| |
| |
| |
Maarten Brands
Duitsland: verenigd en verscheurd
Duitse angst en onzekerheden
‘Das Wort Wenn ist das deutscheste aller deutschen Worte.’
Friedrich Hebbel, 1839
‘Deutschland, ein unendlicher Prolog...’ Carl Zuckmayer
In het grote Duitse woordenboek van Grimm komt het begrip dat de Duitse geschiedenis het meest kenmerkt nog niet voor: ‘Ambivalenz’. Een groot aantal ambivalenties heeft het moderne Duitsland gemaakt en ook een paar keer gebroken: geografisch ligt het tussen Oost en West, Noord en Zuid, fysiek is het tegelijkertijd te sterk en te zwak, het kwam nogal eens te vroeg of te laat, enzovoort enzovoort. En intern bestond er altijd een geringe ‘Konsenzfähigkeit’, die soms zelfs tot burgeroorlogachtige toestanden heeft geleid.
Ook toen Duitsland in 1871 één rijk werd, heeft Bismarck de Duitsers niet kunnen of willen verenigen. Zijn macht berustte immers voor een groot deel op het tegen elkaar uitspelen van wat hij zag als ‘Reichsfeinde’. Met die zogenaamde negatieve integratie heeft hij een rampzalig onliberale erfenis en staatstraditie nagelaten. ‘Ausbürgerung’ of nog grotere verschrikkingen voor burgers behoorden daartoe.
Bij ambivalentie hoort onzekerheid. En die onzekerheden die in de loop van de Duitse geschiedenis sterk in aantal groeiden, werden vergroot door het snel opstijgen - en vooral neerstorten - van het kwik in de nationale barometer. Op verklaarde glorierijke Duitse momenten volgden bij herhaling vrij schielijk rampen.
Dit onrustige spel van historische krachten heeft geen hecht fundament gelegd voor een collectief Duits zelfbewustzijn. In het jargon der psychologen wordt gesproken van ‘te veel elementen van discontinuïteit in de tijdsbeleving’. Er sluimeren diverse angstgevoelens - de Duits-Britse socioloog Dahrendorf sprak zelfs van een ‘Angstkartell’ - die weer snel op te roepen zijn.
| |
Angst
Merkwaardigerwijs is er over elk onderwerp uit de Duitse geschiedenis ontstellend veel geschreven en afgetheoretiseerd, maar in die eindeloze literatuur ontbreken concrete historische analyses over wat angst in de moderne geschiedenis teweeg heeft gebracht, terwijl deze - weliswaar moeilijk grijpbare factor - toch een cruciale rol heeft gespeeld. Er bestaan natuurlijk verschillende soorten angst. Bekend is onder meer ‘Torschlusspanik’: de vrees voor de zoveelste keer te laat te komen. Het kan daarbij gaan om brood dat net uitverkocht is wanneer men, na lang in de rij te hebben gestaan, eindelijk aan de beurt is. Deze paniek doet zich ook voor op hoger niveau. Zo kan men in eg-kringen horen dat Duitse diplomaten bij belangrijke kwesties nogal behept zijn met vrees de boot van een kansrijke coalitie van partners te missen. Het risico te laat te komen blijkt ook in die kringen traumatiserend te kunnen werken.
Een anekdote kan wellicht verduidelijken hoe weinig er maar scheef hoeft te gaan om grote onzekerheid en opwinding te veroorza- | |
| |
ken. Vorig jaar heb ik ongewild deelgenomen aan een psychologisch ‘experiment’. Een grote Duitse industrie had een aantal gasten uitgenodigd deel te nemen aan een conferentie over grote onderwerpen in Washington. Daaraan ging een bijeenkomst in Duitsland vooraf. Het hele gezelschap - vooral Duitse managers en een paar buitenlandse gasten - werd hierna in de eersteklas-cabine van een Lufthansa jumbo geladen en overgevlogen naar de Amerikaanse hoofdstad.
Koud hadden we Frankfurt verlaten, of de gezagvoerder meldde zich per radio. Zoals gebruikelijk wenste hij ons een zeer prettige vlucht, al deed hij het wel erg vroeg. Daarna kwam de aap onmiddellijk uit de mouw: er was iets misgegaan. Er was natuurlijk genoeg water aan boord, het lukte om een duistere reden alleen niet het naar boven te pompen. ‘Maar,’ zei de captain geruststellend, ‘de bemanning zou blijven sleutelen, zodat het, dacht hij, om een tijdelijk euvel zou gaan. De passagiers zouden geen dorst hoeven te hebben, want er was genoeg te drinken aan boord, champagne en ander heerlijks.’
Gewoonlijk laat ik me als goed neuroot al heel snel door kleinigheden op stang jagen, maar dit leek me een boodschap waarvoor je de lectuur niet hoefde te onderbreken. Het had ook nog wel iets leuks, omdat de captain en detail beschreef hoe van nu af aan de zaken geregeld zouden worden, zoals het schoonhouden van de toiletten. Onder bijzondere omstandigheden leer je toch pas zien hoe de dingen werkelijk werken?
