De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |||||||||
Henri Beunders
| |||||||||
[pagina 758]
| |||||||||
Hoe is deze terugkeer van de herdenkingsdrang te verklaren? Dat de overheid, zeker de Amsterdamse, de publieke herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog krachtig stimuleert, is duidelijk. In februari 1992 reed er in de hoofdstad een ‘verzetstram’ om het imago van verzetsstad hoog te houden. Daar tussen Hilversum en Eembrugge passeerde ik, op enige afstand, het nieuwste oorlogsmonument in wording: het ‘Bos der Onverzettelijken’ bij Almere. Daar wordt een boom voor elke gevallene geplant, en een boom voor de ‘onbekende gefusilleerde’. Het motief van de initiatiefnemers: ‘Al groeiende houdt het bos tegelijkertijd de herinnering aan het verzet levend en verzinnebeeldt het de wezenlijke bijdrage die het verzet leverde aan de toekomst van ons land en zijn bevolking.’ En in Westerbork vond men het omgekrulde stuk spoorlijn niet symbolisch genoeg en was men al eerder gereed gekomen met het ‘oppoetsen’ van de herdenkingsplek. Daar liggen op de plek van de voormalige appèlplaats nu 102.000 stenen met elk een ster erop. In sommige buitenlanden is het niet anders gesteld met de herdenkingsmanie. Vooral in Amerika, waar een grote inhoudelijke en publicistische strijd heerst tussen de verschillende Holocaust-musea. In een kritisch artikel in de Volkskrant van 2 mei 1992 (Forum-pagina) hekelde David Barnouw, medewerker van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, vorig jaar (‘Het is weer mei! En dat betekent weer extra Tweede Wereldoorlog!’) deze ‘Tweede-Wereldoorlogindustrie’. Volgens hem durven bestuurders nauwelijks nee te zeggen als er weer een groep aanklopt met een plan voor een straatnaam, een monument, een plaquette of een andere artistieke nieuwigheid. Daarom zal het aantal oorlogsmonumenten, nu al de 1.500 stuks ruim gepasseerd, waarschijnlijk alleen nog maar toenemen. Zo zullen we, aldus Barnouw, in de komende eeuw opgezadeld zitten met talloze monumenten waarvan we de zin noch de schoonheid meer zullen kunnen inzien. Deze opmerkelijke toename in het gedenken van eigen, of zich eigen gemaakt, leed hangt ongetwijfeld samen met tal van psychologisch-sociale ontwikkelingen in de moderne tijd. Zo zien we een groeiende behoefte aan identiteitsvorming, zo zien we het invoelvermogen in de ander snel toenemen, terwijl tegelijkertijd de bekrompenheid waarmee eigen gedrag en mening als juist en rechtvaardig worden gepresenteerd groter wordt. Of deze paradox toe te schrijven is aan dé maatschappij die de burger te veel belast, of dé televisie die alle gevoelens versterkt, is niet duidelijk. Evenmin is duidelijk of er een correlatie bestaat tussen de golfbeweging in het herdenken van de oorlog en de golfbeweging in de waardering van ‘de Duitsers’, en welke rol de televisie hier bij speelt. Duidelijk is wel dat de huidige herdenkingsdrift samenvalt met een zeer lage waardering van de Oosterburen, vooral onder de jeugd. Zo luidde de conclusie van het recente rapport Bekend en onbemind van Clingendael, het Nederlands instituut voor internationale betrekkingen: ‘De houding van jongeren jegens Duitsers en Duitsland is in vergelijking met de houding jegens andere eg-landen en -volken veruit het negatiefst. Van alle jongeren heeft 56% een negatieve houding tegenover Duitsland.’Ga naar eind1. Een verklaring geeft het rapport niet, en die zal uit een waaier van elementen bestaan: de herdenkingsdrift van de overheden en van de belangenorganisaties die ‘het Nederlandse volk’ met terugwerkende kracht in allerlei sectoren willen opdelen, het geschiedenisonderwijs dat zich wat Duitsland betreft goeddeels beperkt tot 1933-1945, de anti-Duitse houding van een belangrijk deel van de culturele elite, het gebrek aan contact met de Duitse cultuur en het veelvoudige contact met de Duitse toerist hier te lande, de huidige rechts-radicale aanslagen in Duitsland zelf, en last but not least de psychische gesteldheid van de Nederlanders in een snel veranderende wereld.
