De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 962]
| |
J.C.Hess
| |
Een negatief leerprocesOf wij de moeilijke weg van Duitsland naar een moderne democratische samenleving als de Sonderweg of als de Eigenweg van Duitsland beschrijven, lijkt op het eerste gezicht op een woordenspel, maar heeft interessante conse- | |
[pagina 963]
| |
quenties. Tegen de interpretatie dat ieder land zijn eigen weg door de geschiedenis gaat, kan weinig worden ingebracht. Het begrip Sonderweg bevat echter de elementen van afwijking en vertraging in vergelijking met een veronderstelde normaliteit. Als wij voor deze achtergrond naar de stelling van de conservatieve Westduitse historicus Klaus Hildebrand kijken dat ‘der deutsche Eigenweg mit allen seinen sich rückblickend so belastend ausnehmenden Kennzeichen wie beispielsweise dem Antiparlamentarismus des Kaiserreichs und der Weimarer Republik im Bereich dessen verliefen, was in Europa zur zeitgemaBen und vielfältigen Normalitat seiner Geschichte gehörte’, dan kan niet over het hoofd worden gezien hoe hier in een algemeen-Europese vergelijking de verschillen verdoezeld worden, zoals die tussen Duitsland en andere Westeuropese staten bestonden.Ga naar eind4. De moeilijke ontwikkeling in de meeste staten van Oost- en Zuid-Europa is daarbij geen reden om Duitsland niet met het Westen te vergelijken. De niet-westerse, ja anti-westerse koers van de Duitse geschiedenis tussen 1871 en 1945 is dan evident. Zonder hier op de vele implicaties van de discussie over de Duitse Sonderweg verder te kunnen ingaan,Ga naar eind5. moet er ook op gewezen worden dat juist de afkeer van de dwaalwegen van het verleden een erkenning van dit concept vereist. Het concept heeft namelijk niet alleen een verklarend karakter, maar ook een duidelijke morele lading. De bekende Westduitse socioloog Kurt Sontheimer ziet in de stelling van de Sonderweg zeer terecht een ‘Appell zur Diskontinuität und Umkehr’. Als men deze stelling opgeeft, dan ondergraaft men inderdaad gewild of ongewild de basis voor de politieke en morele vernieuwing van de politieke cultuur in Duitsland sinds 1945.Ga naar eind6. Twee kernelementen bepalen de specifieke Duitse weg naar de moderniteit: de vertraagde vorming van de Duitse nationale staat en de vertraagde democratisering ervan. De verspätete Nation en de verspätete Demokratie hangen nauw samen. Had de liberale revolutie van 1848 een ander, succesvol verloop genomen, dan was de Duitse nationale staat eerder gevormd, als gevolg van een beweging vanuit de burgerij. Deze staat zou nog geen democratie zijn geweest in de huidige betekenis van het woord, maar had meer open gestaan voor de democratiserende tendenties van de laat-negentiende en vroeg-twintigste eeuw dan Bismarcks Duitsland van 1871, deze primair van bovenaf opgelegde vorstenbond. De dubbele autoritaire overwinning, die wij met de nederlaag van de Duitse liberalen in 1849 en de successen van Bismarck in zijn strijd tegen de Pruisische liberalen van 1862 tot 1866 verbinden, heeft langdurende gevolgen gehad. Als bijzonder ingrijpend moet daarbij het negatieve leerproces worden gezien dat een verdere democratische ontwikkeling voor decennia in Duitsland zou blokkeren. Een diep verscheurde samenleving kenden ook de andere Europese staten; de strijd tussen oude elites en de nieuwe krachten uit burgerlijke en vervolgens arbeiderskringen werd overal uitgevochten. Maar de eenzijdigheid van het Bismarck-compromis, dat aan het begin van het Duitse keizerrijk van 1871 stond, verhinderde tot 1918 alle mogelijkheden van aanpassing aan de snel veranderende maatschappelijke omstandigheden van een uiterst dynamieke samenleving. Niet flexibiliteit en geleidelijke veranderingen, zoals in Engeland of Nederland, bepaalden het beeld, maar een verkrampt vasthouden aan de constitutionele status-quo van 1871. Terwijl