Ik las door en verwachtte dat we de volgende zeven uren wel door zouden komen. Zo niet mijn medereizigers, bij wie ik me toch al een vreemde eend in de bijt had gevoeld. Vanaf het moment dat de gezagvoerder zijn mededeling deed, bleven zij onrustig. Er werd veel over dit ene thema gesproken, en het was een voortdurend komen en gaan. De toiletten waren meestentijds bezet.
Pas toen we de Amerikaanse kust in zicht kregen, waagde mijn naaste buurman het me te vragen of ik misschien niet verstaan had wat de captain had gezegd. Toen ik hem bewezen had wel degelijk te weten om welk euvel het ging, sprak deze zeer gevestigde captain of industry de onvergetelijke woorden:
‘Ja, das kennen wir: es fängt mit Wasser an...’
In zijn ogen had de gezagvoerder zelf erkend de zaak niet langer onder controle te hebben.
De Duitse geschiedenis is inderdaad niet erg behulpzaam het collectieve oervertrouwen op te bouwen en al helemaal niet vertrouwen in de leiding te vergroten. Als onder de sociaal gevestigden - de meesten van de naoorlogse generatie - met zo'n kleinigheid al zoveel onrust en onzekerheid teweeg is te brengen, hoe zouden zij dan in een echte crisis reageren?
Crisisbestendigheid, dat is de vraag die nu weer volop actueel is en waarop kanselier Kohl kennelijk het antwoord meende te weten toen hij de meest voor de hand liggende grote gevolgen van de Duitse hereniging aanvankelijk lange tijd ontkende. Duidelijk was dat hij ervan uitging dat de Duitse geschiedenis niet erg behulpzaam is om het collectieve ‘oervertrouwen’ te bevorderen, en dat de Westduitse bevolking maar weinig aan kan, in ieder geval geen aankondiging van tijdelijk de broekriem één gaatje te moeten aanhalen. Met zulk nieuws zou hij alleen maar bewijzen dat Bonn de zaak niet langer onder controle had. Dat toe te geven is het laatste wat een kanselier zal doen.
Die angst is de reden dat, terwijl iedereen met open ogen kon zien dat bijna alles veranderde in Duitsland en Europa, er in Bonn zonder ophouden werd getamboereerd op de trommel van de continuïteit met de oude Bondsrepubliek. De steeds herhaalde boodschap luidde: de Bondsrepubliek had bewezen een stabiele democratie te zijn en een goede Europese partner, stevig door eg en de Navo in het westerse kamp verankerd; het verenigde Duitsland zou over een paar jaar - als het Oosten de achterstand zou hebben ingelopen - alleen maar een iets grotere oude Bondsrepubliek zijn. Dat grotere Duitsland zou boven- | |
| |
dien, zo luidde de belofte, op basis van ‘Maastricht’ nog Europeser, d.w.z. minder Duits van karakter zijn dan daarvoor.
| |
In de problemen
We mogen al deze zonnige voorstellingen van zaken inmiddels wel met een ongerust hart terzijde schuiven als onwaarschijnlijke scenario's. De economische integratie van Oost-Duitsland zal veel langer vergen dan de aangekondigde vijf à tien jaar - er wordt al over decennia gesproken. En dan zwijgen we maar over de psychologische integratie. Uit de opiniepeilingen blijkt immers alleen maar dat beide delen steeds verder uit elkaar groeien; niets lijkt de Duitsers meer verdeeld te houden dan de vereniging. Het Oosten voelt zich steeds meer achtergesteld en gekoloniseerd door het Westen; in het Westen vindt men al meer dan genoeg betaald te hebben voor het dagelijks onderhoud van het Oosten. ‘En hebben,’ zo luidt het genadeloze verwijt, ‘die 185 km. Stasi-archieven niet onomstotelijk bewezen dat er weinig verzet tegen de ddr-dictatuur is geweest en dat er volop gecollaboreerd is?’ ‘En die Ossies hadden,’ zo kon men eerder dit jaar de Wessies horen klagen, ‘de euvele moed te staken voor een loonsverhoging van zo'n 26%, terwijl diezelfde stakers tijdens het nog veel grotere onrecht dat de ddr hen had aangedaan, zelden of nooit het werk hadden durven neerleggen.
Naast de interne integratie zijn inmiddels de interne stabiliteit en veiligheid van het verenigde Duitsland een groot punt van zorg. Het meest in het oog springend zijn natuurlijk de gruwelen van brandstichting, moordaanslagen en dergelijke. Een staat die de meest elementaire veiligheid van de bewoners niet meer weet te garanderen, schiet tekort in zijn eerste taak. Het argument dat in Frankrijk en Engeland ook brandaanslagen voorkomen, om over de Verenigde Staten maar te zwijgen, is weliswaar een veel gehoorde relativering, maar deze schiet langs de hoofdzaak heen. De Amerikaanse democratie zal ongetwijfeld nog heel wat vreselijk geweld aankunnen, zonder dat de Amerikanen de angst om het hart slaat dat de fundamenten van het staatsbestel in het geding komen.
Dat duizenden in Duitsland met brandende kaarsen de straat op gingen om te laten weten dat zij zich schaamden voor dit geweld ten opzichte van vooral niet-Duitse medeburgers, was hartverwarmend om te zien. Het zou nog veel erger zijn geweest als, zoals in Rostock, toejuichingen alles zouden hebben overstemd.
