Wilsons museale theaterstuk is vooral de moeite waard door de ronduit prachtige belichtingen, gerealiseerd door Heinrich Brunke en Hans Peter Kühn. Maar soms is Wilson sentimenteel of kitscherig (die indruk heb ik bij theatermakers al snel) of geestig. Zo moet ik glimlachen om de presentatie van de saaie grijze strenge kubussen van Donald Judd, schuin geplaatst in een kamertje, gevoelig belicht en te aanschouwen door een fijnzinnig bewerkte, doorzichtige shawl uit de negentiende eeuw. Het is een frivool commentaar (zo heet dat in het moderne kunstjargon) op Judds nogal rigide werk en zoiets vind ik leuk. Een soortgelijke kunstgreep paste Wilson toe op een werk van Ger van Elk, maar met een geheel ander resultaat, omdat Van Elk zelf al ironisch is.
Zowel de werkwijze als de effecten van Robert Wilson vallen te begrijpen als toepassingen van een bekende surrealistische omschrijving van de schoonheid als een toevallige ontmoeting van een naaimachine en een paraplu op een snijtafel. In de catalogusteksten worden echter diepzinniger concepten gesuggereerd. De tentoonstelling heet ‘Portrait, still life, landscape’ en dat slaat op de drie zalen. De eerste zaal met de schappen zou dan als een portret van het museum opgevat kunnen worden, de tien diorama's en de sleuven met aan het eind ervan lichtsculpturen van Dan Flavin vormen het stillevengedeelte en de laatste zaal bevat inderdaad een namaaklandschap. Op een kale, troosteloze vlakte zien we in een spotlight het danseresje van Degas staan. Zij heeft ons de rug toegekeerd en is omgeven door vier linguanen. De lege achtergrond wordt door wisselende kleuren belicht, terwijl geluiden in de duistere ruimte klinken. Erg aangenaam is het er niet en het deed mij iets te veel denken aan een spookhuis, maar dan één met artistieke pretenties, en dat maakt het pas echt spookachtig.
Deze ordening naar de aloude genres: portret, stilleven en landschap is niet de enige, want Wilson vergelijkt de opbouw van zijn show ook met het menselijk lichaam. Zo noemt hij de eerste zaal de voeten en elders in de tekst de ingewanden van het museum. De tien kijkkamertjes zijn ribben en de laatste landschappelijke zaal staat voor het hoofd. Daar wordt dan het spirituele verbeeld. Allemaal praatjes voor de vaak natuurlijk en aan die concepten moeten we niet te zwaar tillen, daarvoor is hun gewicht te gering.
In dit prachtig ogende theater nemen de beelden van Maillol, Rodin en Degas de rol van acteurs op zich, terwijl ook de door Pyke Koch geschilderde mevrouw Van Boetzelaer acteert in een koele, maar fantastische kamer. Verder treedt op een afgietsel van een Pompejaanse hond, die het drama van de vulkaanuitbarsting nog steeds huiveringwekkend duidelijk maakt. Gecombineerd met een glas en een stofzuiger beantwoordt dit tafereel nog het meest aan het eerder aangehaalde surrealistische dictum. Dan zijn er nog een touwtjespringend meisje van Dali, Jael en Sisera in de zestiende eeuw geschilderd door Speckaert, een video van Broodthaers, een rood wassen schoentje van Robert Gober en een door Jan Weenix geschilderde zwaan. Aan vervreemding geen gebrek en deze opsomming is nog niet eens volledig.
De volumineuze, in gedachten verzonken Méditerranée van Maillol heeft, zonder dat ze er erg in heeft, gezelschap van een glazen pistool uit omstreeks 1700. Vooral in dit tableau komen de mogelijkheden van de belichting zeer fraai tot hun recht. Een van Rodins Burgers van Calais heft dramatisch zijn arm tussen boomstammen in een herfstig bos. Ook het danseresje van Degas werd, zoals we al zagen, bedreigd. Maar we weten niet hoe serieus we al die bedreigingen moeten nemen. De dramatische spanning valt niet te benoemen. Wilson verklaarde iets tegen naturalisme en psychologie te hebben. Toch zijn zijn bouwsels niet abstract en worden we wel degelijk met psychologie en naturalisme geconfronteerd.
Dit type tentoonstelling is de laatste jaren steeds meer in de mode gekomen. Over de oorzaken van het verschijnsel kan men speculeren en iets mompelen over het geloof in de