De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 838]
| |
Hubert van den Berg
| |
Scheve ogen en aangegroeide oorlelletjesEen opmerkelijk document vormt in dit verband een meer dan vijfhonderd pagina's tellend ‘Stenogram van de besloten partijvergadering van de Duitse commissie van de Sovjet-Schrijversbond’.Ga naar eind2. Deze ‘Duitse commissie’ werd gevormd door een twintigtal Duitstalige | |
[pagina 839]
| |
communistische emigranten, afkomstig uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije - daaronder bekende namen, zoals de filosoof en literatuurcriticus Georg Lukács, de schrijvers Johannes Becher, Friedrich Wolf, Willy Bredel, Erich Weinert, Gustav Regler, Ernst Ottwalt en de theaterregisseur Georg von Wangenheim. Het stenogram bevat de integrale weergave van discussies, die van 4 tot 8 september 1936 in het Moskouse hoofdkantoor van de Russische Schrijversbond plaatsvonden, en geeft blijk van een zeer nauwe betrokkenheid van de aanwezigen bij de zuivering van het Duitse Exil in de Sovjetunie. Onderwerp van de besloten vergadering vormde de al dan niet in voldoende mate betoonde ‘waakzaamheid’ tegenover partijvijandige activiteiten of wat daarvoor doorging. De discussies stonden daarbij in het teken van de ‘ontmaskering’ van het ‘trotskistisch-zinovjevistische terroristische centrum’, welks ‘komplot’ in geuren en kleuren door Stalins grootinquisiteur Manjoelski uit de doeken was gedaan op het zojuist afgesloten eerste grote showproces (19 tot 24 augustus 1936), dat zoals alle volgende showprocessen met de terdoodveroordeling en onmiddellijke executie van de aangeklaagden was geëindigd. De besloten bijeenkomst maakte evenwel deel uit van een geruime tijd voor het showproces begonnen zuiveringsoperatie, die door het Duitse Exil zelf werd uitgevoerd. De eerste arrestaties onder Duitse emigranten vonden al in 1933 plaats. In datzelfde jaar nam ook een speciaal daartoe in het leven geroepen ‘brigade’ van Hongaarse en Duitse emigranten de zuivering onder Wolgaduitse schrijvers in de Oekraïne ter hand. In een ruimschoots voor het showproces opgesteld intern-schrijven van Wilhelm Pieck, voorzitter van de kpd in Moskou, waarin hij adviseert ‘minstens een derde van de kameraden’ naar Duitsland (!) terug te sturen, wordt in het bijzonder gewag gemaakt van de in Moskou verblijvende Duitse schrijvers: ‘[...] een moeilijk onderwerp [...] Het gaat om ongeveer 25 kameraden. Ik heb onlangs een bespreking met enkelen van deze kameraden gehad, en we zijn het erover eens dat we 15 tot 17 kameraden hier wegsturen, om het klimaat wat te verbeteren. De kameraden moeten over verschillende plaatsen hier te lande worden verdeeld, zodat ze meer aan de directe controle van de partij onderworpen zijn, en tegelijkertijd wat nuttiger werk verrichten. Bij sommigen van deze mensen is het discutabel of we ze in onze partij laten blijven. [...] ze vertonen [...] zeer bedenkelijke aberraties en in een paar gevallen zelfs een partijvijandige instelling. Namen wil ik voorlopig nog niet noemen, omdat de zaak nog onderzocht wordt.’ Bij het onderzoek waar Pieck op zinspeelt, speelde - zo blijkt uit stukken die na de besloten partijvergadering werden opgesteld - deze bijeenkomst een cruciale en voor sommige deelnemers fatale rol. De aanwezigen dienden zich te verantwoorden voor vermeende irregulariteiten en voor hun contacten met een aantal geëmigreerde en Wolgaduitse collega's, die reeds als partijvijanden ‘ontmaskerd’ waren. De vragen werden hierbij niet gesteld door medewerkers van de nkvd, maar door andere aanwezige emigranten, zoals Bredel, Weinert en Ottwalt. Men diende niet alleen verantwoording af te leggen, maar tevens aan te geven hoe naar zijn of haar mening de ‘waakzaamheid’ verder verhoogd zou kunnen worden. Die verhoging van de waakzaamheid kwam in feite neer op een voortdurende verscherping van de (partij)discipline, die zich uitstrekte tot de kleinste details van ieders persoonlijke leven, waarbij elke activiteit aan een nauwgezette controle door het partijapparaat werd onderworpen. Dat gold in het bijzonder voor persoonlijke relaties, de zogeheten ‘verbindingen’ van partijleden, die - zoals Hannah Arendt treffend heeft beschreven in haar Elemente und Ursprünge totaler Herrschaft - verstrekkende gevolgen konden hebben. In de totalitaire logica van het stalinisme vormde het criterium guilt by association een centraal principe. Wie ‘verbindingen’ had onderhouden met in ongenade gevallen groepen of personen was | |
