invloed op mij is groot geweest, maar of hij gunstig uitwerkte? Hang naar het romantische, wat dwepende, poëtische, nostalgischmooie had ik toch al. Fourniers invloed moest ik als het ware eerder afleren, het merkwaardige is dat hij na mijn dertigste geleidelijk zijn greep op mij verloor.
Bij Kavafis was er een onmiddellijk, ik zou haast zeggen naakt herkennen. De onversierdheid van zijn gedichten sprak mij bijzonder aan, juist omdat ik mijn eigen prachtlievendheid vreesde en temperen wilde. Wat me ook boeide was de homo-erotische uitstraling van zijn werk. Ik voelde dus verwantschap, en ik heb in de loop der jaren gedichten geschreven die zozeer door Kavafis beïnvloed zijn dat je ze haast pastiches zou kunnen noemen, als het portretje ‘Kavafis’, ‘De Serafijnen’, ‘De oude dichter’ en ‘Bij Marathon’. Poëzie die, ik weet het zelf al te goed, niet in de schaduw kan staan van gedichten van de Meester als ‘Een half uur’, ‘De verbonden schouder’ en ‘Op de trap’, die voor mij tot de allermooiste verzen behoren die ik ken.
In 1976 had ik van die gedichten een Nederlandse versie nodig voor mijn bundel Zeggen wat nooit iemand zei. Prof. G.H. Blanken was aan deze teksten nog niet toegekomen. Daarom ondernam ik zelf een poging. Mijn weergaven vielen zozeer op dat Bert Bakker me vroeg of ik alle gedichten van Kavafis wilde vertalen.
In 1978 leerde ik Mario Molegraaf kennen die een al even grote bewondering voor Kavafis koesterde als ik. Op een gegeven moment besloten we de taak samen op ons te nemen. Daarmee ontstond voor mij een nieuwe discipline: het is een groot verschil of je alleen dan wel met zijn tweeën vertaalt. We dienden onze inzichten zo goed mogelijk tot een aanvaardbaar geheel samen te smelten. Soms een mooie vondst te offeren aan de nauwkeurigheid, of de nauwkeurigheid aan een mooie vondst. We vergeleken onze werkwijze zelf weleens met die van Wolff & Deken: het is nooit meer te ontwarren wie wat gedaan of gevonden heeft. Toch: hoe geven twee stemmen, twee temperamenten zo goed mogelijk het geluid van Kavafis weer? We luisterden naar anderen, voorgangers en tijdgenoten, spraken of correspondeerden met alle vooraanstaande Kavafiskenners, reisden naar Alexandrië, en daar schreef ik:
In Alexandrië
Hij was volkomen in gedachten. Bezig
met het in eigen taal vertolken van het werk
van de dichter die een halve eeuw geleden stierf.
Aarzelend, wat morsig ook al, begaf hij zich
op straat, bleef staan en keek. Daar liepen
de schimmen van weleer, schrootwerkers, klerken,
ruikend naar roest en potloodslijpsel, maar
efeben in vermomming. Daar was het verdacht café.
Genade van de drank. Alles werd poëzie en droom
die eerste nacht in het roemrucht Alexandrië.
Vuurtorenlicht, muziek en dreunend golfgeweld.
Ontnuchtering des morgens, het hardnekkig dringen
naar de achterafstraat, het somber okeren huis,
de wat beklemmende vertrekken vol tapijten,
vazen en draperieën. Lang verdwenen.
Waar is de stem, het sonoor geluid waarin
Onvermijdelijk leidt zo intensief vertalen tot inleven. Als jongeman volgde ik, een halve eeuw na dato, de paden van Alain-Fournier in Sologne en voelde me zeer verwant aan hem. Op leeftijd gekomen dwaalde ik, een halve eeuw na dato, door Alexandrië. At ik in Kavafis' eethuis. Keek ik uit van zijn balkon. Wanneer ik de antieke lift nam waarin hij jarenlang zijn kantoor had verlaten verheugde ik me op de smaak van het malse hoentje dat hij goedkeurend had betast, en 's avonds zat ik soms met zijn moeder Harikleia in haar boudoir te babbelen en te snoepen van kleverige zoetigheden.
Vergiste Rudy Kousbroek zich nu wel of niet?