uit het contemporaine hersenonderzoek is Karl Pribram. Dit is volgens Ferguson een hersenwetenschapper die ‘een allesomvattend paradigma voorstelde dat hersenonderzoek en theoretische fysica verbindt; het geeft rekenschap van de normale waarneming en haalt tegelijkertijd “paranormale” en transcendente ervaringen uit het domein van het bovennatuurlijke door aan te tonen dat ze deel uitmaken van de natuur.’ (192) Pribrams theorie komt er in Fergusons visie op neer dat zowel de wereld als het brein een hologram is. Een hologram is een soort ‘foto’ waarbij op een willekeurig klein deel alle informatie over het hele afgebeelde voorwerp te vinden is. Dat de hersenen een hologram zijn wordt gesuggereerd door experimenten bij dieren die aantonen dat informatie niet weg te snijden is, zich dus niet op één bepaalde plaats in de hersenen bevindt, maar overal. Wat moeten we hiervan denken? Capra, die zoals we nog zullen zien ook niet altijd even netjes met de verhouding tussen wetenschap en wereldbeeld omgaat, zegt er het volgende over: ‘De metafoor van het hologram heeft onlangs een aantal onderzoekers geïnspireerd en is toegepast op diverse fysische en psychische fenomenen. Helaas gebeurt dit niet altijd met de noodzakelijke voorzichtigheid en de verschillen tussen een metafoor, een model en de echte wereld worden soms over het hoofd gezien in het algemene enthousiasme. Het universum is absoluut niet een hologram.’ (302) Waar Capra impliciet Ferguson op de vingers tikt, moet er wel iets mis zijn. Pribram zelf redeneert inderdaad in de richting die Ferguson aangeeft. Het lijkt hem een geruststellende gedachte dat de hersenen op eenzelfde wijze zijn georganiseerd als de wereld en hij put moed uit het feit dat de fysicus David Bohm er gelijkaardige gedachten over de wereld op nahoudt.Ga naar eindnoot5. Het moge duidelijk zijn dat het hier niet om ontwikkelingen binnen de wetenschap gaat, maar om onzekere gedachten over een wereldbeeld waarbinnen deze ontwikkelingen een plaats kunnen krijgen. Ferguson doet alsof het gaat om een onontkoombaar beeld waarbinnen alle stukjes van de wetenschappelijke puzzel in elkaar vallen, terwijl het niet meer zijn dan wat zoekende filosofische gedachten die weinig navolging hebben gekregen. | |
Dissipatieve structurenHet derde voorbeeld van Fergusons omgang met natuurwetenschappelijke theorieën is haar gebruik van de theorie van de dissipatieve structuren. Er is een nieuwe diepe en fundamentele verklaring voor snelle evolutie ontstaan op zowel biologisch, cultureel als persoonlijk niveau, aldus Ferguson. Het is de theorie van de dissipatieve structuren van Prigogine, waarvan ze vermeldt dat hij er de Nobelprijs voor chemie mee heeft gewonnen. Ze is van mening dat deze theorie wel eens eenzelfde betekenis voor de gehele wetenschap zou kunnen hebben als de theorieën van Einstein voor de fysica. Prigogines theorie lost het probleem op hoe het mogelijk is dat ‘levende zaken de berg op hollen, terwijl het universum schijnt berg af te lopen.’ (176) Deze wat cryptische zin is wellicht een verwijzing naar de spanning die door Prigogine als volgt wordt getypeerd: ‘In de klassieke visie drukte de tweede wet [van de thermodynamica] de toename van de moleculaire wanorde uit; zoals dat geformuleerd is door Boltzmann correspondeert het thermodynamisch evenwicht met de toestand van maximale waarschijnlijkheid. In de biologie en de sociologie echter was de betekenis van evolutie juist het tegenovergestelde, daar werden transformaties naar hogere niveaus van complexiteit beschreven.’Ga naar eindnoot6. Inderdaad heft Prigogine deze spanning in zekere zin op door aan te geven dat Boltzmanns interpretatie van de tweede wet van de thermodynamica, die in de formulering van Clausius inhoudt dat de entropie in de wereld naar een maximum streeft, niet altijd opgaat. De koppeling van entropie en waarschijnlijkheid, zoals door Boltzmann gelegd, betekent dat alles in de wereld naar een toe- | |