een gedeelte van de bevolking hier wel bij voer en zich met de structuren van Rijk en deelstaten identificeerde, werd de tegenstanders elke actieve inbreng geweigerd. Adel en hoge burgerij die er vooral van profiteerden, zouden in de bijna vijf decennia van dit rijk steeds weer bevestigd worden in hun anti-democratische opstelling. Als wij onder de vele redenen voor de ondergang van de Republiek van Weimar naar een overheersende oorzaak zoeken, dan moeten vooral de gevolgen van dit negatieve leerproces tijdens het Duitse keizerrijk worden aangehaald. Vier resultaten van dit leerproces dienen hier in het bijzonder te worden ge- | |
[pagina 964]
| |
noemd: het opgehitste nationalisme waarmee de autoritaire leiding van het rijk de intern zo scherp verdeelde samenleving poogde samen te binden; de opvallende en vaak als typisch Duits beschreven verheerlijking van het leger in een staat, die als gevolg van de militaire successen tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk als een kind van de oorlog ten tonele was verschenen; de hoge waardering voor de grote politieke leider, die voortkwam uit de glorificatie van Bismarck; de afkeer van het parlement en de politieke partijen als elementen van verdeeldheid en zwakte, veroorzaakt door een tientallen jaren durende ervaring met een machteloze Reichstag. Toen de Duitse bevolking op 10 november 1918 vaststelde dat zij plotseling zonder keizer zat, hadden brede kringen vooral in de elites van deze en vele andere mentale oriëntatiepunten nog lang geen afscheid genomen. Dit heeft mij al eens vroeger tot de stelling gebracht dat Weimar nooit alleen maar Weimar is geweest.Ga naar eind7. Het zijn juist de onverwerkte continuïteiten met het keizerrijk die de politieke cultuur van Weimar zo diep zouden verdelen. | |
Weimar als verscheurde samenlevingDe republikeinse partijen van Weimar, de sociaal-democraten, de liberaal-democraten en de christen-democraten, hadden een lange voorgeschiedenis, maar kenmerkend ervoor was hun rol geweest als minderheid, als buitenstaander, als voormalige Reichsfeinde. Deze smet werd in de ogen van een rechtse Duitser alleen nog maar versterkt door hun grootste succes, de oprichting van een democratische republiek in de roerige wintermaanden van 1918/19, omdat deze republiek met de revolutie van 1918 werd geassocieerd en tegelijkertijd met de acceptatie van de Vrede van Versailles was verbonden. Glorificatie van het verleden, de legende van de Dolchstoß en de nationalistische afkeer van Versailles vormden een uitermate giftige cocktail die onder de moeilijke bestaansvoorwaarden van de Republiek van Weimar opnieuw een positief democratisch leerproces belemmerde. Ook hier zou ik willen onderstrepen dat niet zo zeer de onvoltooide revolutie van 1918 het lot van Weimar heeft bepaald als veeleer het in het keizerrijk niet tot doorbraak gekomen en in de republiek opnieuw niet voltooide democratische leerproces. Laten wij dit even nader bekijken: kenmerkend voor de eerste tien jaar van de Republiek van Weimar is de pat-situatie tussen oude en nieuwe krachten, tussen de aanhangers van de monarchie en die van de republiek.Ga naar eind8. Wie de verkiezingsresultaten tussen 1920 en 1928 bekijkt, wordt steeds weer geconfronteerd met de situatie dat noch de republikeinen, noch de monarchisten over een absolute meerderheid beschikten, maar beiden tussen de 40% en 45% van de kiezers wisten te mobiliseren. Alleen bij de uitzonderlijke, laten we het duidelijk zeggen: de anti-revolutionaire verkiezingsuitslag van januari 1919 behaalden de republikeinen 75% van de stemmen, maar dat bleek al in de zomer van 1920 bij de eerste Rijksdagsverkiezingen een succes van korte duur. In deze situatie zou het van uitermate groot belang geweest zijn als de tegenstanders van de republiek voor de in Weimar geboren staat waren gewonnen, als zij