De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 748]
| |
F.E. Frenkel
| |
[pagina 749]
| |
hoofd van de school die ‘tracht zijn verleden schoon te wassen door de zegen van zijn late geboorte te benadrukken. Zelfs een Franse voorvader wordt hiervoor van stal gehaald’. Van een ander die zich niet op die zegen beroept, wordt gezegd: ‘Zij kent het jongste verleden van haar land en verbergt haar afschuw niet achter vergoelijkende frasen.’ Nu zijn die reacties emotioneel zeer wel inleefbaar. Ofwel, om een bekende kreet terecht te gebruiken: ik heb er begrip voor. Maar in feite wordt aan de laatgeborene desalniettemin ‘zijn’ verleden voorgehouden en de omstandigheid dat hij eerder in termen van verklaringen spreekt dan primair zijn afschuw uit drukt, als goedpraten gekwalificeerd. Ik geef direct toe dat deze laatste misvatting zelfs heel algemeen isGa naar eind3., en toch wordt aangetroffen wanneer men - en bepaald niet alleen bij borrelpraat - over criminaliteit spreekt. Ik heb al vaker betoogd dat verklaren en waarderen verschillende zaken zijn. Als men over een gebeuren een negatief oordeel heeft en men wil dat veranderen, dan zal men toch eerst moeten analyseren (= verklaren) hoe het zo ver gekomen is voordat men er een effectieve ingreep op kan verrichten. Het is mogelijk dat zo'n verklaring het gebeuren en de bedrijver emotioneel invoelbaarder maken. Maar in principe doet dat niet af aan het negatieve oordeel zelf. En als de verklaring juist is en de ingreep effectief, dan zal de bedrijver, achteraf, het negatieve oordeel delen. Maar de als het ware aan iedere Duitser opgelegde verplichting om bij iedere ontmoeting allereerst afschuw over de periode 1933-1945 uit te spreken - dus ook en passant de eigen ouders en leraren als misdadigers pur sang te kwalificeren -, dat is nu juist wat ik bedoelde met die last die, met of zonder schuld, geworpen is op ieder hoofd dat Duits spreekt.Ga naar eind4. Zeker nu, weer zo'n dertig jaar later, kan dat alleen maar contraproduktief zijn. Er zijn de laatste decennia tientallen meters boek geschreven waarin alle mogelijke literatuur in het Duits van de afgelopen eeuwen is vermeld die als voorloper en voorbeeld van en voor het nationaal-socialisme werd opgevoerd. Met de strekking de Duitsers voor het nationaal-socialisme te belasten - ‘verantwoordelijk te stellen’ - dan wel juist te ontlasten. Dat zijn schuldvragen, ook indien die zijn ingekleed in het toekennen van doorslaggevende betekenis aan enkele factoren die daarmee als ‘oorzaak’ worden aangemerkt. Ik denk dat dit soort beschouwingen ons weinig verder helpt bij vragen die zijn gerezen bij de Duitse hereniging en de binnenlandse ontwikkelingen die daarop zijn gevolgd. Voor die vragen zou ik een vergelijking willen maken. Een mens is drager van uniek genetisch materiaal, al zullen de componenten in alle mogelijke configuraties bij anderen voorkomen waarbij zich, afhankelijk van de bloedverwantschap, kleinere of grotere gelijkenissen kunnen voordoen. Maar die mens zal, nu hij er eenmaal geweest is, onmiskenbaar de constellatie van zijn nageslacht beïnvloeden. In zoverre zou men kunnen zeggen dat het nationaal-socialisme voor Duitsland nu eenmaal ‘genetisch’ aanwezig is, maar niet zonder allerlei andere componenten die de huidige structuur ervan in ieder geval anders maken. Aan de hand van deze leidraad laat ik daarover enkele beschouwingen volgen die dientengevolge wat anders van aard zijn dan wat althans ik gemeenlijk aantref. | |