[pagina 30]
| |
stand van niet-geordendheid, naar chaos, streeft omdat de kans op een geordende toestand minimaal is. Deze koppeling nu is het die Prigogine als niet algemeen geldig beschouwt. Als een systeem ver van het evenwicht is (een evenwichtstoestand is een toestand waarin er geen uitwisseling van energie en entropie met de omgeving plaatsvindt en de toestand van het systeem niet verandert in de tijd) en er sprake is van grote entropieproduktie, wil dit nog niet zeggen dat het systeem wanordelijk is. Juist ver van het evenwicht is het mogelijk dat er een nieuwe orde ontstaat. Een dergelijk systeem noemt Prigogine een dissipatieve structuur. Ferguson vat de kern van de theorie van de dissipatieve structuren als volgt samen. Een dissipatieve structuur is een open systeem dat constant energie uitwisselt met de omgeving. De vorm of structuur van het systeem wordt behouden door continue dissipatie (consumptie) van energie. Hoe ingewikkelder een systeem, hoe meer energie er nodig is om het systeem in stand te houden en hoe meer energie er doorheen beweegt. Op een bepaald niveau van energiedissipatie ontstaat er een stresssituatie, een verstoring. Dan wordt het mogelijk dat het systeem zich plotseling reorganiseert in een heel nieuwe, hogere orde. (177-178) Zonder enige gêne past Ferguson deze thermodynamische theorie toe op culturen. Culturen zijn dissipatieve structuren en ‘de theorie van de dissipatieve structuren geeft ons een model voor de snelle transformatie in de maatschappij door een dissidente minderheid als de aquarius-samenzwering.’ (180) De termen die met deze theorie te maken hebben, spelen op diverse plaatsen door het boek heen een rol. Zo noemt Ferguson een netwerk een dissipatieve structuur en zegt ze dat de minderheid die de transformatie van de cultuur moet bewerkstelligen genoeg golven moet maken om het hele systeem in de war te schoppen. Van deze golven vermeldt ze dat ze in de taal van de theorie van de dissipatieve structuren fluctuaties heten. (231, 224) | |
De grabbeltonDe getoonde voorbeelden illustreren het belang dat de wetenschap in Fergusons betoog heeft. Ze graait in de grabbelton der wetenschappen en haalt haar goocheltrucs uit met wat ze daar vindt tot ze iets te voorschijn heeft getoverd dat in haar wereldbeeld past. Niet alleen dient de wetenschap als inhoudelijke ondersteuning: de wetenschap wijst op een bepaald wereldbeeld en wel op het hare, maar vooral gebruikt ze de wetenschap als autoriteit. Haar liefde voor het woord ‘wetenschappelijk’ is groot. Ze gebruikt het als een soort bezweringsformule: twijfel niet, mensen, de wetenschap heeft het aangetoond. Om haar argumentatie extra kracht bij te zetten, verwijst ze bij voorkeur naar Nobelprijswinnaars of beroemde fysici. Daarbij gaat ze voorbij aan het feit dat deze wetenschappers hun faam te danken hebben aan wetenschappelijke theorieën, niet aan gespeculeer over de consequenties van deze theorieën en nog minder aan het toepassen ervan op andere zaken dan waarover ze uitspraken doen. Maar ze levert dan ook kritiek precies op deze tekortkoming van de wetenschappers: ze gaan om met de wetenschap als met een religie die alleen op de heilige dagen beleden wordt, ze integreren de wetenschap niet in hun dagelijks leven. Als ondersteuning haalt Ferguson Capra aan die zegt dat de natuurwetenschappers, als ze eenmaal het laboratorium hebben verlaten, leven alsof Newton en niet Einstein gelijk heeft. (161) Geen moment lijkt ze zich af te vragen of er wel iets te integreren valt. Geen moment staat ze stil bij de vraag of de wetenschap ons wel meer dan een handige ordening van de verschijnselen biedt die het ons mogelijk maakt de natuur te manipuleren. Geen moment denkt ze erover na wat dit meer dan zou kunnen zijn. Ze is er eenvoudigweg van overtuigd dat de wetenschap in de essentie van de werkelijkheid kan doordringen. Het citaat waaruit dat wel het duidelijkst blijkt, luidt: ‘De wetenschap, op haar objectieve manier, bracht verrassende resultaten naar voren over de menselijke natuur en de aard van de werkelijkheid.’ (17) Later zal ik aan- | |
[pagina 31]
| |
geven dat eenzelfde visie bij Capra te vinden is en dat deze visie strijdig is met het nieuwe beeld van de werkelijkheid dat beide denkers aanhangen. Ferguson moge zich verzetten tegen het mechanistisch paradigma en van mening zijn dat er een nieuw paradigma op komst is, in bepaalde opzichten getuigt ze zelf van een mechanistisch wereldbeeld. Algemeen wordt in de literatuur over het klassieke wetenschappelijke wereldbeeld als essentieel onderdeel van dit wereldbeeld het idee van beheersing genoemd. Het wezen van deze visie op de wereld is een buiten de natuur gaan staan van de mens die zich onafhankelijk van en heer en meester over de natuur acht. De techniek is de materialisering van het beheersingsideaal van de moderne natuurwetenschap. In deze typering is de kritiek op het wetenschappelijk wereldbeeld verbonden met kritiek op het beheersingsideaal en de techniek. Ook bij Ferguson vinden we dit. Ze wijst beheersing van en dominantie over de natuur als deel van het oude paradigma aan en stelt daar een cooperatieve houding met de natuur tegenover. (360) Maar dit betekent niet dat ze het idee van maakbaarheid en beheersing opgeeft, integendeel. Ze beweert dat ‘voor het eerst in de geschiedenis de mens achter het controlebord van de verandering staat - een begrip heeft van hoe verandering geschiedt. We leven in de verandering van verandering, de tijd waarin we ons doelbewust met de natuur kunnen verbinden om een snelle herziening van onszelf en onze in elkaar stortende instituties te bewerkstelligen.’ (30) Een dergelijk naïef geloof in de maakbaarheid van mens en samenleving mogen we in deze postmoderne tijden toch wel achterhaald noemen. | |
CapraOok Capra neemt een paradigmaverschuiving waar in allerlei wetenschappelijke disciplines: in de fysica, de biologie, de psychologie en de economie. We zagen dat Ferguson geen hiërarchie aanbrengt, geen wetenschap als de meest fundamentele aanwijst die de andere richting moet geven. Bij Capra is dit wat dubbelzinniger. Aan de ene kant vormen de ontwikkelingen binnen de fysica slechts een voorbeeld van een verschuiving die op alle gebieden van wetenschap en cultuur gaande is, aan de andere kant is de fysica primair, loopt ze voorop. In het verleden hebben de andere wetenschappen zich gemodelleerd naar het fysisch wereldbeeld. De fysica is nu echter dit wereldbeeld ontstegen, en het wordt tijd voor de andere wetenschappen en voor de cultuur om dit voorbeeld te volgen. ‘De fysica kan de wetenschappelijke achtergrond verschaffen voor de veranderingen in houdingen en waarden die onze maatschappij zo nodig heeft.’ (48) Capra eet van twee walletjes. Door het primaat bij de fysica te leggen, kan hij spreken over de gevolgen van de fysica voor de andere disciplines en het wereldbeeld. Door de fysica als een voorbeeld onder vele voor te stellen, vermijdt hij de moeilijkheid uitspraken te moeten doen over de verhouding tussen natuurwetenschap en de andere wetenschappen en over het recht van de natuurwetenschap iets over andere wetenschapsdisciplines te zeggen. Dat Capra ook gezien heeft dat hij twee verschillende standpunten hanteert, blijkt uit zijn terugblik in zijn intellectuele biografie Ongewone wijsheid.Ga naar eindnoot7. Hierin beschrijft hij de overgang van het ene idee over de plaats van de fysica naar het andere. Over het standpunt dat hij innam toen hij zijn eerste gedachten formuleerde over een te schrijven boek dat de werktitel Voorbij het mechanistische wereldbeeld droeg en waaruit later Het keerpunt zou ontstaan, zegt hij: ‘In feite zag ik de nieuwe fysica - het conceptuele raamwerk van de quantummechanica, de relativiteitstheorie en vooral de “schoenveter-fysica” [zie verder] - als het ideale model voor nieuwe concepten en benaderingen in andere disciplines.’ Maar hij ontdekte dat er iets grondig mis was met deze opvattingen: ‘Deze manier van denken bevatte een grote fout, die ik pas langzamerhand besefte en die me lang kostte om overheen te komen. Door de nieuwe fysica als een | |
[pagina 32]
| |
model voor de nieuwe geneeskunde, nieuwe psychologie of nieuwe sociale wetenschappen voor te stellen, was ik in dezelfde Cartesiaanse val gestapt als die ik wetenschappers juist wilde laten ontwijken.’ Uiteindelijk kwam alles goed. ‘Toen ik uiteindelijk Het keerpunt schreef, stelde ik de nieuwe fysica niet langer als het model voor de andere wetenschappen voor, maar als een belangrijk speciaal geval van een veel algemener raamwerk, het raamwerk van de systeemtheorie.’ (Ongewone wijsheid, 72) Naar zijn eigen smaak heeft Capra de visie dat de fysica primair is, dus aan de kant gezet, in werkelijkheid hanteert hij afwisselend wat hij als het oude en wat hij als het nieuwe standpunt beschouwt. | |
Oude en nieuwe denkbeeldenHet oude paradigma noemt Capra het ‘Newtoniaans-Cartesiaans wereldbeeld’. Descartes formuleerde het idee van de natuur als een perfecte machine geregeerd door mathematische wetten, Newton realiseerde het, zo meent hij. (63) Capra gaat voor het gemak voorbij aan het feit dat in de visie van de Cartesianen Newtons gravitatiekracht juist niet mechanistisch is, maar weer een occulte kracht introduceert, en daarmee is natuurlijk nog maar één van de verschillen tussen Newtons en Descartes' wereldbeeld genoemd. Hij gaat dus wel erg onnauwkeurig te werk als hij over het Newtoniaans-Cartesiaans werelbeeld spreekt en doet alsof deze twee denkers op één lijn staan. Het centrale idee van het mechanistisch wereldbeeld kenmerkt Capra als de gedachte dat complexe fenomenen begrepen kunnen worden door ze terug te brengen tot de basiselementen waaruit ze zijn opgebouwd en door te zoeken naar de mechanismen waarmee deze elementen interacteren. Als andere kenmerken van het paradigma geeft hij de gerichtheid van wetenschap op de beheersing van en macht over de natuur en het wegsnijden van geur, kleur en smaak om de wereld te beperken tot meetbare, kwantificeerbare eigenschappen. (47-56) In de moderne natuurkunde is dit wereldbeeld aan het wankelen gebracht. Een nieuwe visie neemt zijn plaats in. ‘Uit de revolutionaire veranderingen in onze ideeën over de werkelijkheid die voortgebracht werden door de moderne fysica, komt nu een consistent wereldbeeld naar voren. Deze visie wordt niet gedeeld door de gehele fysische gemeenschap, maar wordt bediscussieerd en uitgewerkt door veel belangrijke fysici, wier belangstelling voor hun wetenschap verder reikt dan de technische aspecten van hun onderzoek.’ (77) Capra erkent dus wel dat er sprake is van een interpretatie, dat fysica en wereldbeeld niet vanzelf in elkaar overvloeien, maar geeft wel aan dat zijn interpretatie de gangbare is. Natuurlijk gebruikt Capra ook de epr-paradox en het Bell-experiment om zijn ideeën te ondersteunen. En ook hij doet alsof er maar één conclusie mogelijk is: ‘De Cartesiaanse visie op de werkelijkheid kan niet toegepast worden op de twee electronen. Zelfs al zijn ze ver van elkaar verwijderd in de ruimte, toch zijn ze verbonden door niet-lokale onmiddellijke verbindingen.’ (85) Even later heeft hij het al niet meer over twee electronen, maar over de hele wereld. ‘De quantumtheorie toont ons dat de wereld niet geanalyseerd kan worden in onafhankelijk bestaande geïsoleerde elementen.’ Zonder enige aarzeling stapt hij over van twee electronen naar de hele wereld. Wat nu leert de moderne natuurkunde ons? De elementen die Capra eruit oppikt zijn de volgende: 1. de wereld is een samenhangend web van relaties waarbinnen niet-lokale connecties mogelijk zijn, 2. de mens maakt deel uit van dit web en onafhankelijke waarneming is dus niet mogelijk; de manier waarop de mens kijkt, beïnvloedt wat hij ziet, 3. de wereld kan niet geanalyseerd worden in aparte delen; het geheel en de interactie tussen de delen zijn belangrijker dan de delen zelf en 4. de natuur is dynamisch en wordt gekenmerkt door processen; energie is fundamenteler dan materie. (87-91) Deze elementen zijn afgeleid uit de quantummechanica en uit de relativiteitstheorie. Maar hiermee zijn nog niet alle belangrijke ontwikke- | |
[pagina 33]
| |
lingen binnen de moderne fysica genoemd. In zijn intellectuele biografie brengt Capra het krachtigst het belang van een derde theorie naar voren, de ‘schoenvetertheorie’ van Chew (‘schoenvetertheorie’ is de algemeen gehanteerde vertaling van ‘bootstrap theory’, een waarlijk poëtische metafoor voor haar verbindend karakter; Capra's koosnaampje voor aanhangers van deze theorie is ‘bootstrappers’). ‘Terwijl Einstein een revolutie teweegbracht in het wetenschappelijk denken en Bohr en Heisenberg, met hun interpretatie van de quantummechanica, zulke revolutionaire veranderingen introduceerden dat zelfs Einstein ze weigerde te accepteren, maakte Chew de derde revolutionaire stap in de twintigste-eeuwse fysica. Zijn “schoenvetertheorie” van de deeltjes verenigt de quantummechanica en de relativiteitstheorie in een theorie die zowel de quantum als de relativistische aspecten van de subatomaire materie volledig in het daglicht stelt en tegelijkertijd een radicale breuk betekent met de gehele westerse benadering van fundamentele wetenschap.(....) Deze schoenveterfilosofie verlaat niet alleen het idee van fundamentele bouwstenen van de materie, maar accepteert in het geheel geen fundamentele eenheden - geen fundamentele constanten, wetten of vergelijkingen.’ (Ongewone wijsheid, 51) Alvorens verder in te gaan op wat de theorie inhoudt, zij nog even opgemerkt dat hier prachtig te zien is hoe Capra alles op één hoop gooit: fysische theorieën, interpretaties van fysische theorieën en filosofische theorieën. De schoenvetertheorie wordt zelfs achtereenvolgens als een fysische en als een filosofische theorie voorgesteld. Wat houdt de zo geroemde theorie nu in? Chews theorie is een poging een visie op de grondstructuur van de werkelijkheid af te leiden die in overeenstemming is met ontwikkelingen binnen de moderne fysica.Ga naar eindnoot8. In Capra's weergave omvat de theorie twee leerstellingen: 1. er zijn geen fundamentele deeltjes of bouwstenen van het universum en geen fundamentele wetten, 2. alle eigenschappen van deeltjes en van de interactie tussen deeltjes moeten volledig begrepen worden door consistentie. (93) De eerste bewering wil zoveel zeggen dat de hele fysica nooit gereduceerd zal kunnen worden tot een aantal fundamentele wetten waaruit alles afgeleid kan worden of dat de werkelijkheid nooit volledig opgebouwd gedacht kan worden uit fundamentele deeltjes. Voor het tweede moeten we ons even in herinnering brengen dat Capra het universum als een web van verbonden gebeurtenissen ziet. Dat alles begrepen moet worden door consistentie betekent dat de eigenschappen van een deel van het web volledig volgen uit de eigenschappen van de andere delen en uit de manier waarop dat met de rest verbonden is. | |