zich met de nieuwe realiteiten hadden verzoend. Daarvoor moet een politiek systeem een bepaalde hoeveelheid identificatiemogelijkheden bieden. Juist hiertoe bleek Weimar niet in staat. In plaats van stabiliteit en succes bracht de republiek een reeks van snel op elkaar volgende crises. De voorstanders van de republiek verbruikten tien jaar lang vanuit een minderheidspositie hun krachten, zonder ook maar één keer door de kiezers voor hun inzet beloond te worden. Als men hiermee rekening houdt, kan de opvallende moedeloosheid die zij al bij de aanzet van de grote economische crisis in 1930 vertoonden, niet bijzonder verbazen. De aanval die oud-rechts met het eerste ‘Hindenburg-kabinet’ onder Brüning in maart 1930 op de republiek opende, leidde van kwaad tot erger. Nu verzamelde de nsdap als ‘catch-all party of protest’ de stemmen van alle | |
[pagina 965]
| |
ontevredenen en gedesoriënteerden - in de grote economische crisis werden dat zoals bekend snel miljoenen. De monarchisten verloren daarbij overigens nog meer dan de republikeinen. En toch: zelfs in het voorjaar van 1932, na jaren van crisis, met een maximum van 6 miljoen werklozen en diepe ellende, won Hindenburg als gemeenschappelijk kandidaat van de republikeinen en gematigd rechts nog 53% van de stemmen, tegenover 36,8% voor Hitler. Hier bleek nog een keer dat het compromis tussen gematigd rechts en de republikeinen zelfs in het zwartste jaar van de economische crisis nog een veilige anti-Hitler meerderheid garandeerde. De machtbezetenheid van de kringen om Hindenburg, hun oriëntatie op het verleden, hun afkeer van de sociaal-democraten en hun volledige onderschatting van de nazi's leidden er in mei 1932 echter toe dat deze meerderheid met het ontslag van Brüning verspeeld werd. Deze nationale anti-Hitler coalitie van het voorjaar van 1932 - als wij even veronderstellen dat zij inderdaad gecontinueerd had kunnen worden - had zeker tot een andere republiek geleid, maar niet tot de afgronden van het ‘Derde Rijk’. De bereidwilligheid tot een compromis die een Stresemann op zijn manier vanaf 1920 had getoond - en alleen door zijn flexibiliteit was het tien jaar lang gelukt op een uiterst moeizame wijze steeds weer tot een parlementair compromis tussen de republikeinen en het rechts-liberale deel van de monarchistische tegenstanders van de republiek te komen - was nu niet meer te vinden. Een Schleicher dacht in andere categorieën. Hiertoe heeft ook het volgende bijgedragen: de grote groei van de nsdap tot 1932 zorgde niet alleen voor een sterke druk van uiterst rechts op de monarchisten, maar ook voor de illusie dat deze naast de weg van het compromis met de republikeinen ook nog over een andere, in hun verblinde ogen sympathiekere weg beschikten, namelijk om de nationaal-socialistische massa's voor hun eigen karretje te spannen. Hoe dit uiteindelijk in het spelletje van de heer Von Papen uitgemond is en tot welke afgronden de monarchistische samenzwering van januari 1933 met Hitler geleid heeft, weten wij allemaal. | |
Een positief leerprocesWaar Weimar tijd, noch gelegenheid voor een positief leerproces had, kreeg Bonn beide. Daarbij moeten wij echter ook zien dat in eerste instantie het catastrofale einde van het experiment van het nationaal-socialistische Duitsland al in 1945 voor volledig andere startvoorwaarden voor de tweede Duitse aanloop tot de democratie had gezorgd. De pat-situatie van Weimar zou dan ook niet terugkeren. Integendeel, de democratische meerderheden werden zo groot dat het gehele politieke spectrum door hen werd bepaald. Hadden de drie partijen, die na de vorming van het drie-partijen-stelsel in de jaren vijftig tot de komst van de Groenen in 1983 alleen de bevolking in de Bundestag zouden vertegenwoordigen, dus cdu/csu, spd en fdp, in 1949 nog 72,1% van de stemmen gehaald, dit percentage steeg via 83,5% in 