Gombrowicz vulde, dank zij de schok der herkenning en de bereidheid van de uitgevers, voorlopig een gat, maar liet mij vele jaren later niettemin even leeg achter.
En Ingeborg Bachmann diende zich, met Het dertigste jaar, begin 1983 aan precies op het moment dat ik de laatste honderd pagina's van Gombrowicz' oeuvre, namelijk deel 3 van zijn Dagboek, aan het vertalen was. Sterker nog - en het riekt naar mystificatie - het moment viel praktisch samen met deze regels in het Dagboek (p. 771): ‘Ik landde op het Berlijnse vliegveld Tegel een jaar geleden, op 16 mei. [...] Ingeborg Bachmann, een Oostenrijkse dichteres die eveneens door Ford was uitgenodigd en in dezelfde Akademie der Künste logeerde, was de eerste persoon met wie ik vriendschappelijke betrekkingen aanknoopte.’
Maar ik zou antwoorden op de vraag: Van welke invloed zijn zij op mijn levenswijze? Omdat ik in het Nederlandse taalgebied de ‘alleenvertegenwoordiger’ ben van hun oeuvre (natuurlijk alleen in zakelijk, geenszins in geestelijk opzicht), hun ‘ambassadeur’ (om de mooiere term van wijlen Pé Hawinkels te gebruiken), moet ik zeggen: van zeer grote, praktische invloed. Laat ik opsommen waar ik dezer dagen - eind april/begin mei - allemaal mee te maken heb. Naar aanleiding van het verschijnen van Witkiewicz' roman Onverzadigbaarheid wijdt Stichting Perdu een literaire avond aan de drie ‘Poolse musketiers’ Witkiewicz, Schulz en Gombrowicz, te verzorgen door hun drie vertalers; twee bijeenkomsten gaan aan de eigenlijke avond vooraf. Ik word beloond met het proefschrift van de mij onbekende Jan IJ. van der Meer, Form vs. Anti-Form, das semantische Universum von Witold Gombrowicz (Rodopi, 1982).
Eind oktober 1992 word ik binnen enkele dagen tweemaal gebeld door jonge vrouwen uit Gent, waarvan de één een voordrachts- en muziekavond rond Bachmanns poëzie wil organiseren, de ander een bewerking van Bachmanns roman Malina op de planken wil brengen. Men richt zich tot mij, omdat de erven Bachmann pas toestemming geven als ik me ervan verzekerd heb dat het serieuze projecten zijn. Ik benader beiden en breng ze daarna met elkaar in contact, wat tot gevolg heeft dat de eerste haar première uitbrengt op 4 mei, de ander op 5 mei 1993, allebei in het Arca-theater te Gent. Mij wordt gevraagd of ik al vertalingen heb gemaakt van de teksten die Bachmann over muziek heeft geschreven. Dit is niet het geval, maar omdat de hoofdredacteur van het ook alweer Gentse literaire tijdschrift Yang Hans Vandevoorde mij om een bijdrage had gevraagd, stelde ik hem voor om voor Yang alle teksten van Bachmann over muziek te vertalen. Dit werd akkoord bevonden, en nu verschijnt Yang 1993/2 met een apart katern in dezelfde eerste week van mei: het katern is ook los als ‘programma’ bij de voorstellingen verkrijgbaar. Om het geheel te completeren vindt er in de namiddag van 5 mei een gesprek plaats tussen mij en de Vlaamse Ingeborg Dusar, onlangs in Leuven gepromoveerd op Choreographien der Differenz. Eine Untersuchung von Ingeborg Bachmanns Prosaband ‘Simultan’.
Thuisgekomen dacht ik even rust te hebben om weer aan het ‘eigenlijke’ werk te gaan, maar daar ligt een brief van de redactie van De Gids die mij vraagt een stukje over de door mij vertaalde auteurs te schrijven. Bij deze.
Misschien klinkt dit allemaal te ego-tripperig, of gaat het niet diep genoeg op de belangrijker vragen in. Maar eerlijk gezegd, ik schrik ervoor terug om telkens weer in die diepte af te dalen - bij Gombrowicz, en hoeveel temeer nog bij het vaak zo verschrikkelijke en zo verschrikkelijk mooie werk van Bachmann. Maar laat ik naar een aantal trefwoorden zoeken. Voor Gombrowicz: onbarmhartige luciditeit, moed tot de waarheid, kilte, humor, egocentrisme, tegendraadsheid, meeslepende stijl. Voor Bachmann: uiterste sensibiliteit, utopisch verlangen, vervoerende toon, ondoordringbaarheid, beeldenrijkdom, nerveuze gejaagdheid, psychisch extremisme. Maar dit laatste geldt ook voor Gombrowicz, zoals de moed tot de waarheid ook voor Bachmann opgaat: ‘die Wahrheit ist dem Menschen zumut-