De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Gitte Postel
| |
[pagina 486]
| |
kader geplaatst en zo van hun ideologische betekenis ontdaan. En dan zegt Adriaan van Dis: ‘Dit is geen feministisch boek, dit is een mooi boek.’ De meeste afwijkende normen kunnen dus onschadelijk gemaakt worden door ze te behandelen als fictie, maar om deze tactiek geloofwaardig te houden moet er af en toe streng worden gekeken als er ideologieën in het spel zijn die bewezen hebben een serieuze bedreiging te kunnen vormen. Een schrijver met sympathieën voor nazisme of fascisme maakt een morele beoordeling relevant. Is de literaire waarde groot genoeg, dan wordt het hem tenslotte vergeven als de tamelijk onschuldige dwaling van de kunstenaar, die uiteindelijk niet verantwoordelijk is voor wereldse zaken. Eigenlijk is hij een beetje ontoerekeningsvatbaar. Neemt de schrijver in de literaire canon een minder belangrijke plaats in, dan is het gemakkelijker het hele geval maar te negeren. Hiermee wordt de vrijheid van schrijver en lezer beschermd. De lezer hoeft niet constant op zijn hoede te zijn voor een subversieve moraal, en de schrijver kan ongeremd ronddartelen in de vrijplaats die de literatuur hem biedt.
Veel van de literatuur uit Zuid-Afrika werd tot voor kort in Nederland óf op ethische óf op esthetische gronden afgekeurd. Aan blanke literatuur die zich niet expliciet uitsprak tegen apartheid zat een ongemakkelijk luchtje, en was marginaal genoeg om te negeren. Aan de andere kant en/of in andere kringen werd de meeste zwarte literatuur niet serieus genomen op esthetische gronden: zij leek te veel op politiek om literatuur te mogen heten. Door het hanteren van deze tegengestelde criteria lijken blanke en zwarte literatuur niet binnen hetzelfde kader te kunnen bestaan. Als je het ene waardeert, heeft het andere geen betekenis. Ook in het land zelf rouleren verschillende, botsende normenstelsels - niet zelden gekoppeld aan blank en zwart -, maar er blijkt toch iets gemeenschappelijks te zijn waardoor ethici en formalisten elkaar serieus genoeg nemen om met elkaar in discussie te gaan. Bij de Victoria-watervallen in Zimbabwe heeft een historische conferentie plaatsgevonden. Het was 1989, Nelson Mandela was nog niet vrijgelaten, verbannen schrijvers en vrijheidsstrijders mochten nog niet terugkeren naar hun land. Maar net over de grens discussieerden afgevaardigden van het ANC en een groot aantal jonge, veelbelovende Afrikaner schrijvers vier dagen lang over literatuur en politiek. Na afloop werd een communiqué opgesteld, waarin de aanwezigen hun solidariteit met het ANC uitspraken en kenbaar maakten zich te willen inzetten voor de democratisering van Zuid-Afrika. In Nederland zouden onwillekeurig schrikbeelden opdoemen van Kulturkammer of Sociaal Realisme, en ook in Zuid-Afrika klonken ontzette oh's en ah's in meer conservatieve Afrikaner kringen. Hoe konden schrijvers met zoveel artistiek talent zich vrijwillig in een keurslijf laten dwingen? Nog geen jaar later sprak Albie Sachs, vooraanstaand lid van het ANC, tijdens een bijeenkomst van de partij een rede uit, waarin hij provocerend stelde dat eenieder die vanaf dat moment de literatuur nog als wapen in de strijd gebruikte, eigenlijk verbannen zou moeten worden. De lezing werd in een Zuidafrikaans blad gepubliceerd en lokte allerhande reacties uit, variërend van opgelucht ademhalen tot bittere kritiek op de makkelijke oplossing van iemand die - toen nog - veilig in het buitenland zat. Hoe kon iemand die altijd gezegd had alles in dienst te willen stellen van de toekomst van Zuid-Afrika zijn standpunt in één keer 180 graden laten draaien? Maar in feite was de solidariteitsverklaring in Zimbabwe net zo min een vrijheidsbeperking als Sachs' stellingname een rigoreuze ommekeer. Het zwijgen van de Afrikaners had een even grote politieke implicatie als hun uitspraak, en Sachs heeft nooit bedoeld dat er voor literatuur geen politieke functie meer was weggelegd. Hij vond alleen dat er een fase was aangebroken, waarin het blijven hameren op stereotiepe tegenstellingen en het ondergeschikt maken van vorm en schoonheid eerder remmend dan stimulerend zou werken. In Zuid- | |
[pagina 487]
| |
Afrika bestaan literatuur en politiek nu eenmaal niet los van elkaar. Nog niet, in elk geval.