Voordat ik een paar van deze elementen nader probeer te duiden, is het goed enkele woorden te zeggen over de relatie tussen Nederland en Duitsland in historisch perspectief, ook al is | |||||||||
[pagina 759]
| |||||||||
daar elders al veel over gezegd.Ga naar eind2. Over de beeldvorming van landen zei Johan Huizinga, in zijn rede in Erlangen in 1925 over ‘Duitschland's invloed op de Nederlandsche beschaving’: ‘Het algemeene oordeel van één natie over een andere is altijd ongunstig, althans indien het volken betreft, die iets met elkaar uit te staan hebben. Hoe nader de betrekkingen, hoe scherper de reactie’. Het is een even eenvoudige als vage verklaring. Er zijn genoeg voorbeelden van landen die veel onderling contact hebben en toch vriendelijk met elkaar omgaan. Is in het geval van de buurlanden Nederland en Duitsland niet belangrijker dat de wel bijzonder ongelijke, bijna tegengestelde, ontwikkeling op het gebied van macht, welvaart en politiek bestel de afkeer alleen maar kon vergroten? In de Gouden Eeuw waren de Duitsers voor de Hollanders wat nu voor sommige Nederlanders de Belgen zijn: de domme kleine, platpratende broeder, bron van veel vermaak.Ga naar eind3. Met de neergang van Hollands glorie beperkte deze spot zich langzaam maar zeker tot de ‘hannekemaaiers’, de turfstekers en de dienstmeisjes. Nadat de ontwikkelingslijnen zich rond 1800 hadden gekruist, werden het de Duitsers (Goethe, Herder, Heine en wie al niet) die de Nederlanders belachelijk maakten om hun houten taal, hun plompe koppen en klompen, hun schraapzucht en nuchterheid, hun voorliefde voor tulp en trekschuit. De Hollandse hoogmoed maakte definitief plaats voor het ‘kleine buurman-grote buurman-gevoel’, toen Duitsland na drie gewonnen oorlogen in 1871 een keizerrijk werd. Toch werd de relatie dubbelzinniger dan dit Calimero-complex: door de economische afhankelijkheid van Nederland van het Duitse achterland - die gelijk opging met de militaire onmacht -, maar ook door de mengeling van bewondering, afgunst en afkeer als het ging om de manier waarop Duitsland zich politiek, technisch, cultureel en ideologisch begon te manifesteren. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de pro-Engelse, pro-Franse en pro-Duitse groepen in Nederland elkaar in evenwicht gehouden, met als resultante de neutraliteit die om koloniale redenen toch al heilig was verklaard. Daarna werd deze voor de hele wereld onmisbaar geachte neutrale ‘wippositie’ tussen de drie omringende mogendheden allengs toch wat wankeler, zeker toen de nazi's aan hun electorale opmars begonnen. Dat was reden voor genoemde Huizinga om in 1932 in Berlijn nadrukkelijk te verklaren dat de grens tussen West- en Midden-Europa toch echt tussen Nieuweschans en Vaals liep. Voor anderen, bij wie de liefde voor Duitsland of het heilige geloof in de neutraliteit de overhand had boven de argwaan en afkeer, lag die grens minder duidelijk. Bij hen leidde de inval in 1940 dan ook tot het ‘trauma van de bedrogen minnaar’.
Na de oorlog werd de relatie nog dubbelzinniger. Nederland had Duitsland nodig voor de economische wederopbouw, en deelde geenszins het latere oordeel van president De Gaulle over Europa: ‘Het zou pas goed gaan, als die vervelende Duitsers 's morgens eens één uur langer in hun bed bleven liggen.’Ga naar eind4. Nederland was misschien wel het eerste land dat na 1945 weer handel dreef met Duitsland en pleitte voor de wederopbouw van de industrie aldaar, dit vanuit de gedachte: hoe harder zij werken, des te beter voor ons. Handel vereiste snelle politieke normalisering. Nederland behoorde tot de eerste landen die diplomatieke betrekkingen met de Bondsrepubliek aanknoopten.Ga naar eind5. In 1991 zou koningin Beatrix ook het eerste buitenlandse staatshoofd zijn dat een officieel bezoek bracht aan het herenigde Duitsland. In militair opzicht was het dilemma dat Nederland zich moest beveiligen tegen een mogelijk nieuw Duits gevaar en tegelijkertijd een herbewapend Duitsland nodig had als zandzak tegen de oprukkende Sovjetunie. De Navo en de eg losten alle grote existentiële problemen op, niet de bilaterale probleempjes die uit de oorlog voortvloeiden en zeker niet het psychologische trauma. In deze eerste jaren van wederopbouw had men evenwel nauwelijks tijd om zich met dit trauma bezig te houden. | |||||||||
[pagina 760]
| |||||||||