Nationaal-socialisme - een typisch Duits fenomeen?Was nationaal-socialisme typisch Duits? Bij dat begrip Duits plaats ik allereerst de karakterisering die een Oostenrijkse socioloog, August Knoll, in de jaren vijftig gegeven heeft: ‘Der Nationalsozialismus ist jene Bewegung, die das preussische Schwert österreichischer Narretei zur Verfügung gestellt hat.’ Een andere kenschets van mijn eigen hand onder de titel ‘Nationaal-socialisme of Europese traditie?’ in De Gids van juni 1964 merkt op: ‘Het feit dat onze geschiedenis kruistochten met pogroms, inquisitie met auto-da-fés, godsdienstoorlogen met heksenvervolgingen en revolu- | |
[pagina 750]
| |
ties met terreur te zien heeft gegeven, kan ons geredelijk doen menen dat met “het” nationaal-socialisme [in 1945] slechts weer een bepaalde constellatie verdwenen is van min of meer regelmatig in onze [Europese] “beschaving” noodlottigerwijs samenklonterende “ideeën”, die op zichzelf misschien onschuldig lijken en ook niet veel meer dan crackpotterijen zullen blijven, maar in feite de potentieel gevaarlijke elementen daarin zijn. En die na het verdwijnen van zo'n constellatie dan weer ieder voor zich virulent blijven.’ Men moet zich daarbij realiseren dat over het ideeënconglomeraat, dat historisch als fascisme c.q. nationaal-socialisme bekend is, bij ideologen, uitvoerders en aanhangers ervan in het algemeen wel overeenstemming bestond, maar dat dit zeker niet het geval was met betrekking tot elk der onderdelen. Het fascisme ontleende zijn naam aan de oude Romeinse geschiedenis. De fasces waren roedenbundels met een bijl daarin gestoken die door desgenaamde lictoren over de schouder werden gedragen. Deze lictoren waren zowel escorte voor regeringsfunctionarissen alsook belast met het uitvoeren van vonnissen die geseling of executies inhielden. Naast dit zo primaire ‘law and order’-symbool werd ook de oude Romeinse groet - thans nota bene Hitlergroet geheten - uit de geschiedenis opgediept. Dergelijke historische oprispingen drijven vaak op een golf van romantiek en heldendom die op zijn beurt dan weer een antirationele c.q.-intellectuele inslag heeft. Dat was ook bij de fascisten het geval. De fasci, die als activisten uit de socialistische beweging voortkwamen, voerden tegen het aldaar beleden pacifisme in 1915 campagne voor Italië's deelneming aan de oorlog. Tegen internationalisme werd vervolgens nationalisme geplaatst en tegen de klassestrijd het corporatisme, waardoor juist de nationale eenheid voorop kon worden gesteld, zonder de herkomst uit de sociale beweging te loochenen.Ga naar eind5. En uiteraard - hoewel niet eens nodig - kan het oude Rome inspiratie leveren voor de militair-expansionistische opbouw. Koloniaal werd Abessinië (Ethiopië) het eerste slachtoffer en met het ‘Mare nostrum’ werd een begin gemaakt door het territoir op de West-Balkankust met Albanië uit te breiden, terwijl spreekkoren reeds: ‘Tunis, Corsica, Nizza’ scandeerden. De historische pretentie bezat echter geen mythologiserende of zelfs metafysische componenten, zoals de Duitse variant. Deze kreeg, begrijpelijkerwijs pas na de oorlog en na de revoluties van 1917 en volgende jaren, gestalte toen in 1920 de Deutsche Arbeiter Partei, waartoe Hitler als zevende lid was toegetreden, zich expliciet nationaal-socialistisch (nsdap) ging noemen. Hoewel de uniformering van de partijleden (zwart- respectievelijk bruinhemden) en de groet direct van de fascisten werden overgenomen, evenals het autoritaire leidersprincipe, moest de historische component wel afwijken. Zuiver pragmatisch stond de herroeping van de beknottingen van het vredesverdrag van Versailles voorop. Voor het latere, met de al metafysische termen als duizendjarig en derde aangeduide, Rijk werd teruggegrepen op