De kernvraag voor de Duitsers is evenwel of het regeringscentrum Bonn nog greep op de ontwikkelingen weet te houden, of de kapitein en zijn bemanning de zaak politiek nog onder controle hebben in deze stormachtige tijden. Wanneer het vertrouwen in de politiek - Bonn en de andere regeringscentra - wegvalt, zal het zoeken naar alternatieve geneeswijzen zich snel verbreiden. Men zal zich afwenden van die machteloze politiek, met als gevolg de groei van extremistische bewegingen.
Begint kanselier Kohl te lijken op een chauffeur die zonder effect aan het stuurrad draait, omdat de wielen niet meer gehoorzamen wegens een te glad wegdek? In elk geval is niet angst voor een te sterke overheid, die maar doet wat zij wil, op zijn plaats, maar zorg voor een te zwakke, machteloze regering. Een regering die het schip van staat uit het roer laat lopen, zal niet alleen massale angstgevoelens oproepen, maar ook ruimte geven aan alle mogelijke dolle bewegingen, inclusief terrorisme en alle angstreacties die daardoor weer opgeroepen worden.
Dit alles mag uiteraard geen excuus zijn voor delen van het overheidsapparaat die zich in de afgelopen maanden hebben misdragen. Daar dient justitieel effectief tegen opgetreden te worden, ook wanneer het justitie zelf betreft.
Natuurlijk heeft Kohl blunders begaan, ook al blijft zijn standvastigheid tegenover Moskou tijdens de revolutie van 1989/90 nog altijd zeer opmerkelijk. Hij steekt in dat opzicht duidelijk af bij allen die in de storm de koers kwijt- | |
| |
raakten, ook bij zijn toenmalige minister van buitenlandse zaken, de altijd scharrelende Genscher. Er hadden rampen kunnen gebeuren, als Kohl toen niet zo stevig had gestuurd.
Maar deze kanselier is niet voor niets nog nooit geprezen voor een al te groot psychologisch ‘Fingerspitzengefühl’, terwijl dat juist bij het integratieproces broodnodig is. Kohl mag zichzelf dan als historische bruggenbouwer zien, hij mist de integrerende ‘moral fiber’ die in de tweede fase van de vereniging dit verdeelde en gespleten land en volk tot een minimum van saamhorigheid zou kunnen brengen.
Afgezien van de vraag of deze kanselier qua karakter wel de meest geschikte politieke leider is voor deze periode waarin Duitsland alleen formeel één is: welke andere serieuze kandidaten waren er binnen of buiten zijn eigen partij die én genoeg politiek draagvlak hebben om de grote binnenlandse problemen aan te kunnen én internationaal over voldoende gewicht beschikken om een buitenlands beleid te voeren dat niet zwabbert? De oppositionele spd was en is nog steeds zeer verdeeld en binnen Kohls eigen partij waren zijn concurrenten tot dusver niet sterk genoeg om hem te wippen. En ook als er zich wel zo'n ideale opvolger had gepresenteerd, dan nog zou ook deze nieuwe kanselier zich hoogstwaarschijnlijk aan de ongelooflijk zware last van de Duitse hereniging hebben vertild.
Want dat is de nu nog onbeantwoordbare vraag waar het in de kern om gaat: zullen deze 80 miljoen Duitsers het de komende jaren in economisch, psychologisch en politiek opzicht met elkaar en met de buren aankunnen in een Europa dat er voorlopig zeker niet stabieler op zal worden? Hoeveel instabiliteit zal dit Duitsland daarbij kunnen verdragen? Dat buitenlandse instabiliteit zeer direct kan inwerken op de binnenlandse, is een van de vaste elementen van de Duitse kwetsbaarheid. Zoals Helmut Schmidt dan ook zei: ‘Van een Duitse bondskanslier wordt verwacht dat hij niet alleen de loonpolitiek, maar ook de Oost-Westen de West-West-verhoudingen beheersbaar weet te houden.’
Duitsland is een groot en weinig geïntegreerd land in het centrum van Europa, belast met een loodzwaar verleden, dat in vrijheid een weinig gelukkige ervaring heeft gehad met vrede en zelfbeschikking. Volgens Golo Mann heeft het in het verleden nog nooit zijn vorm weten te vinden en bleef het, door die zogenaamde niet eindigende puberteit, grillig en onbetrouwbaar voor de omgeving. Eerder dan Mann had de Duitse historicus Ludwig Dehio al geschreven: ‘Deutschland, formlos von Natur, lag auf dem Schnittpunkt der Drucklinien der grossen festländischen Politik, und seine Desorganisation war seit drei Jahrhunderten mit der Organisation des Staatensystems fest verknüpft.’ Anders gezegd: Duitsland is het centrum van Europa, waar alle Europese problemen zich concentreren, toespitsen, ‘verdichten’.
In de in alle opzichten uitzonderlijke periode van de Koude Oorlog was de oude Bondsrepubliek het produkt van de vermaledijde halvering die van buitenaf door de deling van Europa was opgelegd. Er viel weinig te kiezen en als er nog wat te kiezen was, probeerde bondskanselier Adenauer de keuze nog kleiner te maken, omdat hij er zeker van was dat zijn onpolitieke en nerveuze landgenoten grote politieke beslissingen niet aankonden. De deling van Europa behoedde de Bondsrepubliek, en met haar vele Europese partners, voor veel oude kwalen en gevaren.