Toen eind jaren veertig het communistische het Duitse gevaar begon te overschaduwen, meende premier W. Drees in 1949 dan ook te kunnen verklaren: ‘De Nederlanders hebben zich thans wel voldoende van de oorlogsherinneringen kunnen losmaken om nu bewust een politiek van samenwerking met Duitsland na te streven.’ Dat bleek een vergissing. De golf van emoties die de gratiëring van oorlogsmisdadiger Willy Lages in 1952 teweegbracht en de anti-Duitse uitingen bij de komst van de eerste Duitse koffie- en bloembollen-toeristen twee jaar later, werden het bewijs dat de regering met de door de nood gedwongen razendsnelle politieke en economische normalisering wel erg snel door de bocht was gegaan. Toch vertekenen deze incidenten het algemene beeld. Er was sinds 1940 wel een anti-nazi-stemming, maar tot in de jaren zestig bestond er geen groot, openlijk anti-Duits sentiment. Integendeel. Uit onderzoek dat ik vorig jaar met studenten deed, kwam naar voren dat, over de hele linie genomen, de bewondering voor de Duitse cultuur pas geleidelijk afnam, evenredig met de opmars van de angelsaksische cultuur, terwijl de populariteit van de Duitse industrieprodukten tot op de dag van vandaag alleen maar is toegenomen.Ga naar eind6. In de jaren dertig waren de Duitse revues zo populair dat de theaters de programmaboekjes niet eens hoefden te vertalen. In de jaren vijftig waren Duitse show-masters op de Nederlandse televisie, zoals Catherina Valente, zo populair dat de straten leeg waren. In het zwaardere genre van de Duitse opera's overleefden de werken van Richard Wagner - voor sommigen toch de ideeën-leverancier van Hitler - de oorlog met gemak. In 1949 werd Tristan und Isolde weer opgevoerd en de recensenten reageerden toen, net als bij latere opvoeringen, laaiend enthousiast. De terugval in het aantal Wagner-opvoeringen na 1959 had veel met veranderende smaak en vooral geldgebrek te maken, en weinig met de oorlog.Ga naar eind7. De huidige Wagner-revival valt zelfs samen met de herdenkingsgolf. Het percentage Duitse programma's in het totale tv-aanbod is door de achterstand van de Duitse op de Amerikaanse televisie, en ook op de Nederlandse, nooit erg groot geweest. In 1957 was het 3,8 procent. De grootste terugval had evenwel pas plaats in de jaren zeventig. De afgelopen jaren schommelt het percentage rond de 1,8 procent, waarvan het grootste gedeelte bestaat uit Krimi-series als Derrick en Der Alte.Ga naar eind8. De schlager, die ook na Hitlers machtsovername tot 1940 populair bleef, kwam in de jaren vijftig terug als veel gevraagd verzoeknummer in radioprogramma's als Arbeidsvitaminen: in 1952 bijna twee per uitzending. Pas daarna nam de waardering langzaam af. In 1987 werd er gemiddeld nauwelijks één Duits nummer per programma gedraaid.Ga naar eind9. Toch hadden de schlager-festivals die Harry Thomas tussen 1971 en 1991 organiseerde, groot succes op de televisie. En in het populaire radioprogramma Met het oog op morgen wenst de Duitse zanger Reinhard Mey ons nog elke avond in het Duits welterusten. In de nieuwpopulaire sector van de top-40 die sinds 1958 werd uitgezonden, domineerden de Angelsaksische nummers van meet af aan en zijn de Duitse successen tot dusverre op de vingers van één hand te tellen. De afnemende kennis van de Duitse taal vormt een van de elementen in de verklaring voor deze neergang in de waardering van de Duitse cultuur. Het onderwijs in de Duitse taal, door de nazi's in de oorlog uitgebreid, werd in 1945 teruggebracht tot onder het oude niveau. Niet afgeschaft zoals de oud-minister van onderwijs Bolkestein in 1946 nog bepleitte. Duits was, zei hij, de taal ‘van een misdadig volk, misdadig niet sinds Hitler maar sinds decennia [...] het Nederlandse onderwijs mag niet dienstbaar gemaakt worden aan het aanleren van de taal van dit volk want maatschappelijk verkeer met dit volk is in het algemeen niet nodig’.Ga naar eind10. De grote neergang van het Duits in het onderwijs kwam echter pas na de invoering van de Mammoetwet in 1968, toen Duits facultatief werd gesteld. In 1988 koos bijvoorbeeld van de Nijmeegse studenten moderne | |||||||||
[pagina 761]
| |||||||||
vreemde talen 13 procent Arabisch, 25 procent Spaans en slechts 11 procent Duits.Ga naar eind11. Nu studeren er meer Duitsers Nederlands dan Nederlanders Duits. De afnemende populariteit is, al met al, minder het gevolg van de oorlog dan van de opmars van de Angelsaksische cultuur die de Marshall-hulp op de voet volgde, waarbij de wisselende kwaliteit van de Duitse cultuur zelf ook niet mag worden vergeten. De Duitse filmindustrie ligt, sinds de hausse-jaren van R.W. Fassbinder, W. Herzog en W. Wenders, al jaren op zijn gat, en met de Duitse literatuur is het niet veel beter gesteld. De regering-Kohl vindt de teruglopende waardering voor dit soort kritische Duitse cultuur ook minder erg dan die voor de Duitse taal. De officiële politiek is: ‘Wie Duits spreekt, koopt Duits.’Ga naar eind12. Daarom wilde Bonn begin dit jaar de slecht bezochte bibliotheken van sommige Goethe Instituten sluiten ten gunste van taalonderwijs in Midden- en Oost-Europa. Het was het Duitse bedrijfsleven, in het geval van Amsterdam Daimler Benz, dat deze sluiting voorlopig voorkwam.