het met Graal en Nibelungen gemythologiseerde middeleeuwse rijk. En daarvoor werd dan nog verder teruggegrepen op de tot hoogbeschaafd Noordras gepromoveerde Germanen, die immers de decadente resten van het Romeinse Rijk overwonnen hadden. Dat gedachtengoed was overigens al in de negentiende eeuw te vinden, waarbij de antieke Grieken en Galileërs ook voor dit Noordras geannexeerd werden. Veel was van Oostenrijkse herkomst, H.S. Chamberlain was een Engelsman en Rosenberg een Balt, maar het was in Duitsland dat het een erkende en van universitaire zijde wetenschappelijk gesteunde, aanvaarde en toegepaste ‘wereldbeschouwing’ werd.Ga naar eind6. Door velen, óók van de toepassers, werd deze koepel van het programma overigens niet au sérieux genomen. Groot Germaans was gewoon synoniem met Groot Duits, en slechts orthodoxe ss-ers zagen het centrum meer in Noordwest-Europa dan in Pruisen of het Rijnland. Deze rassen-‘theorie’ had ook nog een metafysische component voorzover hogere c.q. lagere rassen tevens erfelijk de morele ca- | |
[pagina 751]
| |
tegorieën van Goed en Kwaad belichaamden en de rassenstrijd een Armageddon-voorloper. Juist deze mythologische component met al zijn consequenties vormt een elementair verschil tussen fascisme en nationaal-socialisme. De gezochte historische ideologisering karakteriseerde ook juist het nationale aspect, hoewel de Germaanse enige exportwaarde naar buurlanden bleek te kunnen hebben. Soortgelijke bewegingen als Hongaarse Pijlkruisers, Roemeense IJzeren Gardisten of de Griekse kolonels van 1967 moesten hun eigen invulling bedenken. In Nederland, waar Mussert met naam en familiewapen ironischerwijs zelf de fasces verbeeldde (mutsaert is Oudnederlands voor roedenbundel), leunde de nsb zwaar tegen de Vlaamse variant aan. Anders dan in Nederland, met zijn nog vrij recente Gouden Eeuw en relatief nog steeds omvangrijk overzees gebied, greep men ook in Vlaanderen terug op de Middeleeuwen om een tweeëneenhalve eeuw bestaan als Habsburgs-Oostenrijks buitengewest te omzeilen. En dus ook weer met een veel meer romantiserende en mythologiserende inslag. Daar kwam het zich afzetten tegen francofone landgenoten nog eens bij. Juist dit nationale verleden kan debet zijn aan het feit dat Vlaams nationalisme bij Nederlanders zo vaak ‘fascistische’ associaties oproept, en dat het Vlaams Blok er zo forser aanslaat dan de geestverwanten hier te lande. Maar dit laat onverlet dat de vraag of nationaal-socialisme typisch Duits was mijns inziens bevestigend beantwoord moet worden. | |
Genocide, theorie en uitvoering bij medewetenWas de Holocaust of Shoah uniek en typisch Duits, en hebben de Duitsers ervan geweten? Antisemitisme was natuurlijk allesbehalve alleen Duits. De befaamde Protocollen van de wijzen van Sion - een zogenaamd gelekte blauwdruk voor joodse wereldoverheersing - was een Russisch fabrikaatGa naar eind7. en op de televisie hoorde ik er onlangs zelfs in Siberië een priester naar verwijzen. Maar ook in Nederland was, vooral in ‘betere kringen’, op zijn vriendelijkst uitgedrukt een zekere afstandelijkheid niet ongewoon. In een memorandum terzake van een geplande fusie schrijft de Nederlandse Unie (een van de voorzitters rond 1960 minister-president!) herfst 1940 aan Arnold Meijer (de leider van het Nationaal Front): ‘[...] het feit van een jodenvraagstuk bestaat. De joden maken nu eenmaal een ander volk uit dan het onze. Mocht het noodzakelijk zijn, dat in dit verband maatregelen zouden moeten worden genomen, dan [...] moet in de uitvoering daarvan rekening worden gehouden met het recht van ieder mensch, ook van den jood, op een behoorlijke bestaansmogelijkheid.’ Bij die maatregelen tegen de ‘gasten’ zal men dus wel moeten denken aan zaken als ambtenarenverbod, numerus clausus op universiteiten en enkele andere ‘beroepsverboden’ die ‘Nederlandse belangen’ moeten beschermen.Ga naar eind8. Dat was natuurlijk toch wel wat anders dan de niet in omvang te onderschatten pogroms die in het tsaristische Rusland plaatsvonden. Die waren natuurlijk even openlijk kenbaar als de Reichskristallnacht van 1938, waarvan ook geen Duitser ontkende dat hij daar van geweten had. Maar gold dit nu ook voor de ‘Endlösung’, de gaskamers en crematoria van Auschwitz en andere kampen? Enerzijds kan gesteld worden dat aan de hand van officiële uitspraken en geschriften eenieder binnen en buiten Duitsland kon weten wat er gebeurde. Anderzijds werd het daadwerkelijke gebeuren als ‘Geheimsache’ behandeld en vermeldt ook Himmler in een minder openbare toespraak dat de publieke opinie er nog niet rijp voor is om diegenen die dit onsmakelijke werk opknappen (het gilt en bloedt net als echte mensen) te eren met het monument waar zij alleszins recht op hebben. Nee; de brave Duitser roept wel flink: ‘Natuurlijk, alle joden opruimen - staat in ons programma - doen we,’ maar dan kom elke individuele Duitser vertellen dat zijn buurman of | |
[pagina 752]
| |
kennis toevalig een goede jood is voor wie een uitzondering gemaakt moet worden. Ik denk dat door het Nederlandse ss-blad Storm dit soort houding werd aanbevolen: wat de Duitsers met de joden doen, zou onze stijl niet wezen. Maar als je er een hand voor uitsteekt, ben je gek. Het ‘vrolijke’ blad De Gil formuleerde het nog iets scherper: Waar maakt men zich druk over? De Duitsers verliezen de oorlog toch. Joden zijn ook zo lekker niet, maar die hebben de Duitsers al opgeruimd voor het zo ver is. ‘Wij kunnen onze handen in onschuld wasschen ook nog. Hartje, wat wil je nog meer? Cynisch? Waanzin. Practisch.’ Echt weten deed men het niet, maar dan wel onder het motto: wat niet weet, wat niet deert. Men moet hierbij bedenken dat het nationaal-socialisme geen in de jaren twintig al kant en klaar liggend produkt was, maar juist in de jaren nadat de macht verkregen was nog van velerlei zijden impulsen en gedachtengoed aangedragen kreeg die daarin geïncorporeerd werden. Waaraan dan nog weer eens de nodige rationaliserende conclusies werden toegevoegd. De wijze waarop het van de aanvang af hoog in het vaandel geschreven antisemitisme leidde tot de genocide van na 1940 is daar een voorbeeld van. En de als gerechtvaardigd uitgedokterde genocide vond een veel ruimere toepassing dan op joden alleen. De uitmoording van de joden staat zo centraal, omdat deze in het door Duitsland beheerste gebied een overzienbare en uitvoerbare aangelegenheid betrof waarvoor dan tevens een methodisch sluitend systeem was ontworpen. Maar het was niet tot hen beperkt. Himmler bestaat het om in 1943 in een toespraak op te merken dat de kwestie of Russen en Tsjechen en masse creperen alleen van belang is voor zover zij voor slavenarbeid voor Duitsland nodig zijn. En dat is dan nog ingebed in een verklaring dat Duitsers als het enige volk werkelijk dierenliefde koesteren en deze dus ook niet kwellen als dat nergens goed voor is. Maar dat je dat natuurlijk niet moet overdrijven. Natuurlijk werd niet alles van wat men tenslotte als nationaal-socialistisch totaalgeneraal mag aanmerken door alle nationaal-socialisten onderschreven en waren er meer of minder enthousiaste uitvoerders. Anders waren dergelijke toespraken niet nodig geweest. Maar daar bleef het bij. En dat ging nog sterker op voor al diegenen die zich er