Nu, na 1990, staat de nieuwe Bondsrepubliek weer bloot aan een onoverzichtelijk spel van centrifugale, destabiliserende krachten, terwijl zij haar eigen vorm ook nog niet heeft weten te vinden.
Om slechts een kort lijstje van mogelijke destabiliserende factoren te geven: het is, zoals gezegd, niet tot een echte hereniging gekomen, er is een groeiende schuldenlast, een economische recessie met de daarbij behorende paniekmakerij in de boulevardpers, er zijn grote problemen in Midden- en Oost-Europa,
| |
| |
waarvan de gevolgen Duitsland sneller en directer raken dan andere Westeuropese landen. En de eg is ook de oude niet meer. Mede als gevolg van dat alles wordt de Duitse politiek gekenmerkt door een zekere hulpeloosheid.* Terwijl de praktische problemen zich huizenhoog opstapelen, wordt die ontreddering zowel nog vergroot door de talrijke schandalen als door een treurig soort politieke ‘Selbstzerfleischung’ en de onwezenlijk escapistisch theoretische debatten die hiermee gepaard gaan.
| |
De constitutie
Het is ook allemaal zo razendsnel gegaan na 1989. Kompassen, windwijzers en richtlijnen ontbraken op alle gebieden. Vandaar dat tegenwoordig zo vaak wordt teruggegrepen op de constitutie, die uiteraard niet is geschreven met het oog op de problemen van deze turbulente periode sinds 1989. Tot nu toe hebben de rechters de regering nog niet vaak het been dwars gezet (of durven zetten?). Want speelden constitutionele gronden wel altijd de hoofdrol, of soms toch ook overwegingen van politieke aard?
De grondwet is een eerbiedwaardig document. Maar door de regelmaat waarmee in het afgelopen jaar belangrijke politieke kwesties doorgeschoven worden naar het Constitutionele Hof in Karlsruhe, dreigt dat Hof te direct in de politiek verwikkeld te raken. Voor de politiek is dit afschuiven slecht, omdat het parlement zich door dit escapisme onttrekt aan zijn belangrijkste parlementaire plicht. Grote problemen vereisen politieke beslissingen, maar blijkbaar is voor politici de verleiding nog steeds te groot om morele hoogstandjes te maken en zich over te geven aan casuïstiek. Zo verwordt de constitutie tot een alibi voor politieke onmacht om het parlementair eens te worden.
Vooral over humanitaire vn-interventies raken de opposanten niet uitgedebatteerd, terwijl de brandhaarden zich vermeerderen. Het is te vergelijken met een brandweerkorps dat bezig is de kazerne te verbouwen en intussen de telefoon maar laat rinkelen.
Wanneer men begin juli de fractieleider van de spd, Klose - en hij was zeker niet de enige - nog in de Bondsdag hoort verklaren dat de vn zich te zeer beperkt tot militaire interventies, dan dringt zich de vraag op van welke planeet deze man net is teruggekeerd. Hoe durft hij in hemelsnaam nu nog zo'n uitspraak te doen, wanneer er in gebieden als Somalië voor grote bevolkingsgroepen helemaal niets te eten is als voedseltransporten niet militair begeleid worden?
Voortdurend klinkt het argument dat het Duitse buitenlandse beleid niet ‘gemilitariseerd’ mag worden, Duitsland moet boven alles een ‘Zivilmacht’ blijven.
Dit zou inderdaad mooi zijn in een ideale wereld, maar daarop lijkt de onze nu eenmaal allerminst. ‘Sie ist offenbar noch nicht ganz paradiesfähig,’ zoals een Duitse commentator onlangs ad rem vaststelde.
Door deze obsessie met het kwaad uit het verleden, en de krampachtige pogingen de fouten uit dit verleden te vermijden, ziet men niet in dat men zo een nieuwe ramp kan helpen veroorzaken. Deze gefixeerden die steeds weer de verkeerde dingen uit de geschiedenis proberen te leren, richten zich, zoals Nietzsche al klaagde, vooral op eergisteren en overmorgen, zodat de dag van vandaag hun ontgaat.
| |
Nieuwe buitenlandse politiek
Inzake Joegoslavië is de regering overigens qua blunders niet achtergebleven bij de oppositie. Dat Duitsland om historische redenen niet mee wil doen aan militaire operaties in dat rampzalige gebied dat de Balkan heet, is in het buitenland wel geaccepteerd. Maar van zo'n geaccepteerde outsider mag men wel enige terughoudendheid, en zeker geen opdringerigheid, verwachten bij de toch al zo moeizame eg-onderhandelingen over een politieke oplossing.
Tegen alle kwaadsprekerij in moet hier her- | |
| |
haald worden dat de hele Joegoslavië-ellende natuurlijk niet door Duitsland is veroorzaakt, uitgelokt of wat dan ook. Het prematuur doordrijven van de erkenning van Kroatië en Slovenië eind 1991, tegen de wens van de andere eg-partners in, was evenwel slechts één voorbeeld van een onaanvaardbaar Duits drammen. Dit doordrukken hield verband met specifiek Duitse binnenlandse ‘Opportunitäten’. Die erkenning was en blijft prematuur, omdat deze nieuwe staten nog niet voldeden aan de daartoe gestelde criteria. Door deze erkenning is de toekomst van Bosnië in ieder geval nog rampzaliger geworden dan die toch al geworden zou zijn. En de directe consequenties waren zo voorspelbaar!