1953, 89,6% in 1957 naar 94,4% in 1961 en zelfs 99,1% in 1972. Deze verkiezingsresultaten bevestigden steeds weer de uiterlijke democratisering van de Westduitsers. Maar nog belangrijker was hun innerlijke democratisering. Laten wij eerst even een blik werpen op de veranderde startvoorwaarden in 1945. Het verdwijnen van Duitsland als zelfstandige staat en de overname van de regeringsmacht door de vier geallieerden bracht, zoals wij nu weten, niet alleen de beëindiging van de groot-Duitse droom, maar ook het definitieve einde van Bismarck-Duitsland. Het na het verlies van 25% van het grondgebied in het Oosten door de Oder-Neisse-grens volkomen veranderde kaartbeeld hoort hier evenzeer genoemd te worden als de definitieve streep die de geallieerde controleraad zette onder het bestaan van Pruisen. Door de nieuwe deelstaten werd een veel evenwichtigere basis voor de federale structuur gelegd. De totaliteit van de nederlaag kwam ook tot | |
[pagina 966]
| |
uitdrukking in het verdwijnen van het militaire apparaat. Dat een nieuw leger pas weer na een tijdsspanne van tien jaar ontstond, daarbij ook nog volledig in internationaal, namelijk navo-verband geïntegreerd, was van groot belang voor de verworteling van dit leger in de nieuwe democratische structuren. Minstens even belangrijk was de ondergang van het militaristische denkpatroon. Weliswaar verliep ook in de Bondsrepubliek de afbakening van het militaire verleden niet altijd zonder problemen, maar voor de meerderheid gold toch steeds meer het besef een foute oorlog gestreden te hebben. Juist het zwijgen in brede kring over de eigen oorlogsactiviteiten wijst in deze richting. De brede Ohne-mich-Bewegung, die zich in de vroege jaren vijftig tegen een herbewapening keerde, was hiervan evenzeer het effect als de recente moeilijkheden om in de Bondsdag de kamerbrede toestemming voor een militair optreden in vn-verband veilig te stellen. Gelijktijdig met het militarisme verdween ook het vanzelfsprekende nationalisme. De extreme manipulatie ervan door de nationaal-socialisten had dit zozeer in discrediet gebracht dat velen zelfs helemaal van een nationale oriëntatie wensten af te stappen. Europa-enthousiasme en post-nationalisme liggen dan ook in elkaars verlengde. De nationale identiteit nader te bepalen bleef in de geschiedenis van de Westduitse staat een steeds moeilijker wordende operatie, zolang men officieel vasthield aan de doelstelling van Wiedervereinigung, terwijl de levensoriëntatie van de overgrote meerderheid in de Bondsrepubliek zich in toenemende mate meer op het Westen concentreerde. Pas de eenwording van oktober 1990 biedt de kans een werkelijk nieuwe democratische nationale identiteit voor heel Duitsland te laten groeien, maar de voltooiing van dit proces zal zeker nog een hele tijd op zich laten wachten. Met het militarisme en nationalisme verloor het oude conservatieve denken twee belangrijke oriëntatiepunten. Voor zover het maatschappelijk in het jonkerdom verankerd was geweest, verloor het bovendien zijn maatschappelijke basis met het verdwijnen van de grote landgoederen in Ostelbien - het verlies van Oost-Pruisen, Pommern en Silezië was de eerste stap van dit proces, de onteigeningen in de Russische Zone de tweede. In de Westduitse gebieden daarentegen had het grootgrondbezit altijd al een veel zwakkere basis gehad. Wat overbleef waren de conservatieve elites in het bedrijfsleven en de burocratie, maar zij ondergingen wel een belangrijke geestelijke metamorfose. Hun anti-democratische oriëntatie, zo kenmerkend voor hun mentale constitutie tot in het Derde Rijk, ging definitief overboord om nu plaats te maken voor een grotere openheid voor de democratie. Te duidelijk was gebleken dat rechtse autoritaire alternatieven tot een moeras hadden geleid. De cdu van Adenauer als nieuwe conservatieve partij heeft hier minstens een