[pagina 840]
| |
daardoor bij voorbaat verdacht: ‘Zodra tegen iemand een aanklacht wordt ingediend, moeten zijn vrienden zich van de ene dag op de andere in zijn felste en gevaarlijkste vijanden veranderen, omdat ze slechts hun eigen huid kunnen redden door hem te beschuldigen en zodoende te helpen om het dossier van de politie en het openbaar ministerie flink uit te breiden; omdat het bij de aanklachten over het algemeen om niet-bestaande misdrijven gaat, heeft men juist hen nodig, om verdenkingen te staven. Tijdens de zuiveringsgolven is er überhaupt maar één middel om je eigen betrouwbaarheid te bewijzen. En dat is het verraad van je eigen vrienden. En dit is op zijn beurt voor de totale heerschappij en het lidmaatschap in een totalitaire beweging zonder meer een juiste maatstaf; hier is inderdaad alleen hij betrouwbaar die bereid is om zijn eigen vrienden te verraden. Wat suspect is, is vriendschap of een andere menselijke band.’ Dit mechanisme betekende bij voorbeeld dat op de besloten partijvergadering een avondje kaarten met iemand die in ongenade gevallen was al snel als een ‘zeer ernstige zaak’ werd beschouwd, of dat een feestje door de aanwezigheid van ‘verdachte’ personages een ‘historische gebeurtenis’ werd die in een ‘keten’ van ‘verbindingen’ dodelijke consequenties kon hebben, tenzij men kon aangeven allang door te hebben dat er iets ‘stonk’. Gevolg was dat de Duitse emigranten zich op zichzelf terugtrokken, dat - uit voorzorg - feestjes gemeden en al helemaal niet meer georganiseerd werden, en - zoals Friedrich Wolf klaagde - dat men elkaar op straat niet meer groette of naar elkaar durfde te informeren. Immers, ieder contact met een nog te ‘ontmaskeren’ partijvijand kon de verdenking wekken dat er met jezelf wat mis was, en gingen partijvijanden niet steeds gewiekster te werk? Was men niet gewaarschuwd voor zogenaamde Doppelzüngler, komplotteurs, op wier gedrag als partijlid niets of nauwelijks iets aan te merken viel, die zich zelfs van het ‘masker’ van ijverige partijgenoot bedienden, maar eigenlijk ‘trotskistische’ of ‘fascistische agenten’ waren, die eerlijke partijleden in hun val probeerden mee te slepen. Een camouflage die een wel zeer bijzondere waakzaamheid verlangde. Men diende niet alleen ideologisch op zijn hoede te zijn, maar bovendien - zoals op de vergadering bij herhaling wordt gesteld - over ‘een goede neus’ voor ongerijmdheden te beschikken, waarbij de vijand aan zijn verwaarloosde uiterlijk of aan ‘zijn scheve ogen en aangegroeide oorlellen’ (Ottwalt) herkend kon worden, om van alcoholisme, promiscue gedrag en homoseksualiteit maar niet te spreken. En wie geen scheve ogen bezat, te veel dronk of met de verkeerde persoon gesignaleerd was, kon desondanks in Siberië belanden door bij voorbeeld de rol van ss-er te spelen, zoals een acteur uit Von Wangenheims theatergezelschap Kolonne Links overkwam, die al te overtuigend zijn rol had vervuld en op grond hiervan door Von Wangenheim was ‘ontmaskerd’. Ook de produktie van ‘literaire smokkelwaar’ kon funest zijn. Deze beschuldiging trof op de vergadering de arbeider-schrijver Gustav Brand. In een nooit verschenen roman van Brand kwam een personage voor dat als trotskistische Doppelzüngler ontmaskerd kon worden. Terwijl Brand inmiddels al gearresteerd was (hij is later in Siberië ‘verdwenen’), dienden sommige aanwezigen op de vergadering zich te verantwoorden voor het feit dat zij Brands roman hadden willen laten drukken of positief besproken hadden, waardoor ze op zijn minst een gebrek aan ‘waakzaamheid’ hadden getoond en zich als mogelijke verlengstukken van het ‘trotskistisch-zinovjevistische komplot’ te kennen hadden geven, een komplot dat zich dus zelfs van romanpersonages zou bedienen. | |
Een ongehoorde aangelegenheidHoe grotesk en - indien de consequenties voor de beschuldigden niet zo fataal waren geweest - ridicuul de ‘bijzonder ernstige politieke fouten’ waren die men elkaar aanwreef, laat zich ook goed illustreren aan de hand van een schanddaad die Johannes R. Becher en een andere deelnemer aan de vergadering, een ze- | |
