lijk wordt waargenomen; nog belangrijker is dat het waarnemen zelf de waar te nemen werkelijkheid verandert. Dit onzekerheidsprincipe van Heisenberg is een fundamentele eigenschap van al het bestaande, waaraan niets zich kan onttrekken.
De schijnbaar vrije en objectieve positie van de waarnemende mens is hier dus niet meer houdbaar: door waar te nemen verandert hij ‘de’ werkelijkheid en belandt in fundamentele onzekerheden.
Ook in de gedragswetenschappen blijkt een dergelijk onzekerheidsprincipe te gelden. Hoe nauwkeuriger men menselijk gedrag probeert te observeren en te meten, hoe meer het te observeren gedrag hierdoor wordt beïnvloed. Niet alleen kijkt de observator altijd met vernauwde blik en gekleurde bril - waardoor zijn waarnemingen van meet af aan onbetrouwbaar zijn -, maar ook neemt hij, vaak zonder het te beseffen, deel aan het spel dat hij meent vanaf de tribune gade te slaan: camera's langs de lijn beïnvloeden nu eenmaal de spelers en daarmee de wedstrijd.
Vignet
Welke zekerheid resteert ons? Het koninkrijk van de natuurwetenschappen blijkt aan zijn grenzen belaagd te worden door een alomtegenwoordig onzekerheidsprincipe, en het domein van de gedragswetenschappen wordt in essentie geregeerd door onzekerheid, onvoorspelbaarheid en onbetrouwbaarheid.
Wat wij in ieder geval zeker weten is dat wij zullen sterven. Maar juist deze zekerheid wordt door ons niet omhelsd of verwelkomd: de natuurlijke afkeer van de onontkoombare dood lijkt in deze tijd uitgemond te zijn in een regelrechte verbanning, niet alleen van het sterven, maar ook van ziekte, verminking, aftakeling en lijden. Juist in een tijd van ongehoorde medische technologie, waarvoor wij de natuurwetenschappen dank moeten zeggen, en van ongekende sociale verworvenheden, het hart van onze maatschappelijke cultuur, wordt het lijden ervaren als een ondermijning van de menselijke waardigheid, en de dood als een immer dreigende en wispelturige zee waartegen steeds hogere dijken moeten worden opgeworpen. En telkens moeten wij knarsetandend aanzien dat dijken het begeven en mensen door de dood worden weggenomen.
De dood, onze laatste, maar meest gehate zekerheid, wordt veelal angstvallig weggehouden uit het dagelijks leven. Slechts in twee door onszelf ontworpen en bewaakte stuwmeren des doods gedogen, rechtvaardigen, ja regelen wij het sterven: in dat van de abortus en dat van de euthanasie.
Het is daarbij nog maar de vraag of de door ons opgetrokken stuwdammen het op den duur zullen houden. Verontrustender is dat wij blijkbaar collectief de illusie koesteren dat leven, dood en lijden op deze manier te kanaliseren zijn zonder dat wij hierdoor schade lijden aan onze ziel.
De westerse mens heeft een uiterst ambivalente relatie met de dood opgebouwd. Meestal is hij de grote vijand, over wie ongaarne gesproken wordt, die zelfs bij voorkeur wordt verzwegen; soms echter wordt hij binnengehaald als