De relatie tussen Duitsland en andere eg-landen heeft er schade door opgelopen, en die met Amerika niet minder. Zo vond de minister van buitenlandse zaken Warren Christopher het eind juni nog eens de moeite waard Bonn de blunder van de premature erkenning van Kroatië en Slovenië onder de neus te wrijven. Was het daarom ook wel zo verstandig van de Duitse bondskanselier om deze zomer, na een ongelukkige afstemming met Washington en zonder instemming van Moskou, op de eg-Top in Kopenhagen ook nog te komen met het voorstel het wapenembargo voor Bosnië op te heffen? Was ook hier niet sprake van de beruchte vicieuze cirkel van de foutencorrectie? Om een ernstige fout van gisteren zo graag te willen goed maken, respectievelijk te willen compenseren, vervalt men morgen licht in een nieuwe blunder.
En dezelfde vraag of het wel wijs is, kan worden gesteld over het hardnekkige verzet van Bonn tegen sancties tegen Kroatië.
Dit zijn slechts enkele indicaties van het belangrijke gegeven dat Duitsland niet alleen intern zijn nieuwe identiteit nog lang niet heeft gevonden, maar ook dat het zich in de zoveel onoverzichtelijker geworden internationale politiek bij herhaling - tijdelijk? - uit het gezelschap van vroegere partners of bondgenoten verwijdert (die het trouwens onderling ook lang niet altijd eens zijn).
Alle verankeringen die het Bonn van vóór 1990 zo sterk verbonden met het Westen, zijn losser komen te zitten, niet alleen vanwege de veranderde positie van het herenigde Duitsland, maar natuurlijk ook omdat men in Parijs, Londen of Washington evenmin zijn draai heeft kunnen vinden na de revolutie van 1990. En het is niet waarschijnlijk dat de eg weer ooit zal gaan lijken op die van vóór de revolutie. Naarmate dat steeds duidelijker wordt, lijken de priesterlijke bezweringsformules van politieke leiders aan te zwellen. Zo liet zelfs een nuchter waarnemer als ex-kanselier Helmut Schmidt zich in zijn jongste boek van 1993 nog verleiden tot de ‘make believe’-uitspraak uit het eg-brevier: ‘Die Europäische Gemeinschaft ist auf dem Wege, auch politisch und ökonomisch die Einheit Europas herzustellen...’ Wie gelooft dat nog in 1993?
De kreet van zoveel Duitse jongeren: ‘We willen helemaal geen grootmacht zijn!’ - maar liever een soort groter Zwitserland - getuigt van groot illusionisme. Die optie is namelijk niet weggelegd voor een centrale staat, waarover Sebastian Haffner vroeger al eens opmerkte dat die een wat ongeschikt, onhandig formaat heeft voor Europa. Klein willen lijken is niet hetzelfde als in de werkelijkheid gewichtloos of onzichtbaar zijn. Er valt hier weinig te kiezen, hooguit kan men langere tijd net doen alsof, onder het oude idealistische motto: ‘Wirklichkeit, sei nicht da!’
Die illusionistische ontkenning van de harde realiteit heeft al eens eerder na korte tijd onbeheersbare gevolgen veroorzaakt. Er is nu bovendien sprake van een ‘Verantwortungszuwachs’ van het verenigde Duitsland en daarmee hangt samen een ‘Zuwachs an Handlungsbedarf’. Maar de vraag blijft open of het nieuwe Duitsland intern wel daarop is voorbereid. Beschikt het wel over genoeg middelen? En bovenal: zal in Bonn genoeg ‘Augenmass’ voorhanden zijn om dit uitgebreide repertoire van zware buitenlandse taken uit te voeren? Wie kan daarover nu iets meer dan een ‘argued guess’ ten beste geven?
| |
| |
Zeker is wel dat andere grote machten het internationale vuile werk voor Duitsland niet meer zullen doen. Ten eerste omdat die groten er niet meer zijn of dat niet langer kunnen, en ten tweede omdat het aantal crisishaarden sterk dreigt te groeien. En voor vredesacties heeft de zogenaamde internationale gemeenschap - wat dat ook moge zijn - zoveel mogelijk internationale partners nodig. Geen land kan dat op zijn eentje, maar een gewichtig land als Duitsland kan zich al helemaal niet onttrekken aan deze internationele plichten.