In schril contrast met de populariteit van de Duitse taal en cultuur staat die van de Duitse produkten: die heeft helemaal nooit last van de oorlog gehad. Na '45 herstelde de import van bijvoorbeeld Duitse auto's zich onmiddellijk tot het vooroorlogse niveau van circa 40 procent van de totale import van buitenlandse auto's. Rond dit percentage schommelt de import van Duitse auto's nog steeds. En de Kever was al in 1947 (met 86,4% van de totale Duitse import) het populairst, hoewel het hier toch het meest verdachte automerk betrof.Ga naar eind13. Had Hitler niet aan Ferdinand Porsche de opdracht gegeven een wagen voor het Duitse volk te ontwikkelen, de Volkswagen? En hadden de nazi-generaals daarbij niet geëist dat er, als je de carrosserie eraf haalde, genoeg ruimte moest zijn voor drie soldaten en een machinegeweer? In Nederland waren er weinigen die zich druk maakten om de associaties die het woord Volkswagen (noch het woord Mercedes, Hitlers lievelingsmerk) kon oproepen, en ook daadwerkelijk opriep bij de schaarse groep joodse overlevenden van de Holocaust. Alleen in intellectuele en vooral joodse kring is de Duitse auto taboe gebleven. Zo verving de huidige minister van wvc de Duitse auto van haar voorganger onmiddellijk door een Franse. De boze uitlatingen (‘Deutsche nicht erwünscht’) tegenover de eerste Duitse toeristen die in 1954 na de afschaffing van de visumplicht Nederland bezochten, maskeren ook het feit dat Duitsland in de zomer van het jaar erop 827.000 overnachtingen van Nederlandse toeristen registreerde, meer dan van alle andere landen.Ga naar eind14. Tenslotte was er ook in de sport, zoals het voetbal, in de eerste decennia na '45 van anti-Duits sentiment geen sprake, niet bij de eerste naoorlogse interland in 1956 en ook niet bij die in 1966. Heftige gevoelens bleven gereserveerd voor de wedstrijden tegen België. Pas met de nederlaag tegen de Duitsers tijdens de wk in 1974 in München begon het anti-Duitse element een rol te spelen.
De conclusie moet, voorlopig, dus zijn dat er in Nederland na 1945 bij het gros van de bevolking wel veel haat was jegens de nazi's, maar niet jegens ‘de Duitsers’, en dat de Nederlanders zich vanaf de tweede helft van de jaren vijftig langzaam maar gestaag hebben afgewend van de Duitse cultuur ten gunste van de Angelsaksische. In deze veranderingen speelt de oorlog een veel minder grote rol dan wel wordt gedacht. Dat enquêtes uitwijzen dat de mate van ‘onvriendelijkheid’ ten opzichte van ‘de Duitsers’ sinds 1945 gestaag is afgenomen, een gegeven waaraan sommige historici een navenante normalisering van de betrekkingen hebben gekoppeldGa naar eind15., bewijst in feite niet veel meer dan dat Huizinga's stelling in sommige tijden opgaat: in het eerste decennium na '45 waren er, mede door de visumplicht, in Nederland immers nauwelijks Duitsers te zien. Daarna werd Amerika het land dat in politiek, cultureel en militair opzicht de grootste invloed uitoefende | |||||||||
[pagina 762]
| |||||||||
op ons land en het werd daardoor Amerika dat vanaf 1960 de scherpste reacties uitlokte. Duitsland werd weer - de bekende uitzonderingen van de Vier, Drie, Twee van Breda, Het Huwelijk en de raf daargelaten - een tamelijk onbekend land of, in de woorden van J.L. Heldring: ‘geen land’.Ga naar eind16. De uitzonderingen laten zien dat Huizinga's stelling voor sommige tijden niet opgaat. Zo was het beeld van West-Duitsland het zwartst tijdens de raf-aanslagen in 1977, toen de betoging tegen de Duitse regering van bondskanselier Helmut Schmidt - ‘de nieuwe Führer van fascistisch Duitsland’ - in Den Haag tot een van de grootste in naoorlogs Nederland uitgroeide en uitliep op rellen en het stukslaan van ruiten van Mercedes-dealers. Dat in deze jaren de ddr in linkse kring als ‘het goede Duitsland’ werd afgeschilderd, bewijst dat de grote conjuncturele schommelingen in het Duitsland-beeld voor een goed deel los van Duitsland zelf, en van de kennis over Duitsland, tot stand komen. Dit beeld wordt gevormd door informatie die niet onjuist hoeft te zijn, maar meestal onvolledig en eenzijdig is en eerder het gewenste beeld moet ondersteunen dan ondergraven. De periode van 1945 tot nu overziend, heeft de houding van de publieke opinie tegenover Duitsland heen en weer geslingerd tussen ontkenning, hoop op het dominant worden van ‘het betere Duitsland’ en, bij de eerste tekenen dat dit niet gebeurde, van felle afwijzing. Zelden was er sprake van een realistische aanvaarding dan wel pogingen tot niet-emotionele beïnvloeding van het bestaande Duitsland.