De oorzaak hiervan moet gezocht worden in de sociale en literaire geschiedenis van Zuid-Afrika. De westerse literatuur drijft op een eeuwenoude, langzaam geëvolueerde cultuur, die in belangrijke mate bestaat uit geschreven teksten. Er is een soort tekstueel universum ontstaan met een eigen geschiedenis, eigen codes en eigen mythen. Een wereld die los van de sociale of fysische werkelijkheid, lijkt te kunnen bestaan. Maar in Zuid-Afrika bestaat zo'n op zichzelf staande, uitgebreide wereld van teksten in veel mindere mate. Om met de blanke kolonisten te beginnen: zij hebben ver verwijderd van Europa in korte tijd een eigen culturele identiteit moeten opbouwen. Zoals in elke cultuur is die identiteit voor een deel gebaseerd op mythen, die als rode draden zijn terug te vinden in de literatuur. Maar terwijl deze mythen bij ons zo langzamerhand tot een tekstuele werkelijkheid horen, verwijzen ze in Zuid-Afrika nog veel directer naar de feitelijke werkelijkheid. De kolonisten misten - en missen in veel gevallen nog - de vanzelfsprekende verbondenheid met de sociale en fysische omgeving die Europeanen in Europa en zwarte Zuidafrikanen wel hadden, een verbondenheid die impliciet in culturele tradities zit verweven. Om een fundament te creëren voor hun cultuur, hebben zij hun eigen mythen moeten maken, waarmee ze zich konden losweken van hun Europese achtergrond en zich vasthechten in Afrika. Er waren niet genoeg relevante teksten voorhanden om draden naar te spinnen en bovendien bood fictie alléén onvoldoende houvast voor de verankering van een culturele traditie in een vreemd land. De sociale en fysische omgeving werd gemythologiseerd en in verhalen gegoten. In die verhalen moest de verbondenheid met de omgeving, die veel minder dan in westerse en Afrikaanse cultuur vanzelfsprekend was, expliciet worden gemaakt. Er werden mythen gesponnen uit de Zuidafrikaanse koloniale geschiedenis; uit het bijna religieuze verbond tussen de Boer en zijn Afrikaanse grond; uit de strijd van de Engelse dichter om het Afrikaanse landschap in Europese woorden te vangen; of uit de relatie met de Afrikaanse bewoners: de bijzondere band tussen de Afrikaner boer en zijn zwarte knecht of tussen de Engelstalige liberaal en zijn misdeelde zwarte landgenoot. In de literaire traditie van de Afrikaners is op een gegeven moment een tekstinterne literatuurbenadering een belangrijk aspect geworden. Vooral toen zij hun positie in sociaal en politiek opzicht - zij het met kunst en vliegwerk - hadden veiliggesteld, was het niet meer nodig een expliciete link te leggen tussen literatuur en sociale werkelijkheid. De politieke macht gaf voldoende ruggesteun voor het verblijf in Afrika om kunst te kunnen isoleren en terug te grijpen op Europese literaire tradities. Sterker nog, het werd, net als in het Westen het geval is, veiliger ethiek en esthetiek te ontkoppelen. Maar dit was geen natuurlijke ontkoppeling. Er was een geolied systeem van censuur en repressie voor nodig om de illusie van orde en stabiliteit in stand te houden. De enige literaire traditie in Zuid-Afrika die van flinke culturele wortels is voorzien, is die van de Afrikaanse orale literatuur, maar die heeft flink te lijden gehad onder kolonialisme, industrialisatie en apartheidspolitiek. Ook voor zwarte Zuidafrikanen is er een breuk ontstaan in de logische correspondentie tussen literatuur en sociale omgeving. Een groot aantal zwarte schrijvers verbleef gedwongen in het buitenland. Voor degenen die achterbleven, gold dat de waarden die in de traditionele literatuur verweven zaten, weinig weerklank vonden in een sociale werkelijkheid die voor hen werd bepaald door een gebrek aan politieke en culturele macht. Ook in deze literatuur wordt daarom de relatie met de omgeving vaak zeer expliciet gemaakt, nu niet om een identiteit te bestendigen, maar om een opgelegde identiteit te weerleggen en marginalisering te bestrijden.