Soms zal zo'n vredesactie, zoals nu, onder auspiciën van de vn plaatsvinden. In de toekomst, wanneer de permanente leden niet meer zo makkelijk ja zullen zeggen tegen actie, zullen ad hoc-coalities van landen die daartoe bereid zijn, dit vuile werk doen. Ook aan zulke ad hoc-coalities kan Duitsland zich niet onttrekken, tot hoeveel eindeloze ‘legitimatie’-debatten in Bonn dit ook wel weer aanleiding zal geven.
| |
Het immigratievraagstuk
Een bijzonder emotionele horde moest genomen worden tijdens het parlementaire debat over wijziging van de grondwet inzake asielrecht. Het nu in de Bondsdag bereikte compromis is natuurlijk geen schoonheid, maar in deze politieke verwarring is er tenminste eindelijk een compromis gesloten tussen de twee grootste politieke partijen. Dat is al heel wat en het zou op zichzelf al aanleiding voor de critici mogen zijn tot enige terughoudendheid, omdat de politieke ‘Kompromissfähigkeit’ in de huidige Bondsrepubliek zeker niet groeit. De spd van verraad, collaboratie of wat voor moois ook te beschuldigen getuigt van politiek onverstand en bewijst dat men niet wil zien wat er op het politieke spel staat in Duitsland en Europa. Het is de zuiverste ‘Gesinnungsethik’ met vermijding van iedere politieke verantwoordelijkheid, hoe verantwoordelijk men ook pretendeert te zijn.
Het gaat natuurlijk om het resultaat - het genoemde compromis -, maar wie dat debat in de Bondsdag op 26 mei in zijn geheel gevolgd heeft, kan er niet vrolijker op zijn geworden. Zoveel argumenten, het een nog nobeler dan het ander, waren te horen tegen de voorgestelde beperking van dat unieke artikel dat de oude Bondsrepubliek, althans achteraf, in de herinnering van de sprekers, tot iets moois had gemaakt. Artikel 16 werd verheven tot het symbool bij uitstek van menselijkheid en boetedoening voor de nazi-misdaden. Bijna alle tegenstemmers kwamen nog eens kort persoonlijk vertellen waarom dit zo'n droef moment voor hen was. Zij wilden geen afscheid nemen van dit betere deel van de grondwet uit 1949, ook al was het de meesten van hen wel duidelijk dat de toestand van nu in geen enkel opzicht lijkt op die van 1949. Sommigen gingen echter zo ver de argumenten over de grote verschillen tussen toen en nu ver van zich te werpen. Men laat zich toch niet in een principiële zaak afleiden door verwijzingen naar historische argumenten?
Het was af en toe ontroerend om te zien hoe afgevaardigden bleven vechten voor iets moois, omdat zij in hun land en zijn geschiedenis van deze eeuw toch al zo weinig vonden om trots op te zijn of zich mee te identificeren. Dat was het ook dat mij zo droevig stemde in dat debat. Maar ook dat zoveel idealisme werd besteed aan een onhoudbare zaak. Duitsland kan zich op dit punt namelijk niet meer veroorloven het braafste jongetje van de Europese klas te willen zijn. Het politiek irrealisme, het niet mee kunnen komen met de grote politieke veranderingen die zich inmiddels al in Duitsland hebben voltrokken; het niet kunnen of willen inzien dat als ook op het punt van asiel niet sterker vanuit Bonn wordt gestuurd, zich allerhande extremismen nog sterker zullen ontwikkelen: al deze verschijnselen belasten de Duitse politiek zwaar.
Men kan het achterlijk volk noemen dat zich door de instroom bedreigd voelt, en volhouden dat dat deel van de bevolking niet de wet hoort voor te schrijven in Duitsland, maar alweer is het politiek uiterst onverstandig om geen rekening te willen houden met dit keihar- | |
| |
de gegeven. Dat de wijziging van de grondwet de ‘Fremdenfeindlichen’ gelijk geeft, is dan ook een onhoudbaar verwijt. Duitsland kan zich gewoon niet veroorloven de sluizen wijder open te houden dan andere eg-partners.
440.000 Asielzoekers in 1992: de Bondsrepubliek valt voorwaar niet te verwijten dat zij te weinig heeft gedaan. Geen land zou op den duur deze stroom kunnen absorberen zonder grote binnenlandse problemen, zonder ook problemen te krijgen met de politieke stabiliteit.
Tijdens de reeds eerder genoemde reis naar Washington had ik ook een gesprek met een vooraanstaand Bondsdaglid van de spd over de onmogelijkheid van een Duitse ‘Alleingang’ inzake vluchtelingenbeleid. Hetzelfde Bondsdaglid dat overigens de mond vol had over Europa, vertelde me dat zijn partij nog lang niet toe was aan ‘europeïsering’ van dat asielbeleid. Hij dacht ook nog dat de eg-partners het niet zouden accepteren, wanneer Duitsland zijn beleid zou beperken. Ik heb hem daarop duidelijk proberen te maken dat de buren toch niet van Duitsland meer mochten verwachten dan zij zelf doen. Mij trof toen vooral in dat gesprek hoe gevangen de man zat in zijn idealistische net en hoe nieuw dit soort realisme van een platvloerse Hollander nog voor hem was. Van Hollanders was hij immers gewend dat zij Duitsers altijd op hun morele tekort wezen.
Trouwens, over die buren - inclusief Nederland - vallen weinig goede woorden te zeggen wanneer het gaat om diezelfde europeïsering van het vluchtelingenbeleid. Zij hopen nog wel wat langer achter de brede Duitse rug afgeschermd te blijven tegen de stroom uit het Oosten, ondanks alle verzoeken van Duitse ministers aan hun buitenlandse collega's om meer gezamenlijk beleid.