[pagina 841]
| |
kere Hans Günther, hadden begaan. Naar aanleiding van het eerste showproces had de Russische Schrijversbond een bijeenkomst belegd waarop Russische schrijvers, maar ook hun Duitse collega's in Moskou, trouw aan Stalin en de partij en afschuw over de verschrikkelijke misdrijven van de ‘zinovjevistisch-trotskistische bende’ tot uitdrukking dienden te brengen. De voertaal op de manifestatie was Russisch, zodat het voor de opgetrommelde Duitse emigranten, die amper Russisch verstonden, een kwestie van uitzitten was. Nadat een lange reeks verklaringen was voorgelezen, mondde de vergadering uit in een staande ovatie voor kameraad Stalin. Daarmee leek de vergadering beëindigd - zo dachten Becher en Günther tenminste, en zij vertrokken. Ze hadden zich echter vergist. Het rituele eerbetoon aan Stalin was slechts een intermezzo. De bijeenkomst ging nog twintig minuten door met het opstellen van een verklaring, waarin - nogmaals - de tijdige ontmaskering van de bende rond Zinovjev en de zegeningen van de partij bejubeld werden. Bechers en Günthers voortijdige vertrek vormde, aldus Georg Lukács, ‘vanuit het standpunt van de partijdiscipline een ongehoorde aangelegenheid’, een gebrek aan discipline dat ‘met wortel en al uitgeroeid’ diende te worden. Hadden ze immers niet de indruk gewekt dat zij als Duitse antifascistische schrijvers hun neus ophaalden voor de betoonde waakzaamheid, die de manifestatie juist wilde verhogen? En, zo vroeg men zich af, had dit gebrek aan discipline misschien niet een andere oorzaak dan de gebrekkige kennis van het Russisch? Becher en Günther hadden namelijk al eerder kwalijke ‘afwijkingen’ vertoond. De machtsoverdracht aan Hitler in januari 1933 hadden zij als een nederlaag voor de kpd opgevat. Het was natuurlijk ook een nederlaag, niet alleen voor de KPD, maar voor iedereen die de opkomst van het nationaal-socialisme had proberen te verhinderen. De leiding van de KPD was echter in 1933 nog een andere mening toegedaan. Dat de nazi's de macht in Duitsland hadden verkregen, bewees voor haar slechts haar eigen gelijk, namelijk dat de sociaal-democratie de opkomst van de nazi's mogelijk gemaakt zou hebben, in feite een bondgenoot van die nazi's zou zijn geweest, en dat door de kpd daarom met recht zowel tegen de nazi's als ook tegen de ‘sociaal-fascisten’ van de spd was geageerd. Een standpunt dat pas in de zomer van 1936 op het zevende Wereldcongres van de Komintern in een rede van Georgi Dimitrov werd herzien. Dimitrov verklaarde op dat congres dat er wel degelijk sprake was van een nederlaag, en dat het zodoende nodig was alles op alles te zetten in de strijd tegen het fascisme, en daarbij zelfs samen te werken met de tot dan toe verguisde sociaal-democratie. Deze Volksfront-politiek en de erkenning van de geleden nederlaag mochten dan inmiddels de officiële lijn zijn, dit nam niet weg dat Becher en Günther het gewaagd hadden om er in 1933 een ‘eigen mening’ op na te houden. Een mening die zij deelden met de meeste emigranten, maar niet met de partijleiding. Deze in het jargon van de kpd als ‘depressieve stemming’ getypeerde ‘afwijking’ werd, aldus Günther, weliswaar al na ‘vier dagen’ door intensieve gesprekken met Lukács ‘geliquideerd’, maar vormde desondanks een ernstige inbreuk op de partijdiscipline. Dat de partijleiding en de Komintern inmiddels ook van een nederlaag spraken, deed daar niets aan af. Integendeel zelfs - duidde het feit dat Becher en Günther in 1933 het partijstandpunt van 1936 anticipeerden niet op betweterigheid, op de arrogantie het beter te weten dan de partijleiding? Met name Gunther verzette zich met klem tegen de gedachte ‘dat wij toen grote helden [zouden] zijn geweest, dat wij de redevoeringen van kameraad Dimitrov op het zevende Wereldcongres voor waren. De kritiek die wij leverden, was niet alleen qua tijdstip te vroeg, maar ook overdrevener, onduidelijker, zoals alles wat [door ons] met betrekking tot de houding van de Duitse partij gezegd is [...] Het is [...] duidelijk dat we op grond van een | |
[pagina 842]
| |
zekere depressieve stemming gesproken hebben en dat daardoor alles in een verkeerd, volslagen fout daglicht kwam te staan, zodat ons gedrag volkomen verkeerd was.’