niet om bekommerden, omdat zij er niet zelf mee te maken hadden. Dat had niet veel meer van doen met het oorspronkelijke en geenszins alleen Duitse antisemitisme, maar wel met het feit dat daarvoor de ‘wetenschappelijke’ rechtvaardiging van de rassentheorie was aangedragen met alle consequenties die dáár dan weer uit getrokken werden. Er is wel beweerd dat de Duitsers dit geleerd zouden hebben van de praktijken in de Sovjetunie onder Stalin, waarbij eerder vele miljoenen slachtoffers gevallen waren. Dit lijkt mij voor simplisten al weerlegd door de eigen Duitse bewering dat zij het van de Engelsen opgestoken hadden: de ‘kampementen’ tijdens de Boerenoorlog (‘zesentwintigduizend vrouwen en kinderen’). Een dergelijke vraagstelling doet mij denken aan veldwachters die nog in de jaren vijftig bij de opsporing in ‘zedenschandalen’ van kinderen onderling bij ‘verdachten’, die bekenden te masturberen, onveranderlijk vroegen van wie zij dat geleerd hadden. Dat het daarbij gewoon een schuldvraag is, blijkt ook uit de verontwaardiging waarmee men vooral juist het unieke karakter benadrukt wil zien. Feitelijk lijkt mij dat intussen geheel juist in de zin dat vervolgingen nimmer dusdanig zorgvuldig waren gepland en georganiseerd met zo'n systematiek van administratie en uitvoering. Juist dat maakt de ‘Endlösung’ wel degelijk uniek in de geschiedenis en ook na 1945 is er geen vergelijkbare herhaling geweest. Maar alleen al het feit dat de geallieerden en het Rode Kruis ervan wisten en het daarbij lieten, de Milgram-experimentenGa naar eind9. en de verdere automatisering van onze samenleving maken het niet onwaarschijnlijk dat het niet bij een uniek en Duits incident zal blijven. | |
[pagina 753]
| |
Waarschijnlijk zonder zo'n alomvattende rechtvaardigende theorie. Maar kampementen en dood-‘straf’ lijken weer aan een bedenkelijke opmars te beginnen. ‘Aux grands maux des grandes remèdes’, nietwaar? En de veel pragmatischer Goebbels noteerde simpelweg in zijn dagboek dat het joodse volk in misdadigheid zo diep gezonken was dat resocialisatie door zware dwangarbeid niet meer tot de mogelijkheden behoorde. | |
De kans op herhaling?Een vraag die zo vaak aan de orde is dat ik deze niet kan weglaten, hoewel het in wezen onbegonnen werk is daar in het kort iets over te zeggen. Hij heeft drie aspecten: buitenlands op zijn minst de Oder Neisse-grens, en eventueel verdere expansieavonturen, en binnenlands een autoritair regime plus ontrechting en vervolging van minderheden. Hoewel de Polen zich vooral met de eerste kwestie bezighouden, staat op het ogenblik de laatste kwestie, sinds de reeks aanslagen van Hoyerswerda tot en met Solingen, voorop in de internationale belangstelling. Deze zaken hoeven niet noodzakelijk samen te gaan, maar in de nsdap, die door de geschiedenis nu eenmaal als model kan dienen, deden zij dat wel. Ik heb deze in 1962 een instabiele verbinding genoemd, waarin Hitler als katalysator functioneerde. Het conglomeraat van ideeën kon appelleren aan - en was ook ingebracht door - conservatieve en religieuze zijde, aan arbeiders en ondernemers. Waarin elk der deelnemers datgene wat niet in de eigen kraam te pas kwam, voor lief nam of negeerde. En voorzien van een op militaire leest geschoeide krachtige organisatie. Nu is er de laatste decennia vaak gezegd dat het Duitsland van (Schmidt en) Kohl geen Weimar-republiek is. Maar de macht werd in 1933 door de nsdap verkregen doordat bij de rivaliteit van conservatief en confessioneel centrum met de eensgezinde wens om socialisten (en a fortiori communisten) buiten te houden, beiden meenden deze bondgenoot tegen elkaar