Tussen realisme en idealismeAls alles verbonden is en de eigenschappen van een deel volgen uit hoe het deel met de rest verbonden is, hoe is kennis dan mogelijk? We kunnen toch nooit het geheel kennen? In Het keerpunt is Capra's standpunt nog niet duidelijk uitgewerkt. Hij twijfelt aan de mogelijkheid van een volledige, complete en consistente theorie en zegt dat we ons in ieder geval voorlopig tevreden moeten stellen met een mozaïek van verbonden modellen. (92) In Ongewone wijsheid is de twijfel omgeslagen in zekerheid. Omdat alles met alles verbonden is en we in een theorie nooit alle factoren in kaart kunnen brengen, is een wetenschappelijke theorie altijd een benadering van de werkelijkheid. Hieruit volgt dat we, in plaats van naar een volledige theorie te zoeken, moeten uitgaan van het idee van een mozaïek van theorieën die elk op hun eigen manier naar de werkelijkheid kijken, elk een benadering vormen waarbij bepaalde aspecten verwaarloosd worden. (Ongewone wijsheid, 68) Een wetenschappelijke theorie geeft ons dus een beperkt zicht op de werkelijkheid, maar dat wil geenszins zeggen dat Capra de realistische wetenschapsopvatting overboord zet. Als we zijn hoofdstuk over de nieuwe fysica lezen, merken we dat de natuurkunde zonder enige twijfel in staat is iets over de realiteit te zeggen. Dat Ca- | |
[pagina 34]
| |
pra er nauwelijks bij stilstaat dat er ook andere wetenschapsopvattingen mogelijk zijn, blijkt uit het feit dat hij het door hem gegeven citaat van Heisenberg: ‘De wereld verschijnt als een gecompliceerd web van gebeurtenissen, waarin verbindingen van verschillende soort afwisselen of overlappen of met elkaar combineren en daardoor de aard van het geheel bepalen’, moeiteloos laat volgen door de zin: ‘Het universum is dus één geheel.’ (81) In Heisenbergs opvatting verschijnt de wereld, wat de mogelijkheid openlaat dat hij zo aan de mens verschijnt, maar in feite heel anders is, in Capra's visie is de wereld. In schril contrast met deze schijnbaar realistische wetenschapsopvatting staat de eerder genoemde tweede bevinding van de moderne natuurkunde: dat de manier waarop de waarnemer kijkt, bepaalt wat hij ziet. Capra lijkt soms een realistische wetenschapsfilosofische positie te hanteren, op andere plaatsen lijkt hij een pure idealist: ‘Het feit dat alle eigenschappen van de deeltjes bepaald worden door principes die nauw verbonden zijn met onze manier van waarnemen zou betekenen dat de basisstructuren van de werkelijkheid uiteindelijk bepaald worden door de manier waarop we kijken naar de wereld, dat de geobserveerde patronen van de materie weerspiegelingen van de patronen van de geest zijn.’ (93) Hoe deze twee toch tegengestelde wetenschapsfilosofische opvattingen te verenigen? De spanning tussen een realistische wetenschapsopvatting die zegt dat we objectieve kennis kunnen krijgen over de wereld en een idealistische wetenschapsopvatting die zegt dat objectieve kennis niet mogelijk is, omdat de mens in het waarnemingsproces de wereld vorm geeft, thematiseert Capra niet, laat staan dat hij haar oplost. Precies deze twee posities zijn we dan ook bij Ferguson tegengekomen. | |