Deze schuldbekentenis mocht niet baten. Terwijl Becher als prominente communistische literator een zekere immuniteit genoot en gespaard werd, werd Günther samen met zijn vrouw twee maanden na de vergadering door de nkvd gearresteerd en een jaar later door een speciale rechtbank van de nkvd tot vijf jaar werkkamp veroordeeld. Twee jaar daarna stierf hij in Vladivostok aan tyfus. Günthers zojuist geciteerde zelfbeschuldigingen lijken dit lot in grote mate bespoedigd te hebben. Bovenstaande opmerkingen zijn als suspecte uitspraken aangestreept door de inquisiteurs van de ‘kaderafdeling’, de interne controlecommissie van de communistische partij, die het stenogram na de vergadering op aanwijzingen voor partijvijandig gedrag uitploos. Men kan zich afvragen hoe iemand als Günther zo gek kon zijn zichzelf zo in het nauw te brengen. Dat Günther het boetekleed aantrok en zichzelf daarbij de das om deed, kwam echter niet uit de lucht vallen. Hoewel zijn openbaar berouw als een typisch produkt van het stalinistisch ritueel van zelfkritiek kan worden gezien, mag niet uit het oog worden verloren dat zijn zelfkritiek op de vergadering min of meer afgedwongen werd door de andere emigranten, die - zoals Lukács - gebrek aan discipline met wortel en al wilden uitroeien of die - zoals bij voorbeeld Von Wangenheim verklaarde - erop hoopten dat ook maar de geringste ‘afwijking’ op het grondgebied van de Sovjetunie ‘geliquideerd’ zou worden, de arrestatie en executie van collega's wegens (vermeende) homoseksualiteit toejuichten, en zelfs zover gingen dat ze het niet onterecht zouden vinden wanneer ze zelf het loodje zouden leggen, als dat zou betekenen dat ook een aantal partijvijanden zou kunnen worden uitgeschakeld. Wie, zoals Günther, maar het geringste falen leek te vertonen, kreeg vervolgens de hele vergadering over zich heen, of misschien niet de hele vergadering: er is duidelijk sprake van een pikorde. Zo is Willi Bredel vrijwel onaantastbaar. Hij mag zelfs op ‘verkeerde’ feestjes aanwezig zijn, zonder dat anderen daarover door durven te vragen. Hetzelfde geldt voor Hugo Huppert, een redacteur van het emigrantentijdschrift Internationale Literatur en van de Moskovistische Deutsche Zentral-Zeitung, die - zo werd alom aangenomen - voor de nkvd werkte en ongegronde vermoedens mag uitspreken, en daarbij - wanneer anderen tegen zijn insinuaties protesteren en bewijzen verlangen - door de voorzitter van de vergadering aangemoedigd wordt om vooral door te gaan. Anderen houden zich daarentegen afzijdig, zoals Friedrich Wolf, die zich om zich aan het gevaarlijke klimaat in Moskou te onttrekken zo veel mogelijk in zijn ‘datsja’, zijn buitenhuisje, ophield en daarvoor van Bredel dan weer het verwijt naar zijn hoofd krijgt geslingerd dat hij ‘er wel erg makkelijk vanaf komt, omdat hij er nooit is’. Uit het stenogram wordt ook duidelijk dat de Duitse emigranten elkaar niet alleen met open vizier op vergaderingen het vuur aan de schenen legden, maar eveneens zeer ijverig achter elkaars rug melding maakten van ‘afwijkingen’, ‘verbindingen’ en ‘stemmingen’. Bij herhaling refereren de deelnemers van de vergadering aan notities die ze in vijfvoud naar de bevoegde instanties hebben gestuurd om op verdachte gedragingen van hun vrienden en bekenden te wijzen, waarbij beschuldigden als die van Günther niet onderdoen voor die van aanklagers als Huppert en Bredel. | |
Twijfelachtige figurenOp de besloten partijvergadering werden niet alleen de gedragingen van de aanwezigen onder de loep genomen. Iemand die regelmatig op de vergadering als suspect sujet genoemd wordt, over wie nijver notities worden geschreven en van wie men zich maar al te graag distantieert, is Bertolt Brecht, die - aldus Pieck - ‘ons werk ten zeerste bemoeilijkt’. Hij zou zich | |