Dat de anti-Duitse houding zich de afgelopen tijd weer verbreidt, mag allerlei oorzaken hebben, de almaar intenser wordende politieke en economische verstrengeling is er een van. De komst van bondskanselier Helmut Kohl naar Den Haag in januari 1993 kreeg nauwelijks aandacht in de media, hoewel het toch zijn eerste officiële bezoek aan Nederland betrof in zijn tienjarige ambtsperiode. Nu was er ook weinig schokkends of nieuws over te melden. In Den Haag worden de betrekkingen immers als ‘uitstekend’ getypeerd.Ga naar eind17. De kleine geschillen - Autobahnvignetten, tolheffing op vrachtverkeer, de Rijn - worden telkens opgelost. De beeldvorming van Duitsland heeft de politiek dus zelden of nooit gedomineerd. Ook de hereniging van Duitsland heeft niet tot grotere distantie geleid, integendeel. In adviesrapporten wordt de regering aanbevolen om, nu Amerika minder aanwezig is in Europa, nog méér aansluiting te zoeken bij Duitsland. En minister van buitenlandse zaken P. Kooymans zei begin 1993 bij zijn aantreden als opvolger van de atlanticus H. van den Broek dat hij ‘speciale waarde’ hechtte aan een oriëntatie op Duitsland. In zaken als de Europese monetaire unie, het vn-veiligheidsbeleid en een gezamenlijk legerkorps zijn Nederland en Duitsland het geheel eens. Sommige realistische waarnemers concluderen dan ook dat Nederland wel vaart bij het Duitse leiderschap. ‘Wat een geluk dat Kohl onze werkelijke belangen beschermt en dat onze politici nauwelijks invloed hebben,’ schreef historicus A.J. Boekestijn op 24 maart 1992 in NRC Handelsblad. De hoofdredacteur van deze krant, B. Knapen, stelde in februari 1990 tijdens een discussie over de op handen zijnde Duitse hereniging al de wat provocerende vraag: ‘Is het dan niet praktischer om een deelstaat van Duitsland te worden?’ Dat de regering in Den Haag daar bezwaar tegen zou hebben, is waarschijnlijk. Dat de publieke opinie het niet zou accepteren, is zeker. Over het algemeen wil een natie zich zelf blijven, anders was het nooit een natie geworden. Maar het gevoel anders te zijn dan de rest wordt in Nederland door steeds minder zichtbare verschillen geschraagd. De taal, het laatste bastion van het anders-zijn, spreekt men in Vlaanderen immers ook. De politieke integratie van de eg-landen, waartoe eind 1991 in Maastricht werd besloten, lokte overal nationalistische reacties uit, ook in Nederland. In alle gepraat over de Nederlandse identiteit dat ‘Maastricht’ begeleidde, was de verwarring groot. Een klein, internationaal georiënteerd land, dat zijn zelfopgelegde taak van ‘gidsland’ | |||||||||
[pagina 763]
| |||||||||
- dit als internationalisme vermomde nationalisme - in rook ziet opgaan in de toenemende chaos in de wereld, blijkt weinig meer in huis te hebben om de eigenheid te kunnen beklemtonen. Behalve het anti-Duitse sentiment. Het lijkt erop dat dit sentiment steeds nadrukkelijker uitgedragen moet worden naarmate voor de buitenwereld de Nederlanders en Duitsers minder van elkaar zijn te onderscheiden. Amerikanen zagen blonde Nederlanders altijd al voor Duitsers aan. Maar ook in Zuid-Europa ziet men weinig verschil tussen Hollandse en Duitse toeristen, noch in gedrag noch in de voorkeur voor zon, water, camping en bier. Het feit dat de Duitsers zich veel verwanter met ons voelen dan wij met hen, maakt de behoefte het anders-zijn te beklemtonen door de buren af te wijzen alleen maar groter. Geen Nederlander wil met een Duitser in één bus op vakantie, omgekeerd wel.Ga naar eind18. Geen scholier wil met een Duitse scholier corresponderen, omgekeerd wel.Ga naar eind19. Het succes van de circa 150 jumelages tussen Nederlandse en Duitse gemeenten is zeer wisselend en mijn indruk, op basis van een steekproef, is dat het contact eerder moeizaam dan gemakkelijk in stand blijft, vooral van de kant van de Nederlandse gemeenten. Het oordeel van historicus H.W. von der Dunk - ‘Voor de Nederlanders is de afkeer van de Duitsers een vorm - hun vorm - van antisemitisme’ - in Der Spiegel van 5 april jl. is weliswaar een veel te grote greep, maar deze ruwe vergelijking kan de Nederlanders wel aan het denken zetten over het eigen gedrag. De grote gevoeligheid voor alles wat met joden en antisemitisme te maken heeft, moeten we waarschijnlijk in de eerste plaats zien als een verdringing van het slechte geweten over de collaboratie in de oorlog, en in de tweede plaats als functie in de bevestiging van de eigen identiteit. Want als we ook op dit punt niet veel anders zijn dan die Duitsers, wat blijft daar dan nog van over? Zo treedt de anti-Duitse reflex op bij de eerste de beste gelegenheid die zich aandient, of lijkt aan te dienen. De ‘Kristallnacht-rede’ van de Duitse bondsdagvoorzitter Philipp Jenninger op 10 november 1988 riep ook in Duitsland zelf onmiddellijk protesten van links op, maar werd in de Nederlandse media ‘collectief misverstaan’.Ga naar eind20. De Anne Frank Stichting reageerde direct met ‘onvoorstelbaar [...] Het is afschuwelijk wat er gezegd is.’Ga naar eind21. Eenzelfde reactie was er na de vernieling van het Auschwitzmonument in Amsterdam in 1993. De reflex was er ook in 1987 over de voorgenomen opvoering van het toneelstuk Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder dat eveneens antisemitisch zou zijn. Bijna niemand had het stuk gelezen, maar de Universiteit van Amsterdam verbood voor alle zekerheid onmiddellijk een symposium over de omstreden Duitse filosoof Heidegger. Toen Renate Rubinstein het stuk las, concludeerde ze: ‘Jezus Christus, het is geen antisemitisch stuk!’ Wat haar over de ontvoering van Jules Croiset door ‘jonge Nederlandse fascisten’, die hij zelf in scène bleek te hebben gezet, het meeste dwars zat was dat vele kennissen achteraf zeiden dat ze het hele verhaal niet hadden geloofd, maar het niet hadden durven zeggen en dat er dus blijkbaar zaken waren in Nederland die niet konden worden gepubliceerd.Ga naar eind22.