te kunnen uitspelen en te manipuleren. Dat had met een minder grote - toen trouwens toch al teruglopende - aanhang waarschijnlijk ook kunnen gebeuren. De massaliteit van de aanhang een paar jaar later zou er niet minder om zijn geweest. Zou een dergelijke gang van zaken - met twee partijen van ongeveer gelijke sterkte en afwisselend met een kleine partner de regering vormend - nu uitgesloten zijn? In de Westduitse Bondsrepubliek bestond een reservoir aan een thans uitstervend ras van trouw gebleven oud-nazi's en irredentistisch gezinde ‘Heimatvertriebene’ uit het Sudetengebied, Polen en Oost-Pruisen. En er was de Duitse deling. Maar terwijl de nsdap het ongedaan maken van Versailles had vooropgesteld, was er geen denken aan dat bij de heersende economische voorspoed en de permanente bewaking van twee supermogendheden een overeenkomstig herstelprogramma politiek een kans zou maken. Men hoeft zich echter slechts te herinneren hoe moeizaam bij de verdragen rond de Duitse hereniging de wederom formele aanvaarding van de Oder Neisse-grens verliep, om zich te realiseren dat deze kwestie zeer broos gebleven is. Op de Balkan - en trouwens niet alléén daar - blijkt voldoende hoe sterk het collectieve geheugen is van wat in dit verband dan volkeren genoemd moeten worden. En de stabiliteit van Europa blijkt meer overeenkomst te hebben met die van voor 1914 dan met de periode 1950-1990. De oud-nazi's mogen dan vrijwel uitgestorven zijn, bij de ‘Heimatvertriebene’ is dat naar ik vermoed minder het geval. Omdat hier het collectieve geheugen een goed deel van de tweede of derde generatie niet minder ‘heimatvertrieben’ heeft gemaakt. Deze aantallen zullen niet zo klein zijn. En hoewel hun verlangens zeker geen vreemdelingenhaat impliceren, vinden hun andere, nationalistische of revanchistische aspiraties wel aansluiting bij de jonge nazigroepjes en andere, minder uitgesproken ideologische groepen met een soortgelijk gedrag. Volstrekt onbestaanbaar zou zo'n geleidelijk zich voltrekkende fusie niet zijn. Er zou dan een meer onbetwiste lei- | |
[pagina 754]
| |
der en een hogere organisatiegraad kunnen ontstaan. Maar aan een vergelijking met de positie van de nsdap tussen soortgelijke groeperingen in bijvoorbeeld 1925 durf ik mij zonder nader onderzoek niet te wagen. De vraag is dan vervolgens naar de aantrekkingskracht die de al of niet tevens skinheadnazigroepjes zouden kunnen hebben op andere delen van de bevolking. Wat het antisemitisme betreft schreef ik eerder: ‘Een van de kwalijke gevolgen van de Endlösung is dat antisemieten van nu zich moeten behelpen met grafzerken.’ Maar op het grondgebied van de vroegere ddr gingen zich aanvallen voordoen op asielzoekerscentra. In de ddr hadden weliswaar geen nationaal-socialistische groepjes bestaan, maar waren de jongeren opgegroeid in een met het nationaal-socialistische Duitsland vergelijkbaar totalitair klimaat. Er leek bij de eenwording voer te liggen voor de openlijke nazigroepjes uit het Westen. Veel werkelijk ideologisch bewustzijn zal men bij deze knapen vermoedelijk niet hoeven te zoeken, maar daarin verschillen zij dan niet van veel sa-mannen uit de jaren twintig. Inhoudelijk zou dit vermoedelijk toch niet veel kunnen gaan voorstellen. Daar kan echter verandering in komen, nu zij zich schijnen te gaan richten tegen een met de vroegere joden in getalsterkte en herkenbaarheid vergelijkbare minderheidsgroep: de Turken. Waarbij bovendien te vrezen valt dat zij op ‘begrip’ of zelfs sympathie kunnen rekenen bij een hun eigen getalsterkte ver te boven gaand aantal mensen. Natuurlijk, er zijn indrukwekkende, grote ‘Lichtkette’-demonstraties tegen hun activiteiten geweest. Maar ook deze aantallen kunnen niet zonder meer worden beschouwd als maatstaf voor de opinie van ‘de’ Duitse bevolking. Maar om met een variant op Hitler te spreken: ‘Die Türken in der Bundesrepublik sind weder wehrlos, noch sind sie verlassen.’ Een voortgang van de aanvallen zou vermoedelijk eerder aan het sa-kpd-straatgeweld doen denken. Of het zo ver zal komen dat getalsterkte en invloed ertoe leiden dat de Bondsregering overgaat tot maatregelen die vergelijkbaar zijn met de Neurenberger wetten van 1935 staat nog zeer te bezien. Weliswaar zijn er de zeer specifiek Duitse karaktertrekken. Naturalisatie ligt er moeilijker dan in de aangrenzende landen veelal het geval is. Rassenrellen zijn er ook in Frankrijk en Engeland geweest, maar veel incidenteler en minder hardnekkig. Het optreden van en de reactie op Provo was iets geheel anders dan wat zich afspeelde met de Rote Armee Faktion. Hoewel Provo in verbaal geweld, vooral na de officiële opheffing, in het orgaan De Witte Krant zich nauwelijks onderscheidde van Rote Hilfe; en de raf, met acties tegen oorlogsspeelgoed, even onschuldig begonnen was.Ga naar eind10. Ik laat het bij deze anekdotische voorbeelden. Het aantal bevorderende en tegenwerkende omstandigheden van de jaren dertig in vergelijking met nu - en de elementaire wijzigingen die zich de laatste paar jaar daarin voltrokken hebben - is zo groot en dermate verschillend dat een toekomstige ontwikkeling van gesignaleerde fenomenen niet voorspelbaar is. Maar het zijn vooral die recente wijzigingen die een zekere waakzaamheid minder overbodig lijken te maken dan voordien het geval was. En men zal zich ervoor moeten wachten daarbij alleen te letten op ontwikkelingen die kopieën zijn van die van de jaren dertig. | |
Oorlogsmisdaden, historisch of strafrechtelijk onderzoekEind jaren zestig stelde de psycholoog J.E. Hueting - ik meen bij zijn academische promotie - door Nederlanders in Indonesië begane oorlogsmisdaden van 1946-1949 aan de orde. Die feiten waren uiteraard in Nederland niet onbekend gebleven, maar nimmer openlijk in de publiciteit geweest. Er ontstond dus ook hier te lande een enorme commotie in de varianten van ‘Wir haben es nicht gewusst’ tot ‘Es ist nicht wahr’, totdat van regeringszijde besloten werd tot het instellen van een onder- | |
[pagina 755]
| |
zoek. Daarbij werd met nadruk gesteld dat het geen strafrechtelijk onderzoek zou zijn, maar een historisch.Ga naar eind11. In het begin vermeldde ik mijn artikel uit 1962 waarin ik nu juist vraagtekens had gezet bij de waarde van historisch onderzoek dat zich met schuldvragen bezighield. Inzake de oorlogsmisdaden in Indonesië was het met de term ‘historisch onderzoek’ kennelijk juist de bedoeling om die te vermijden. Redenen genoeg voor wat opmerkingen over de relatie van historisch onderzoek en normatieve oordelen. Een strafrechtelijk onderzoek is niets anders dan een historisch onderzoek. Er is alleen een bijzondere doelstelling aan verbonden en wel om in het eventuele veelvoud van factoren die tot ongewenste gebeurtenissen hebben geleid, één of meer menselijke auctores als wortel van het kwaad aan te wijzen. Deze ‘schuldigen’ moeten vervolgens worden gestraft, waarna de kous af is. Hiermee wordt tevens verwacht voldaan te hebben aan de doelstelling om soortgelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen. Het reeds als doelstelling selecteren van deze factor als primair relevant devalueert de wetenschappelijke waarde van dit historisch onderzoek. Maar niet omdat een historisch onderzoek geen maatschappelijk relevante doelstelling