De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
Wiel Kusters
| |
[pagina 796]
| |
Het eerste sonnet luidt aldus - ik citeer uit de door Harry G.M. Prick in 1981 bij Sub Signo Libelli gepubliceerde editie van de KnabenklagenGa naar eind1.: An das sonett
Wenn ich mich still auf deinen Wellen wiege,
Die kehren wie die Blumen eines Kranzes,
Da scheint's, ob wieder nun ein wahrhaft Ganzes
Dem Meere deiner Melodien entstiege;
Da ist es, ob ein Engel sanft mit trüge
Durch alle Wirbel des Planeten-tanzes.
Bis sich das Auge, müde dieses Glanzes,
In Träumen schlieszt, und ich verzaubert liege.
Es mögen Weis'ren deine Leerheit schelten,
Und all mein Thun als eitles Spiel verhöhnen,
Da sie durch Lehren längst die Welt erhellten, -
Doch wem die Seele klingt vor süszen Tönen,
Und holde Musen mehr als Menschen gelten,
Der schaut in dir den Abglanz alles Schönen.
Er schuilt in dit sonnet één kleine grammatical onjuistheid: ‘Weis'ren’ in de negende regel moet worden gelezen als ‘Weis're’.Ga naar eind2. Maar dat is niet waar het mij om gaat. Ik denk dat er, gelet op de verhouding tussen het Nederlands en het Duits, in het eerste terzet iets bijzonder aardigs te zien valt. Het woord ‘Leerheit’ (leegheid), inhoudelijk gekoppeld aan ‘eitles Spiel’, moet bij de dichter nu juist het Nederlandse woord ‘leer’ (onderrichting) hebben opgeroepen, dat even later dan ook als het Duitse ‘Lehren’ (meervoudsvorm van ‘Lehre’) op het papier verschijnt. Met andere woorden: het woordspel ‘Leerheit’ - ‘Lehren’, gebaseerd op een semantische tegenstelling die door klankverwantschap overbrugd wordt, is gebaseerd op een impliciet gebleven Nederlands ‘hypogram’: het woord ‘leer’. ‘Leerheit’ roept ‘leer’ op, en vervolgens ‘Lehre’.
Tot slot nog een opmerking over het dichterlijke niveau van de ‘Knabenklagen’. Toen ik ze de dichter Oskar Pastior te lezen gaf, haalde hij er onder andere de regel ‘An Dir, an Dir hab' ich mich aufgerungen’ uit (‘An Platen’) en noemde dat ‘schon sprachschöpferisch’. |
|