Dat literatuur gebruikt wordt om politieke en sociale ruimte op te eisen of te beveiligen, geldt in feite voor ons ook. Het verschil ligt vooral | |
[pagina 488]
| |
in de manier waarop gelezen wordt. De sociale geschiedenis en ideologische achtergronden vervullen in Zuid-Afrika nog niet, zoals bij ons, een impliciete, secundaire rol in de literatuur. Daarvoor zijn er te veel ethische en politieke discussies gaande. Literatuur en sociale werkelijkheid worden vaak gezien als twee facetten van één ideologisch systeem. Dat verschillende bevolkingsgroepen zich op het ogenblik mengen in de discussie rond de maatschappelijke functie van literatuur, heeft te maken met de maatschappelijke problematiek van dit moment. In Nederland kan men het zich veroorloven om afstand te bewaren tussen ethiek en esthetiek. Nederland heeft wat waarden- en normenstelsels betreft, zijn vaste vorm min of meer gevonden. Ons land functioneert, we zijn redelijk tevreden met ons politieke, sociale en esthetische stelsel. Er zijn geen al te grote tegenstellingen die overbrugd moeten worden, er is geen onzekere toekomst die ons dwingt onze grenzen te trekken en onze normen en waarden expliciet te maken. Het is heel waarschijnlijk dat over tien jaar de kinderen nog gewoon Nederlands praten op school, dat er altijd wel mensen te vinden zullen zijn die de bollen willen pellen en dat het communisme dood is. Het huidige systeem hoeft voor het grootste deel alleen maar beschermd te worden tegen subversieve invloeden, en de beste manier om dat te doen is het zoveel mogelijk voorkómen van interactie tussen ethische en esthetische normen. Tekst en werkelijkheid hebben ieder hun eigen universum, en zo wordt zowel de ethische als de esthetische orde beschermd tegen subversieve invloeden. Literatuur als vrijplaats functioneert perfect in een situatie die stabiel is, en moet blijven. Maar wanneer zo'n vaste bevredigende vorm ontbreekt of uiteenvalt, wanneer men meer gebaat is bij verandering dan bij stabiliteit, moet er juist interactie kunnen plaatsvinden om een nieuwe coherente orde te kunnen opbouwen waar zoveel mogelijk mensen zich in kunnen vinden. Dan is dichterlijke vrijheid geen vrijheid meer, maar een isoleercel. De Zuidafrikanen zijn zo langzamerhand gedwongen in te zien dat verandering onvermijdelijk is. Het land bevindt zich in een identiteitscrisis. De opdeling in blank en zwart, Afrikaner, Engelsman, Xhosa en Zoeloe, de naamkaartjes van de apartheid - met alles wat daar aan vast zit - voldoen niet meer voor de toekomst. Voorzichtig probeert men zich een beeld te vormen van het ideaal van een ‘Nieuw Zuid-Afrika’ dat met frisse kleuren moet worden ingevuld. Maar hoe? De vragen die hierbij opdoemen, zijn niet alleen politiek van aard. Aan alles wordt getornd en gekneed: politiek, ethiek, esthetiek, taal. Elk boek dat in Zuid-Afrika verschijnt, is onderdeel van deze ontwikkeling, aangezien het bijdraagt aan de ontwikkeling of verwerping of verdraaiing van waarden en normenstelsels - of die nu ethisch of esthetisch zijn. Schrijvers en critici zijn direct of via hun boeken voortdurend met elkaar in discussie over de mogelijkheden, de beperkingen en de verantwoordelijkheden van literatuur. Binnen deze discussie krijgt een boek nauwelijks de kans zich terug te trekken in de wereld van de dingen. Elke tekst is een standpunt, zelfs wanneer het een poging is om de waarde of zin van stellingname te ontkennen. Want elke tekst is onderdeel van een literaire traditie, en elke traditie heeft haar wortels voor een deel in een sociale werkelijkheid, en geen enkele sociale werkelijkheid is waardevrij. En bovendien is elke tekst onderdeel van een culturele