zou mogen hebben. Men kan trouwens in het algemeen stellen dat bij vrijwel alle wetenschappelijk onderzoek kennis van de voorhistorie van het onderzoeksobject op zijn minst impliciet aanwezig is, dan wel vergaring daarvan in het onderzoek is betrokken. Dat geldt natuurlijk al helemaal voor sociaal wetenschappelijk onderzoek.Ga naar eind12. Wanneer het onderzoek er in het bijzonder op gericht is om veranderingen aan te brengen in processen waarvan het verloop ongewenste resultaten oplevert, dan is het zaak die factoren te vinden waarop een ingreep het meest effectief zal zijn. En als er dan nog te kiezen valt: met de eenvoudigste middelen. Uit het oogpunt van (maximale) effectiviteit zullen dat vaak niet de menselijke auctores zelf zijn. Ongeacht een geheel op zichzelf staand mogelijk negatief oordeel over hun gedragingen in dit proces en daaraan te verbinden consequenties. De factoren die aan motivering en motivatie van die gedragingen debet zijn, voorzover inderdaad persoonlijk, zullen zeer divers en heterogeen blijken en vereisen een overeenkomstig gedifferentieerde reactie. Ook opsporing dáárvan is onder de medische term ‘anamnese’ in wezen een historisch onderzoek. En ik verwijs niet zonder opzet naar het medische veld. Anders dan vroeger staat daar tegenwoordig wel, juist bij een ernstiger of hardnekkiger ziekte, een scala van totaal verschillende specialisten met totaal verschillende behandelingsmethoden en -middelen gereed om al naar gelang wat blijkt, carcinoom, multiple sclerose, syfilis, diabetes of hart- en vaatziekten aan te pakken.Ga naar eind13. En eventuele pijnlijkheid van een behandeling of onaangenaamheid van een medicament is niet gekoppeld aan een normatief oordeel over de manier waarop een ziekte is opgedaan. Deze kwestie staat dus echter als bijkomstigheid terzijde van de analyse van het historische proces over de uitkomsten waarvan men een negatief oordeel heeft. En die men in de toekomst zou wensen te voorkomen. Er wordt wel gesteld dat geschiedenis en sociale wetenschappen volkomen gescheiden menages zijn. Dat lijkt mij volstrekte onzin. Het is duidelijk dat kennis van wetmatigheden in sociale processen en antropologisch inzicht in andere culturen - beide nog verifieerbaar - ons inzicht in historische gebeurtenissen kunnen verbreden, terwijl historische kennis ertoe kan bijdragen een vernauwd blikveld te verruimen op probleemgebieden die ons vandaag de dag bezighouden. Dat is uiteraard zelfs vereist als onderzoek plaatsheeft om ongewenste uitkomsten van maatschappelijke processen te bestrijden of te voorkomen. Maar ook als een dergelijke opzet niet vooropstaat, kan men langs deze weg op zoek gaan naar, of stuiten op, bronnen waarvan men zich het bestaan niet eens bewust was. | |
[pagina 756]
| |
Een slotopmerking. In het voorgaande is geschetst wat de gang van zaken zou moeten zijn, indien men wat men misdrijven noemt - individueel of collectief begaan - effectief zou willen bestrijden. Natuurlijk realiseer ik mij dat daarvoor op dit moment (en in de naaste toekomst) in kennisarsenaal en economisch opzicht de middelen ontbreken. Maar met het stellen van schuldvragen vertroebelt men het verkrijgen van inzicht in de gewraakte processen en, door het begrip straf als normatief vereiste en juiste reactie voorop te blijven stellen, blokkeert men initiatieven om die kennisverwerving en middelen daartoe te verkrijgen. Roeien met riemen die men niet heeft, kan dan nu nog wel onvermijdelijk zijn. Maar als men dit met tot wetenschap verheven obscurantistische theorieën versluiert, kwalificeert men zichzelf tot cultureel achtergebleven gebied. |
|