De opstellers van het Clingendael-rapport, Lùtsen Jansen en Rob Aspelagh, gaven in hun rapport geen verklaring voor het negatieve beeld van Duitsland onder de Nederlandse jeugd. Later schreven ze het beeld dat de jongeren van Nederland zelf hebben eigenlijk nog verontrustender te vinden. De ondervraagde jongeren bleken buitengewoon positief over Nederland te denken (78 punten op een schaal 0-100) en over de Nederlanders. Ze zijn tolerant, gezellig, praktisch ingesteld, nuchter, vriendelijk, gemakkelijk in de omgang, humoristisch. Nederland is democratisch, vooruitstrevend, vredelievend, technisch hoogontwikkeld. De conclusie van Jansen en Aspelagh: ‘Wellicht hebben we te maken met een (extreme) vorm van nationalisme. Als het waar is, heeft het weinig zin te proberen het Duitslandbeeld van jongeren te corrigeren door hier op | |||||||||
[pagina 764]
| |||||||||
school meer kennis over Duitsland bij te brengen.’Ga naar eind23. Het gaat bij het Nederlandse Duitslandbeeld inderdaad meer om een vorm van nationalisme dan om Von der Dunks ‘antisemitisme’. In dit nationalisme past het feit dat de Nederlandse media racistische uitingen in eigen land - de brandbommen in migrantenkantoren en een moskee, de moord op Kerwin Duinmeyer, de moord op een Marokkaanse jongen in Hilversum - het liefst zo snel mogelijk vergeten. In dit nationalisme past ook de weigering aandacht te besteden aan de behandeling die de 50.000 tot 60.000 Duitsers of Nederlanders van Duitse origine in Nederland zelf ten deel valt. De vpro-televisie besteedde er eind 1992 misschien wel voor het eerst aandacht aan, al wisten de programmamakers zelf niet goed wat ze aan moesten met de klachten. Jan Blokker schreef er in zijn column in de Volkskrant van 10 november 1992 dit over: ‘Een half uur lang [...] jeremieerden allerlei Duitse types zonder een spoor van bewijs dat ze door allerlei Nederlanders die je zag noch hoorde, dusdanig waren gemaltraiteerd dat ze als het ware ins Exil, of meer precies heim ins Reich waren gedwongen [...]. Onzin dus allemaal.’ Maar onzin is het geenszins. Er zijn Duitsers in Nederland die op 3 mei boodschappen doen en pas op 6 mei weer de straat op durven. Het Goethe Instituut en de Duitse consulaten durven de nationale vlag niet uit te steken op feestdagen. Van de buitenlandse bezoekers zijn het met name de Duitse automobilisten die, zeker in Amsterdam, hun auto terugvinden met hakenkruisen in de lak gekrast of de autoruiten ingeslagen. Sommige Nederlanders van Duitse origine zeggen dat het woord ‘mof’ of ‘moffin’ al lang geen scheldwoord meer is, omdat ze veel ergere dingen naar het hoofd geslingerd krijgen, inclusief klodders spuug.Ga naar eind24. Een restauranthoudster van Duitse origine in Zandvoort maakt het mee dat gasten hun arm tot de Hitlergroet strekken en roepen: ‘Guten Tag, Frau Hitler!’Ga naar eind25. Voorbeelden van deze vorm van racisme zijn ook bij talloze bekende Nederlanders te vinden, bij cabaretiers als Freek de Jonge, Jules Deelder (‘Waarom wordt een Duitser met zijn mond dicht begraven? Scheelt een kuub zand’), Paul de Leeuw en vele anderen. Deze houding verandert overigens vaak op slag, zodra ze uitgenodigd worden om in Duitsland op te treden. Dan haasten ze zich om te zeggen dat het allemaal maar een grapje was. Hoewel, De Leeuw pleitte ook, als ik het goed heb gehoord, op de Duitse televisie voor het gratis uitdelen van condooms, omdat er dan zo weinig mogelijk nieuwe Duitsertjes komen. Voor veel schrijvers geldt hetzelfde. Een columnist meldt trots dat hij nog nooit een dag vakantie in Duitstalige gebieden heeft doorgebracht.Ga naar eind26. In de roman Vals Licht (1991) van Joost Zwagerman deugt de ‘rotmof’ zelfs als hoerenloper niet. Als blijkt dat Nederlandse schrijvers zoals Cees Nooteboom en Harry Mulisch, of cabaretiers als Herman van Veen, in Duitsland grote triomfen vieren, wordt dat echter eensklaps opgevat als een erezegel van de inwoners van het land van Bach en Goethe, het bewijs van hun kwaliteit. In de grote bevrediging die de successen van Nederlandse kunstenaars en artiesten in Duitsland behalen, zoals momenteel Quoten Queen Linda de Mol, speelt de gewone patriottische trots