ontwikkeling die te maken heeft met de invulling van het toekomstige Zuid-Afrika. Zuid-Afrika vormt de onvermijdelijk gemeenschappelijke context waarbinnen een boek besproken kan worden en waarde heeft, negatief danwel positief. Het gaat er dus maar om hoe je leest. De sociale onzekerheid maakt een ethische interpretatie van literatuur relevant. Om een voorbeeld te geven: van de Zuidafrikaanse schrijver J.M. Coetzee is een roman gepubliceerd (Foe) die in het Westen staat aangeschreven als een post-modernistisch hoogtepunt. Het behandelt de macht van taal en de onbeheersbaarheid van de werkelijkheid, met intertek- | |
[pagina 489]
| |
stuele verwijzingen naar Defoes Robinson Crusoë. Maar het gaat ook over de zwarte slaaf Friday, die geen tong en dus geen stem heeft. Wanneer een boek als Foe gelezen wordt met de gedachte dat de maatschappelijke werkelijkheid niet wezenlijk is voor de betekenis van een tekst, of andersom, dan wordt het in laatste instantie geïnterpreteerd als herschrijving van Defoes tekst. En ook al zegt die tekst iets over het kolonialisme, sociale verhoudingen of Eurocentrisme, binnen de heersende literatuurtheorie ligt de betekenis uiteindelijk in een abstract, zo niet fictief universum. Maar vanuit de literaire en historische context in het Zuid-Afrika van nu wordt de intertekstuele relatie in Foe in laatste instantie naar het verhaal van de apartheid gelegd. Foe hoort tot de blanke Zuidafrikaanse literatuur en verwijst dus niet alleen naar de literaire traditie van het Westen, maar vooral naar de nationale literaire traditie, en dus naar de Zuidafrikaanse geschiedenis. Voor een Nederlandse criticus zegt de verwijzing naar Zuid-Afrika waarschijnlijk iets over de plaats die Coetzees boek inneemt in de postmodernistische literatuur. Maar binnen Zuid-Afrika is het eerder zo dat de postmodernistische verwijzing naar Robinson Crusoë iets zegt over de plaats die Coetzees boek inneemt in Zuid-Afrika.
Juist de Afrikaner schrijvers hadden goede redenen zich politiek uit te spreken. Iedere schrijver wil tenslotte de vrijheid hebben om te zeggen wat hij wil, en die begon hun te ontbreken. Nadat de illusie van orde en stabiliteit doorbroken was, werden jonge intellectuelen zich ervan bewust dat de oude orde bestond uit constructies die geen werkelijke reden van bestaan hadden. De nieuwe generatie Afrikaner schrijvers probeert zich voor een deel te bevrijden van het schuldcomplex, het stigma en de perceptie die ze als ‘kinderen van Verwoerd’ hadden overgeërfd, en die hen nu belemmerde om in alle vrijheid een standpunt - of geen standpunt - in te nemen. Sommigen probeerden zich tegen de ideologische lading van hun cultuur af te zetten door de geschiedenis in hun teksten te deconstrueren en ontmythologiseren. Politieke uitspraken deden zij niet. Na de ontnuchterende ervaring dat de werkelijkheid niet was wat zij scheen te zijn, leek elke poging om iets zinnigs te doen of te zeggen zinloos. Hun verzet bleef binnen de grenzen van het formalisme, waarmee ze zich in zekere zin conformeerden aan de oude illusie van gelegitimeerde stabiliteit waar ze zelf niet meer in geloofden. Het esthetisch kader gaf hun werk een ideologische geladenheid waarover ze geen macht hadden. Op het moment dat ze de overgeërfde vrijplaats verlieten en zich solidair verklaarden met het ANC, deden ze in feite niet anders dan ruimte maken voor een nieuwe vrijplaats. Net zo had Albie Sachs goede redenen om de knuppel in het hoenderhok te gooien. In feite was hij niet de eerste progressieve Zuidafrikaan die vond dat literatuur beter een cultureel dan een politiek wapen kon zijn. Schrijvers als Njabulo Ndebele en Nadine Gordimer