En omdat Kohl sinds 1989 zelf zo zwaar de nadruk gelegd heeft op ‘business as usual’, hebben ook de buren maar al te graag en gemakzuchtig het idee overgenomen dat het rijke en sterke Bonn over een paar jaar de nieuwe klussen wel geklaard zal hebben en dan nog veel welvarender en sterker zal zijn dan vóór 1990. Die voorstelling van zaken had in ieder geval voor de eg-partners het voordeel dat zij niet ook nog veel extra aandacht aan Duitse problemen hoefden te schenken. De eigen sores waren na 1989 al groot genoeg.
Tenslotte zij tussen haken in dit verband wel nog gewezen op die wonderlijke anomalie van het Duitse migratiebeleid, namelijk het afstammingsargument voor volksduitsers. Na de aanscherping van het toelatingsbeleid wordt dat criterium alleen maar meer bizar. Voor een Siberische boer die iets Duits in zijn voorgeslacht meent te kunnen aanwijzen, is het eenvoudiger een Duitse pas te krijgen dan voor een Turk die al jaren in Berlijn woont. In schrille tegenstelling daarmee hoeven Nederlanders die in vorige eeuwen geëmigreerd zijn, in Nederland niet te rekenen op een dergelijk recht op terugkeer. Een aantal ‘Siberische Nederlanders’ probeert het nu maar in Duitsland met zijn ruimere toelating. Het ziet er qua politieke stemming niet naar uit dat de Bondsrepubliek dit criterium in de nabije toekomst zal verwijderen uit haar toelatingsbeleid.
| |
De Europese integratie: niet langer de panacee
Het kan niet vaak genoeg herhaald worden: de taken en belastingen zijn werkelijk gigantisch, en wat de uitdagingen uit het Oosten betreft, ligt Duitsland in de frontlijn. De andere eg-partners liggen achter de Duitse rug in de tweede linie. Deze ongelijke verdeling van lasten zal op den duur steeds sterker als een koevoet inwerken op de eg. En diezelfde eg kraakt nu al in haar voegen.
‘Maastricht’ maakt een goede kans de geschiedenis in te gaan, niet alleen als een groteske overschatting van het beschikbare Europese integratievermogen in 1991, maar ook als concentratiepunt van allerhande boemerangachtige verschijnselen die zich juist keren tegen verdergaande integratie.
| |
| |
Kohl zou bovendien wel eens de laatste Duitse kanselier kunnen zijn die met een Adenauer-achtig sterk geloof de Duitse problemen zoveel mogelijk probeert te ‘europeaniseren’. Die term zou in de nabije toekomst voor vele Duitse burgers nog wel eens meer dan voorheen een scheldwoord kunnen worden voor de zeer ongelijke lastenverdeling onder eg-partners van hulp aan het Oosten. Nu ook de eigen Duitse problemen zo overheersend zijn geworden, wordt het begrip ‘Duitse belangen’ (‘Opportunitäten’) al weer veel meer onverhuld gebruikt, zowel te rechter- als te linkerzijde, dan vóór 1990, toen bijna elke voet die Bonn buiten Duitsland zette in Europese verpakking werd gestoken.
Tenslotte nog terug naar de Europese integratie als panacee voor de Duitse problemen. Soms moet men zelfs hopen dat de voorgestelde verdergaande integratie niet zal lukken. Zo lijkt het mij in psychologisch en politiek opzicht uitermate onwijs voor 1996 van Duitsers te blijven vragen dat zij hun dm opgeven terwille van de komende Europese Monetaire Unie met de daarbij behorende ecu. The Economist schreef deze zomer met zijn gebruikelijke realisme: ‘With luck, some time early next century it might not prove impossible to persuade ordinary Germans to accept a monetary union with a select group of proven partners - say, France, the Benelux three and Austria.’ Meer verlangen betekent de kat op het monetaire spek binden. En laat de Centrale Europese Bank, als die niet naar Amsterdam kan komen, in Frankfurt gebouwd worden. Wat het zwaarst is, zal ook in Europees verband op het beslissende moment het zwaarst moeten wegen.
Men kan er de draak mee steken dat een volk zijn identiteit en stabiliteit met zoiets prostitutiefs als geld en welvaart heeft verknoopt. ‘Wir wissen nicht, wer wir sind. Das ist die deutsche Frage,’ schreef de Duitse politicoloog Sternberger al in 1949. Men kan ter verklaring van deze munt-fixatie Freud erbij halen met zijn ideeën over de relatie tussen geld en liefde en wat niet meer. Of dat allemaal politiek wijs is, is een heel andere zaak.
Regeringen kunnen nu eenmaal geen ander volk kiezen, dus doen zij er goed aan ernstig rekening te houden met de bestaande hangups van het volk. Het is buitengewoon irreëel om te verwachten dat mentaliteiten, waarin ver teruggrijpende herinneringen liggen opgesloten, zich rap laten veranderen. Habermas en andere critici mogen honend van een Duits dm-nationalisme spreken, feit is dat de dm voor de Bondsrepubliek veel heeft betekend als symbool van stabiliteit.
De Duitse munt mag dan nu niet meer zo hard zijn als enige tijd daarvoor, het zijn vooral sensatiebladen als Bild en Der Spiegel die bij een groot publiek met schrikbarende overdrijving de indruk wekken dat de Duitse munt op camembert is gaan lijken. Koppen in deze veel gelezen bladen als ‘Wir stehen am Abgrund’ versterken nu alleen maar de economische en politieke Götterdämmerung-stemming. 96% van de Duitsers blijken namelijk volgens een recente opiniepeiling toch al ongelukkig te zijn met de toestand van hun land. De redacties van deze veel gelezen bladen lijken zich nog in het geheel niet te (willen) realiseren met welk vuur zij nu spelen in een licht ontvlambare publieke opinie.