ongetwijfeld de hoofdrol. Of zit er meer achter? Volgens het Duitse blad Tempo wel. Dat zag vorig jaar als ware reden voor de opmars van de Nederlandse showbiz in Duitsland de verloren oorlog: ‘Via de televisie zijn ze bezig met de Nederlandisering van Duitsland. Ze willen zich op die manier wreken voor het binnenmarcheren in 1940 van de Wehrmacht.’Ga naar eind27. Of de oorlog hierbij een rol speelt weet ik niet, de wegen van de volksziel zijn ondoorgrondelijk. In elk geval moeten we, zoals Von der Dunk beklemtoont, bij het verklaren van de golfbeweging in het anti-Duitse sentiment de generatie-factor niet vergeten.Ga naar eind28. De Nederlanders die in hun puberteit waren tijdens de bezetting zouden om allerlei psychologische redenen, het felste anti-Duits zijn gebleven. In het boekje Duitsers!? uit 1990, dat bestaat uit gesprekken | |||||||||
[pagina 765]
| |||||||||
over de hereniging met bekende Nederlanders die de oorlog bewust hebben meegemaakt, komen argwaan en afkeer jegens de Duitsers bijna op elke bladzijde naar voren. Een paar citaten:
Sommige van deze critici, zoals Olof, kwamen naar Nederland, omdat hun ouders voor Hitler moesten vluchten, en dit feit heeft de kritische houding tegenover Duitsland blijvend versterkt. Niet weinig mensen van de ‘generatie van 1927’ behoren sinds jaar en dag tot de gevestigde culturele elite: H.J.A. Hofland, W.F. Hermans, Jan Blokker, Lucebert, K. van het Reve. Omdat dit allen invloedrijke schrijvers zijn, kan het haast niet anders of zij hebben een invloed op de publieke opinie over Duitsland. En bij sommigen van hen worden, naarmate zij ouder worden, de onaangename herinneringen aan de oorlog, en dus aan de Duitsers, intenser. Een paar voorbeelden. Henk Hofland schrijft in 1990 over het bombardement op Rotterdam dat het decor van zijn jeugd wegvaagde: ‘Hoe langer het geleden is, des te zwaarder de Duitse misdaad wordt.’Ga naar eind29. Karel van het Reve zegt in ditzelfde jaar: ‘Toch wordt de ellende, de last van de Duitse bezetting, ieder jaar zwaarder voor mij, omdat ik er minder tegen kan.’Ga naar eind30. Welke rol de media ook precies spelen bij de beeldvorming over Duitsland (trendsetters of trendvolgers), het ligt voor de hand dat deze coryfeeën direct of indirect invloed uitoefenen op het algemene klimaat, en niet in een voor Duitsland gunstige zin. Het negatieve Duitslandbeeld van de eerste naoorlogse generatie werd, zoals meermalen is vastgesteld, in de jaren zestig grotendeels bepaald door schaamte over het weinig moedige gedrag van de ouders in de oorlog en, vooral, door het nut van ‘schrikbeeld West-Duitsland’ als instrument in de strijd tegen het establishment hier te lande. Niettemin speelde oorlog bij een deel van deze generatie vanzelfsprekend vooral een persoonlijke, directe rol. De nederlaag die het Nederlandse voetbalelftal in 1974 leed tegen de Duitsers werd als een tweede nederlaag beschouwd, en dat gevoel was bij sommige spelers zeer begrijpelijk. Zo zei Willem van Hanegem, wiens vader, broer en zuster omkwamen bij een Duits bombardement, hier in 1989 over: ‘Het feit dat ik een ontzettende hekel aan de Duitsers heb, heeft natuurlijk met deze achtergrond te maken, ik moet ze sowieso niet. Duitsers zijn arrogant, ze slijmen naar boven en schoppen naar beneden, dat staat me tegen [...] We hadden graag gewonnen van die Duitsers, ik had Berti Vogts een schop willen geven.’Ga naar eind31. De overwinning in 1988 op het Duitse elftal werd daarom als ‘tweede bevrijding’ ervaren, na die van de Duitsers in 1945 zelf, dit keer van het Duitse trauma. In dit geval was het ook niet onwaarachtig dat de Rotterdamse ‘nachtburgemeester’ Jules Deelder dichtte: ‘Zij die vielen rezen juichend uit hun graf.’ Nu veel frustratie was verdwenen, hield het gejuich wel twee jaar aan. Zo was de algemene stemming in Nederland over de val van de Muur in november 1989 er een van euforie. Toen schreef zelfs Volkskrant-redactrice Anet Bleich, inzake Duitsland toch de argwaan in persoon: ‘Maar bij het zien van de ontroerende beelden uit Berlijn kan ik me niet onttrekken aan de euforische gedachte dat het Andere Duitsland betere kansen heeft dan ooit.’Ga naar eind32.