[pagina 843]
| |
hebben omgeven met ‘twijfelachtige figuren’, die de grootsheid van kameraad Stalin in twijfel trokken en een ‘desastreus defaitisme’ aan de dag legden (bedoeld wordt: de machtsoverdracht aan Hitler als nederlaag ervoeren). Ook werd Brecht - door Von Wangenheim - verweten dat hij het gewaagd had tegen de discriminatie van joodse emigranten te protesteren, alsof er antisemitisme in de Sovjetunie zou bestaan (Brecht had geïntervenieerd toen de acteur Alexander Granach merkte dat hem vanwege zijn ‘joodse uiterlijk’ rollen werden geweigerd). Terwijl Brecht als een van de bekendste woordvoerders van het antifascistische Exil voorzichtig werd behandeld en als een niet bij de partij aangesloten communist niet aan de jurisdictie van de partij-inquisitie onderworpen was, verging het een groot aantal mensen uit zijn directe omgeving minder voorspoedig. Ernst Ottwalt, medeauteur van het script van de film Kühle Wampe, treedt op de besloten partijbijeenkomst aanvankelijk nog zelf als inquisiteur op, en klopt zich daarbij op de borst in veel gevallen ‘geroken’ te hebben dat bepaalde in ongenade gevallen partijleden ‘stonken’ of over suspecte oorlelletjes beschikten. Over Brecht weet hij onder meer te berichten dat deze hem als reactie op loftuitingen op de Sovjetunie in een brief van Bernhard von Brentano, auteur van de recentelijk verfilmde roman Theodor Chindler, dicteerde: ‘Beste Brentano, ik heb de indruk dat je communist zou zijn, indien de Sovjetunie je niet zo ongelooflijk groot voor zou komen. Een hartelijke groet, je oude Brecht.’ Een opmerking die bij de rechtlijnige leden van de Duitse commissie vanzelfsprekend niet op goedkeuring kon rekenen. Hoewel Ottwalt zijn beste beentje voorzet om over te komen als trouwe communist die braaf iedere onregelmatigheid in zijn omgeving aan de bevoegde instanties meldt, of dat nu een scheve neus of een humoristische opmerking is, komt hij allengs in de problemen, waarbij hij fijnzinnig constateert dat men hem de ‘nek wil breken’. Inderdaad wordt hij net als Günther in november 1936 samen met zijn vrouw opgepakt (arrestaties die David Pike in verband brengt met de machtswisseling in de nkvd, maar nu eerder een resultaat van de besloten bijeenkomst lijken te zijn). Zijn vrouw wordt aan de Gestapo overgedragen, Ottwalt komt in 1943 om in Siberië. De toneelspeelster Carola Neher, een van Brechts vaste actrices, die onder andere in Pabsts verfilming van de Dreigroschenoper de rol van Polly speelde, werd reeds voor de vergadering opgepakt, omdat ze een ‘trotskistische agente’ zou zijn en haar lidmaatschap van de KPD vervalst zou hebben. Zij komt eveneens in Siberië om het leven. De theatervernieuwer Erwin Piscator, die als regisseur in de Wolgaduitse Republiek werkte, liep slechts een enkele reis Siberië mis omdat hij bevriend was met Wilhelm Piecks zoon Arthur. Deze gaf hem namens zijn vader het advies zelf zijn biezen te pakken, voordat hij gepakt zouden worden: Piscator week uit naar Amerika en overleefde. Ernst Busch, zo wordt uit het stenogram duidelijk, stond als ‘losbol’ - hij was in dronken toestand op een feestje met de eveneens ladderzatte Piscator op de vuist gegaan - ook op de nominatie om opgepakt te worden. Zijn naamsbekendheid en het feit dat hij geen partijlid was ‘en wel nooit zal kunnen worden’, redde hem van een voortijdig einde. Het feit dat hij op de index van de stalinistische inquisitie stond, was waarschijnlijk wel de reden dat hem in 1940 een visum voor de Sovjetunie werd geweigerd. Busch belandde als gevolg van deze weigering in een Duits concentratiekamp en gold na 1945 in de ddr nog jarenlang als Unperson. IJzingwekkend aan het lot van Ottwalt en Neher is niet alleen dat hun beloofde land voor hen een dodelijke val bleek te zijn, maar vooral dat hun ondergang niet in de laatste plaats door hun eigen collega's, vrienden en bekenden werd bespoedigd. Zo beroemt Georg von Wangenheim zich erop tijdig de bevoegde instanties, partijleiding, kaderafdeling, schrijversbond en nkvd te hebben gewaarschuwd | |