even belangrijk integratieproces mogelijk gemaakt als bij het opzuigen van miljoenen aan ex-nazi's. Met haar felle anti-communisme en anti-socialisme bood vooral zij deze kringen een nieuwe thuishaven. Erbuiten bleven degenen die in de jaren vijftig en zestig als Ewig-Gestrige, Unbelehrbare en Unverbesserliche gekarakteriseerd werden, een restgroep zonder enige politieke inbreng. Zelfs de golf van npd-stemmers, die in de tweede helft van de jaren zestig voor enige opwinding zou zorgen, bleek een tijdelijke en beperkte uitbreiding van de altijd aanwezige lunatic-fringe. Zal dit binnen een aantal jaren ook van de huidige groei van Republikaner en Deutsche Volksunion gezegd kunnen worden? Van centrale betekenis is dat deze tegenstanders van de huidige democratie hun aanhang niet in de elites van de samenleving hebben, maar in de rand. De republiek van Weimar is nu juist niet vanuit de rand ingestort, ondanks de massale radicalisering van de bevolking, maar in de kern ondergraven. Daarvoor bestaat nu, na het einde van de pat-stelling van Weimar, geen gevaar meer. De inbreng van de geallieerden in West-Duitsland was gezien de korte duur van het bezettingsregime van 1945 tot 1949 zeker geringer dan het genoemde effect van de erva- | |
[pagina 967]
| |
ringen met de ondergang van het ‘Derde Rijk’ en zijn gevolgen. De vooral in de Amerikaanse zone groots opgezette denazificatie had niet de beoogde resultaten, een totale zuivering was zonder maatschappelijke revolutie niet te koop en juist dat laatste wilden de Amerikanen niet.Ga naar eind9. Toch betekende het bezettingsregime een kaasstolp voor de democratische partijen, waaronder zij enkele jaren zonder de harde tegenwind van hun voormalige tegenstanders konden herstellen. Laten wij daarbij vooropstellen dat het om herstel ging, zij het gedeeltelijk in nieuwe kaders zoals in de al genoemde cdu/csu en in de voor het eerst sinds 1866 weer gemeenschappelijk optrekkende liberale fdp. Diep in de Duitse geschiedenis verworteld konden de drie pilaren van de democratie in Duitsland: liberaal-democraten, christendemocraten en sociaal-democraten - tot dan toe altijd weer een minderheid - eindelijk tot die meerderheidspositie doordringen die zij tot vandaag toe zo succesvol hebben gehandhaafd. Dit brengt mij tot de boven al even genoemde innerlijke democratisering. Friso Wielenga spreekt terecht in dit verband van ‘stille revolutie’.Ga naar eind10. Drie belangrijke lessen konden al in de jaren vijftig worden geleerd: de democratie werkte, de democratie bracht economische welvaart en de democratie herstelde het internationaal aanzien. De nieuwe democratische Bondsrepubliek had daarbij het voordeel in alle opzichten positief te kunnen worden vergeleken met de onmiddellijk achter haar liggende naoorlogse jaren; zij was niet met de onmiddellijke oorlogsgevolgen belast zoals de democraten van Weimar dit hadden ondervonden. Als ‘gast-overwinnaars’ werden de Westduitsers juniorpartner in het Oost-West-conflict en als gewenste economische partners deden zij mee in het Europese economische integratieproces. Het tegenmodel lag bovendien onmiddellijk voor de deur. Dagelijks konden de bijna drie miljoen vluchtelingen uit de ddr vertellen over een nieuwe totalitaire werkelijkheid die men in de Bondsrepubliek nu echt niet meer wilde. Het is gebruikelijk deze afkeer van het Oosten onder het trefwoord van anticommunisme samen te vatten, maar dat laat de existentiële ervaring met de ddr-realiteit van de jaren vijftig en zestig, die zich zo onmiddellijk voor de eigen ogen afspeelde, tezeer buiten beschouwing. De verdere uitdieping van dit leerproces volgde in de jaren zestig. Belangrijk is daarbij de opkomst van een nieuwe generatie. Zij deelde niet meer de vrij passieve acceptatie van de formele structuur van de democratie, maar stelde nieuwe inhoudelijke eisen. Schoten