Op overdreven verwachting volgt doorgaans bittere teleurstelling, en deze bleef dan ook niet uit. Door de rechts-radicale aanslagen in Duitsland groeide het anti-Duitse gevoel sinds eind 1990 weer snel, culminerend in mei/juni | |||||||||
[pagina 766]
| |||||||||
1993 in de protestactie naar aanleiding van de moordaanslag op een Turkse familie in Solingen. Maar liefst een miljoen briefkaarten - opschrift: ‘Ik ben woedend’ - werden naar Bonn gestuurd. Uit terechte en oprechte verontwaardiging, ongetwijfeld. Maar het succes heeft misschien ook wel iets te maken met de schaamte over de misplaatste euforie van '89 en, wat wezenlijker is, met de behoefte aan bezweringsrituelen - de ellende buiten het eigen land te houden - en met bevestiging van de eigen, andere identiteit. Zo gezien is de briefkaart-actie een drastischer, nationaler variant op de Libelle-achtige mode van een paar jaar geleden om houten ganzen achter het raam te zetten die de directe omgeving duidelijk moesten maken hoe artistiek en milieuvriendelijk de bewoners van het pand wel niet waren. Nu lijkt deze behoefte aan collectieve zelfverheffing niet meer te bevredigen door zich zelf door keurig gedrag en buitengewone prestaties te onderscheiden, maar slechts door het neerhalen van anderen, de Oosterburen bij voorkeur. Wat het doel betreft - een einde te maken aan de moordzucht over de grens - is dit neerhalen een riskant middel. Toegegeven, het herinneren aan de bezetting is altijd een methode geweest om de Duitsers een toontje lager te laten zingen. Bij staatsbezoeken aan Duitsland werd van Nederlandse zijde steevast om een bezoek aan een concentratiekamp gevraagd. Deze bezoeken waren, naast al het andere, ook een vorm van als moralisme vermomde Realpolitik. En terecht, wie niet groot is moet slim zijn. Maar dit soort acties kunnen, net als bij sommige geneesmiddelen, bij een overdosis een averechtse uitwerking hebben. Dit nu lijkt met de briefkaart-actie het geval te zijn. Want de Duitsers smeken juist om begrip en solidariteit. Minister van buitenlandse zaken Klaus Kinkel vroeg begin 1993 in Den Haag de buren, zoals Nederland, met klem ‘begrip op te brengen, niet voor haat en geweld, maar voor onze bijzondere situatie’.Ga naar eind33. Ambassadeur K.-J. Citron herhaalde dit op 29 juni nog eens tegenover de kritische redacteuren en lezers van de Volkskrant: ‘Wij hebben echter - juist ook wegens de grotere belasting - de bijzondere solidariteit van buren en vrienden nodig.’ Wat ze vanuit Nederland krijgen is veel kritiek en weinig begrip, en zeker geen aanbiedingen om een paar honderdduizend vluchtelingen over te nemen. De reactie in Duitsland is er een die we eerder in de geschiedenis hebben gezien: het zich terugtrekken in een wrokkig isolement. ‘Als dat zo doorgaat, kunnen ze wat mij betreft met het verenigde Europa de pot op,’ zo luidde een van de woedende commentaren over de kritiek vanuit Nederland.
Hebben de Nederlanders na de val van de Muur een nieuwe muur opgericht in hun eigen hoofd met als stenen angst, arrogantie, minderwaardigheidsgevoel en een verkrampte behoefte aan nationale identiteit? Sommige waarnemers, zowel Nederlandse als Duitse, geloven dit. Zo schreef de Nederlandse correspondent van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, Ernst Levy, op 5 september 1992: ‘De Hollanders houden zich voor het gelukkigste volk ter wereld.’ En: ‘De meeste Hollanders zijn er sowieso vast van overtuigd dat in hun land alles beter is dan elders.’ Van de veelgeprezen vrijheidsdrang kon hij weinig meer bespeuren. ‘De consensuscultuur heeft brave, onmondig gemaakte burgers voortgebracht die hoogstens reageren met gebrekkige discipline.’ Want het begrip ‘effectiviteit’ is een scheldwoord omdat het met ‘de Duitse deugden’ wordt geassocieerd. Overdreven wellicht, maar niet veel. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat het Nederlandse nationalisme voor een niet onbelangrijk deel in leven gehouden moet worden door het anti-Duitse sentiment. Bij sommigen is dat ressentiment volstrekt terecht, bij velen is het een soort geloofsbelijdenis geworden: wij zijn anders, beter dan zij, dus zijn wij Nederlander. Ik ben nu al benieuwd naar de jubileumherdenking op 4 mei 1995. |
|