pleitten er al jaren voor dat zwarte schrijvers en critici beter moesten gaan schrijven, zich minder met politiek moesten bemoeien en meer aandacht moesten besteden aan dood, liefde en andere huis-, tuin- en keukenproblematiek. Dat zou de culturele identiteit van de zwarte bevolking alleen maar ten goede komen. Maar vanuit de literaire hoek maakte dit veel minder druk. Anderzijds merkte een van de mensen die op Sachs' paper reageerden, terecht op dat Sachs' redevoering misschien wel heel anders had geklonken wanneer hij voor een publiek van formalistisch ingestelde schrijvers had gesproken, in plaats van voor politici voor wie de politieke rol van kunst toch wel vanzelfsprekend was.Ga naar eind2. Door als politicus de esthetiek voorrang te geven gaf Sachs de dialectiek tussen ethiek en esthetiek een nieuwe impuls. Wat hij deed was voorkómen dat er een isolement, een statische situatie, vergelijkbaar met die van de formalistische Afrikaners, zou ontstaan. Hij creëerde ruimte voor sociale en politieke veranderingen. Inmiddels is Mandela vrijgelaten en lijkt de apartheid stukje bij beetje te worden ontman- | |
[pagina 490]
| |
teld. In Nederland worden Afrikaner schrijvers, met wie we plotseling weer zo'n sterke bloedband voelen, in rap tempo vertaald. En nu in Zuid-Afrika politieke kwesties op een politiek niveau onder handen worden genomen, verdwijnen de strijdleuzen langzaam maar zeker uit de zwarte literatuur. Misschien duurt het niet eens meer zo heel lang voordat een groot deel van de Zuidafrikaanse literatuur in één - esthetisch - kader valt onder te brengen.Ga naar eind3. Albie Sachs heeft het startsein gegeven voor de opbouw van een web van teksten die de toets des tijds kunnen doorstaan, en ten grondslag zouden kunnen liggen aan een nieuwe, gezamenlijke cultuur. Dit betekent niet dat politiek en esthetiek nu niet meer met elkaar in verband zouden staan. De gedachte dat literatuur alles met politiek te maken heeft, is echter inmiddels zodanig gemeengoed geworden dat het steeds minder hardop gezegd hoeft te worden. En als alle politieke onderhandelingen bevredigend verlopen en de samenleving een zekere stabiliteit krijgt, wordt het misschien zo vanzelfsprekend dat men het gewoon vergeet. Waardoor teksten vooral naar teksten lijken te verwijzen. Zo zal het bij ons ook zijn gegaan. Toch is dat jammer. De sociale intertekstualiteit hoeft namelijk, ook voor een formalistisch ingestelde lezer, geen beperking te zijn. Integendeel. De maatschappelijke discussie die aan de literatuur gekoppeld is, kan juist een dimensie toevoegen. Voor een onderzoeker op afstand krijgt de literatuurgeschiedenis en -discussie zelf af en toe het karakter van een spannend boek met onverwachte wendingen en dubbele betekenislagen dat narratologisch ontleed kan worden. Langzaam maar zeker ontspint zich het verhaal van ‘Zuid-Afrika en zijn literatuur’. De landsgrenzen fungeren als kaft, en de teksten van schrijvers, critici en andere landgenoten lijken op te treden als actanten die elkaar bijstaan of bestrijden en voortdurend met elkaar in dialoog zijn. Hoe meer je leest, hoe meer het beeld van Zuid-Afrika wordt uitgebreid en ingevuld. Iedere tekst laat niet alleen een nieuw aspect van het land zien, maar ook een andere focalisatie. En zo heb ik, hoe maatschappelijk de betekenis van literatuur ook mag zijn binnen de Zuidafrikaanse context, als westerse lezer het niet kunnen laten het geheel op het laatste moment toch in een formalistisch afstandelijk kader te plaatsen. Zodat ook Zuidafrikaanse literatuur weer een prettig, vrijblijvend studieobject is. Het is een luxe die je je vanuit een stabiele samenleving kunt veroorloven. |
|