Chinese wijsheidCapra vertelt ons over ‘het Chinese denken’, over ‘de Tao’ en over yin en yang. De realiteit wordt in haar wezen gekenmerkt door een continue stroom, door een constant proces van verandering. Dit is de Tao. Het proces vindt plaats in een dynamisch samenspel tussen yin en yang. Capra geeft twee rijtjes van zaken die bij deze twee wijzen van denken en zijn horen. Yin is vrouwelijk, contractief, behoudend, deelnemend, coöperatief, intuïtief en synthetiserend. Yang is mannelijk, expansief, veeleisend, agressief, competitief, rationeel en analytisch. Men raadt het al: zijn diagnose is dat in onze cultuur yang domineert over yin. Op zichzelf genomen zijn yang-waarden niet minder of beter dan yinwaarden, maar yin en yang moeten met elkaar in balans zijn. Een logische stap is nu volgens Capra de wetenschap bij yang in te delen, mystiek en religie bij yin. (38) Vanuit deze optiek bezien is het merkwaardig dat de moderne wetenschap leidt tot ‘een visie op de realiteit die heel dicht in de beurt komt van de kijk van de mystiek of van veel traditionele culturen.’ (305) Hoe kunnen twee manieren van denken, van kijken, die tegenover elkaar staan leiden tot eenzelfde wereldbeeld? Capra beweert hier dit over: ‘Het feit dat de moderne fysica, de uiting van een extreme specialisatie van het rationele denken, contact maakt met de mystiek, wat de essentie van de religie vormt en een uiting is van de extreme specialisatie van het intuïtieve denken, toont op een prachtige wijze de eenheid en complementariteit van rationele en intuïtieve bewustzijnsvormen aan, van yang en yin.’ (47) Dat twee beelden complementair zijn wil zo veel zeggen als dat ze allebei op een verschillende, beperkte wijze naar de werkelijkheid kijken en samen een adequaat beeld vormen, zo wordt later toegelicht. Hoe kunnen wetenschap en mystiek tegenlijkertijd complementair zijn, dat wil zeggen twee verschillende beelden van de werkelijkheid vormen en één zijn, eenzelfde beeld van de werkelijkheid opleveren? Hier valt weinig anders dan een tegenspraak in te zien. Maar het wordt nog ingewikkelder. Op alle gebieden van de werkelijkheid zullen yin en yang meer in balans moeten raken. Niet alleen moet de wetenschap haar dominantie over de mystiek verliezen, ook de wetenschap zelf moet | |
[pagina 35]
| |
yin en yang worden. De traditionele wetenschappelijke methode die bij het oude paradigma behoort, is het reductionisme. De nieuwe methode noemt Capra de systeembenadering. Deze bekijkt de wereld in termen van relaties en integratie. Systemen zijn geïntegreerde gehelen waarvan de eigenschappen niet gereduceerd kunnen worden tot die van kleinere eenheden. De reductionistische benadering schiet te kort, moet aangevuld worden met de holistische systeembenadering, maar dit neemt niet weg dat ook de reductionistische benadering haar merites heeft. ‘Reductionisme en holisme, analyse en synthese, zijn complementaire benaderingen die, in het juiste evenwicht toegepast, ons helpen een dieper inzicht in het leven te krijgen.’ (267) Weer worden we geconfronteerd met de dubbelheid van Capra's denken. Hij probeert de almacht van de wetenschap te relativeren en te wijzen op het feit dat de mystiek een plaats moet hebben naast de wetenschap, maar terzelfdertijd suggereert hij dat de wetenschap zelf de twee benaderingen van de werkelijkheid kan integreren, in één adem beweert hij dat de wetenschap eenzelfde beeld kan opleveren als de mystiek. Als Capra zijn holistische visie toepast, levert dat nogal voor de hand liggende of niet al te frisse ideeën op. In de eerste categorie valt het heldere inzicht dat in de biologie het organisme niet als volledig gescheiden van de omgeving gedacht kan worden. In de tweede zijn ideeën over ziekte. De holistisch klinkende stelling dat ziekte een samenspel van lichaam en geest is, bevat misschien nog wel een kern van waarheid, maar vaker spuit Capra ideeën die meer huivering opwekken. Hij noemt het proces van ziek worden een in essentie geestelijk fenomeen en beweert dat onderzoek overtuigend de link tussen persoonlijkheid en ziektes als kanker heeft gelegd. (327) Ook bij Ferguson kunnen we overigens dit soort gedachten vinden. Een mooi, sterk verhaal ter illustratie. Een onderzoek bij acné-patiënten liet de wijze zien waarop de geest het lichaam beïnvloedt. De patiënten werd verteld hun negatieve gevoelens aan de kant te zetten en tegen zichzelf te zeggen als ze 's ochtends in de spiegel keken: ‘Hé pukkel, daar ben je dan, precies waar je hoort te zijn op dit moment.’ Verschillende patiënten die al vijftien jaar acné hadden, waren er binnen een week vanaf. Op een wat theoretischer niveau vinden we deze uitspraak: ‘Ziekte en gezondheid overkomen ons niet zomaar. Het zijn processen die voortkomen uit onze innerlijke harmonie of onevenwichtigheid, die diep beïnvloed worden door onze staat van bewustzijn, door ons vermogen of onvermogen mee te stromen met de ervaringen die we opdoen.’ (282) De orenmafia bestaat al langer dan vandaag. | |
De kop van JanusCapra is al met al een stuk subtieler dan Ferguson. Op zoiets als het te pas en te onpas gebruiken van een term als ‘dissipatieve structuur’ zal men hem niet betrappen. Dat hij zich niet aan disciplinaire grenzen houdt, ligt er niet zo dik bovenop. Maar in feite maakt hij dezelfde fout als Ferguson: bij het interpreteren van de quantummechanica stapt hij zonder enige aarzeling van het subatomaire niveau naar de hele wereld. En ook het soms wel en soms niet aangehangen standpunt dat de fysica de maat van alle dingen is, kan onder het kopje zondige grensoverschrijding worden geplaatst. Op het punt van het onderscheid tussen wetenschappelijk formalisme en de interpretatie daarvan, is Capra weer de subtielste. Hij onderkent dit onderscheid in tegenstelling tot Ferguson wel, maar hij voegt eraan toe dat zijn interpretatie de algemeen erkende is. Daarna doet hij alsof de interpretatie en het formalisme één zijn. Beiden hebben een zeer dubbelzinnige houding ten opzichte van de wetenschap. Aan de ene kant brengt de wetenschap ons de waarheid over de wereld. Aan de andere kant toont ze aan dat de wereld er eigenlijk niet is, slechts een produkt is van onze blik. Het ene moment brengt de wetenschap ons berichten van een nieuwe tijd, een bladzijde verder is ze boodschapster van wat iedere oosterse wijze | |
[pagina 36]
| |
al wist. Wetenschap is soms een rationele benadering van de werkelijkheid, die gecomplementeerd moet worden met de mystieke ervaring, andere keren kan de wetenschap ons hetzelfde beeld van de werkelijkheid leveren als de mystiek. Tot slot kunnen we ons afvragen hoe het mogelijk is dat deze auteurs toch zoveel succes hebben geoogst. Wellicht is hun populariteit het gevolg van het feit dat ze aansluiten bij het door veel mensen gedeelde gevoel dat er iets grondig mis is met onze maatschappij en daar ook nog een oplossing voor hebben. Ze verklaren het mysterie van de Januskop van de wetenschap. Het vriendelijke gezicht van de wetenschap die ons inzicht in de natuur heeft gegeven en geestelijke en materiële vooruitgang heeft gebracht, lacht ons toe, maar het achterhoofd toont ons een grijnzende duivel. Milieuvervuiling, wapenwedloop, genetische manipulatie en moreel verval zijn de vruchten van de vooruitgang. Capra en Ferguson geven ons de hoop dat deze twee gezichten niet in de aard van de zaak zelf liggen, dat we de duivel kunnen overwinnen. De slordigheid waarmee ze deze hoop onderbouwen, valt weinigen op. Want is het niet deze manier waarop er altijd met de wetenschap wordt omgegaan in het journaal, in kranteartikelen en in populariserende boeken? Wil de New Age-beweging haar boodschap dat de mens zich eenzijdig ontwikkeld heeft en een andere weg moet inslaan, kracht bijzetten, dan doet ze er verstandig aan af te zien van mislukte pogingen haar visie een aura van wetenschappelijkheid te geven. |
|