de achtenzestigers daarbij menig keer over het doel, toch bracht de tweede helft van dit decennium een brede mobilisatie. Anders dan de jeugd van Weimar bleek de Westduitse jeugd in meerderheid wel voor de democratie gewonnen en liet nu haar betrokkenheid blijken. De jaren zeventig en tachtig bevestigden de stabiliteit van de Westduitse democratie, ondanks de stormen en koudeperiodes, die zij op economisch gebied, in de confrontatie met het terrorisme en in de nieuwe internationale spanningen van de vroege jaren tachtig moest doorstaan. Juist hier bleek dat de democratie van Bonn soms overgevoelig, maar over het geheel genomen toch flexibel genoeg was om de uitdagingen van deze niet gemakkelijke tijd te doorstaan. Het odium slechts een democratie voor perioden van mooi weer te zijn hoefde haar dan ook niet meer aan te kleven. ‘Ein ganz normaler Staat’ werd zij echter ook op haar veertigste verjaardag in 1989 niet. De nadruk waarmee haar zogenaamde normaliteit steeds weer onderstreept werd, was al een teken van het blijvende gebrek aan normaliteit: de afgronden van de nationaal-socialistische misdaden en de Duitse deling lieten normaliteit gewoonweg niet toe. | |
Zwaar weerMen kan de geschiedenis van de Bondsrepubliek als schandaalgeschiedenis schrijven of als succesverhaal. Dat hangt alleen maar van het perspectief van de waarnemer af. Het voorko- | |
[pagina 968]
| |
men van een veelvoud aan schandalen ook in de Bondsrepubliek is echter niet zo bijzonder, ook niet dat bij een gedeelte van deze schandalen de bruine vlekken uit het verleden weer zichtbaar werden. De vraag is wat ertegenover staat. Niemand had bij de oprichting van de Bondsrepubliek in het jaar 1949 durven voorspellen hoe succesvol dit democratische model zou zijn. Het slagen ervan berust op een aantal structurele factoren die een behoorlijke duurzaamheid beloven. Misschien hebben zelfs degenen gelijk die de Duitsers als gebrande kinderen nog het minst in staat zien opnieuw aan experimenten te beginnen. Het vaak gehoonde ‘keine Experimente’ van Adenauer heeft ook een systeembevestigende kant die niet mag worden onderschat. Daar staat de zwaarte van de nieuwe uitdagingen sinds het vervliegen van de euforie over de bevrijding van Oost-Europa van het sovjetjuk tegenover. Bovendien vertonen alle westerse democratische staten crisisverschijnselen, die niet slechts een uitvloeisel zijn van de actuele economische problemen. Bekijken wij de Duitse ontwikkelingen zonder alarmisme, dan moeten we ons in eerste instantie realiseren dat Duitsland nu pas aan het begin van het vierde jaar na de eenwording staat, dus in vergelijking met de jaren na 1945 pas in het jaar 1948 verkeert. Net als toen zal het herstel nog een hele tijd nodig hebben. De huidige crisisverschijnselen zijn daarbij niet te ontkennen, het schrikbarend karakter van de racistische uitbarstingen verbiedt iedere kleinering, maar ook zij betekenen niet meer dan dat het schip van de democratie in bijzonder zwaar vaarwater terecht is gekomen. Het maatschappelijke draagvlak voor de democratie zal daardoor weer enigszins versmallen. Dat betekent een verlies aan de randen, het betekent niet dat de in decennia gegroeide verworteling van de democraten in de meerderheid van de Duitse samenleving zal verdwijnen. Ondanks alle actuele onrust kan ook verwacht worden dat de meerderheid van de Oostduitsers in deze democratie integreert. Ook dat zal weer zijn tijd kosten, maar een maatschappij die miljoenen gefrustreerde exnazi's geïntegreerd heeft, zal miljoenen felle anti-communisten ook nog kunnen integreren. Het aanpassingsvermogen aan nieuwe omstandigheden zal daarbij menig keer tot het uiterste belast worden. Met onze huidige inzichten kunnen wij niettemin met zekerheid zeggen dat het schip nu niet zal stranden. Maar uiteraard kent niemand nog de stormen van de toekomst. |
|