Zeker, de publieke financiën zijn door de gigantische groei van de uitgaven niet in orde en de economie krimpt. Dat alles belast de politiek zwaar en beperkt de speelruimte tot het minimum.
Of de huidige minister van financiën Waigel de vicieuze cirkels - inflatie terugdringen, te hoge rentevoet, waarde van de dm bewaken, immense groei van de overheidsuitgaven in het Oosten in de hand houden, sparen om de schuldenlast te beperken en economisch stimuleren enzovoort - weet te doorbreken waarin Duitsland terecht is gekomen, staat nog allerminst vast. Maar als er nu over afgrond gesproken wordt, dan hangt dat vooral samen met een morbide soort ‘Untergangslust’ waaraan massamedia goed schijnen te verdie- | |
| |
nen. Dit soort ondergangsjournalistiek is juist nu funester dan ooit.
| |
Conclusie
Niemand kan zich nog concreet voorstellen hoe de Bondsregering door deze gladde en scherpe bochten komt. Elke geruststelling is daarom nu even ongegrond als iedere aankondiging dat wat we nu zien gebeuren het begin van het einde is van een stabiel Duitsland.
Wel is er ook nu weer sprake van een structurele ‘Überforderung’, voortkomend uit de positie die Duitsland in het roerige Europa inneemt. Men kan zich er slechts over verbazen hoe weinig de andere Europese partners zich bewust schijnen te zijn van wat er in Duitsland, nu het zo diep in de problemen zit, op het spel staat. Uit het gedrag van de partners blijkt tot nu toe tenminste weinig begrip, laat staan hulpvaardigheid.
Zo zagen we vorige herfst in bijvoorbeeld de Britse kwaliteitskranten, en nog wel onder leiding van de Britse minister van financiën, een ‘Germany bashing’ van het ergste soort. Men sprak van ouderwetse Duitse machtspolitiek, monetaire dictatuur, en dat alles van een land dat niet eens in staat is binnenslands de publieke orde fatsoenlijk te handhaven.
Trouwens, ook sommige Nederlandse correspondenten in Duitsland weten weer hun onbegrip te demonstreren voor wat er zich onder hun ogen voltrekt - onder het bekende motto: ‘Daar heb je ze weer; niets is hun werkelijk te dol!’
Men hoort vanuit Nederland nogal eens klagen over het te hoge plastic-gehalte in de Duitse maatschappij, over het starre conservatisme, conformisme, parochialisme en over het beperkt integratievermogen van de Duitse maatschappij, wanneer het gaat om het vreemde, om wat niet bekend was. Het is inderdaad ondanks de korte afstand een geheel andere samenleving dan de onze, die van oudsher een grotere openheid heeft gekend.
Maar anderzijds is men zich in Nederland zelden bewust van het zeer grote aantal vicieuze cirkels, boemerangs, ambivalenties die het Duitse politieke leven bepalen. Duitsland ligt zo dichtbij, en toch ligt het ook voor Nederland in vele opzichten ver weg. Bewijs hiervan is onder meer dat er in ons land zo weinig detailkennis bestaat over de verschillen op bijna alle terreinen tussen de twee landen: een gebrek aan kennis dat bij ons maar al te vaak gecompenseerd wordt met hard geblaas van de hoge morele toren.
Tot besluit: hoe meer de Europese en andere problemen zich ‘verdichten’ in brandpunt Duitsland, des te meer zal er in Duitsland gesproken worden van ‘normalisering’, zoals Habermas c.s. nu al doen. Het is een rekbaar begrip en het wordt ook in een zeer ambivalente zin gebruikt.
Laat er geen twijfel over bestaan: wanneer Duitsland inderdaad weer, zoals sommigen vrezen, door het eigen verleden ingehaald zou worden, is dat voor heel Europa regelrecht een ramp. Te voorkomen dat dat gebeurt moet een top-prioriteit zijn, niet alleen voor Duitsers. Angst voor een instabiel Duitsland te hebben is één ding, te helpen voorkomen dat het ooit zo ver weer komt, is een zaak die ons allen aangaat: heel Europa en de Verenigde Staten.
| |
Noot
Vergelijk hiermee de klassiek anti-politieke anarcho-kreten van Hans Magnus Enzensberger: ‘Die Bundesrepublik ist relativ stabil und relativ erfolgreich, nicht weil, sondern obwohl sie von den Leuten regiert wird, die von den Wahlplakaten herunter grinsen [...] Dieses Paradox lässt nur eine Erklärung zu: Die Bundesrepublik kann sich eine inkompetente Regierung leisten, weil es letzten Endes auf die Leute, die uns in der Tagesschau langweilen, gar nicht ankommt’ (Mittelmass und Wahn, Frankfurt 1991, p. 228 e.v.).
Het is te hopen dat Enzensberger niet nog eens aan den lijve hoeft te ervaren wat een werkelijk incompetente regering in haar onmacht kan veroorzaken.
|
|