[pagina 844]
| |
dat Neher ‘stonk’. Belastende verklaringen van Von Wangenheim (wiens theatergroep Kolonne Links mede dank zij hem acteur voor acteur werd opgepakt en in Siberië terechtkwam, zoals hij op de bijeenkomst trots meldt) zijn inderdaad uit het kgb-archief opgediept. Formuleringen uit zijn meldingen zijn bijna letterlijk terug te vinden in het vonnis tegen Neher. Uit andere processen-verbaal van de nkvd blijken met betrekking tot Ottwalt ook de nodige meldingen te zijn geschreven, nog los van het feit dat hij tijdens de partijvergadering al zodanig in de mangel werd genomen dat - zoals hij zelf opmerkt - blijkbaar ‘geslacht’ moet worden. | |
ContinuïteitenIn dit opzicht is de besloten partijvergadering symptomatisch voor de zuiveringen en verklikkerspraktijken die het culturele leven in de latere ddr zouden gaan bepalen. De continuïteit tussen de hier beschreven zuivering en vergelijkbare praktijken in de ddr werd niet in de laatste plaats in de hand gewerkt doordat diegenen die de ‘Jezjovsjtsjina’ overleefden het in de ddr nog ver zouden schoppen: Pieck en Ulbricht, die de zuivering achter de schermen organiseerden, werden president van de ddr, Becher minister voor Culturele aangelegenheden, Bredel president van de Akademie der Künste, Wolf ambassadeur in Polen. Kortom, hun stalinistische bagage en de in Moskou ontwikkelde terroristische omgangsvormen wierpen in de ddr hun vruchten af. Zo volgden zuiveringen in de schrijversbond van de ddr hetzelfde stramien als de besloten partijvergadering van 1936: schrijvers die - om zichzelf als onberispelijk partijlid te afficheren - anderen zwart maakten en uitleverden aan het repressieapparaat, dat na '45 van andere naambordjes was voorzien. Dat bij dergelijke operaties deelnemers aan de Moskouse zuivering van 1936, zoals Becher en Bredel, in de jaren vijftig nog net zo actief waren als voorheen, wordt met name in Walter Jankas Schwierigkeiten mit der WahrheitGa naar eind3. treffend uit de doeken gedaan. En dat het hen zelfs gelukt is om ook volgende generaties te infecteren, blijkt onder meer uit het geval van de dichter Sascha Anderson, die in de jaren tachtig niet alleen een leidende rol speelde binnen de beweging van jonge oppositionele schrijvers in de Oostberlijnse wijk Prenzlauer Berg, maar tevens als informeller Mitarbeiter het wakend oog en oor van de Stasi in hun midden was. Toch toont misschien niet zo zeer het geval van Sascha Anderson, die als ‘Arschloch’ Anderson door Wolf Biermann aan de schandpaal werd genageld, maar wel dat van vele anderen die in de afgelopen jaren in de beste traditie van het McCartyisme op grond van soms uiterst marginale ‘verbindingen’ met de Stasi of andere officiële instanties van de ddr - om het in stalinistische termen te stellen - ‘geliquideerd’ zijn, dat het verwrongen en verachtelijke denken, dat aan de hierboven beschreven stalinistische zuivering ten grondslag lag, zeker geen unieke eigenschap van het ondergegane Sovjetimperium is. In dit verband liggen in de nog gesloten archieven van westerse geheime diensten ongetwijfeld heel wat interessante verrassingen te wachten. |
|