| |
| |
| |
Rolf Wolfswinkel
De verloren voetstap van de Bosjesman
We zijn naar de Cederbergen gereden, vanuit Kaapstad een afstand van ongeveer tweehonderdvijftig kilometer, niet ver dus, maar werelden van elkaar gescheiden. De weg erheen loopt door het Swartland: eindeloze graanvelden in een golvend landschap. Dorpjes die Piketberg en Moorreesburg heten, bordjes langs de weg die naar boerderijen met namen als ‘Al-verloren’, ‘Somerverdriet’ en ‘Misverstand’ verwijzen. Niet bepaald namen die aan een zorgeloos bestaan doen denken, maar zorgeloosheid is niet het eerste waar je aan denkt bij een Zuidafrikaanse boer. De wind maakt de warmte - het is bijna veertig graden - dragelijk.
Een kilometer of dertig boven Citrusdal verlaten we de eenzame snelweg. Een ‘grondpad’ voert over de Olifantsrivier. Deze staat nu, aan het eind van de zomer, laag, maar de breedte van de doorwaadbare plaats geeft aan dat men op alles voorbereid dient te zijn. Een bord op de oever deelt mee dat in geval van overstroming een andere route moet worden gekozen, die over Clanwilliam voert, een omweg van bijna zestig kilometer.
We bevinden ons in het gezelschap van Stephen Watson en zijn vriendin. Hij is dichter, publiceerde onder meer Poems 1977-1982 (1983), In this City (1986) en Return of the Moon (1991), een bewerking van teksten van de /Xam (of Kaapse Bosjesmannen) waarvoor hij de Sidney Clouts Memorial Prize ontving. Deze laatste bundel is door een toeval tot stand gekomen en vormt de directe aanleiding tot ons bezoek aan deze bergen: ik wil met eigen ogen de plaatsen zien waar de laatsten van deze Bushmen dachten een veilige schuilplaats te hebben gevonden.
Als ik wakker word, is het buiten nog donker, maar een lichte streep boven de bergen in het Oosten geeft aan dat het niet lang meer zal duren. De dieren in de vallei hebben het al langer in de gaten: afgezien van een enkele haan, die al een paar uur aan het kraaien is, hoor ik koeien stommelen en paarden snuiven, waarbij een dikke stroom witte lucht uit hun neusgaten komt. Buiten blijkt dat Stephen me al voor is geweest. Hij loopt heen en weer door het natte gras; door de grondmist lijkt het alsof hij geen onderbenen heeft. Zonder aanwijsbare reden fluisteren we.
Ik ga op een stoel zitten en wacht. Lang duurt het niet. Net zoals het 's avonds lijkt alsof de zon met een reuzenvaart naar beneden valt, zo is ook de overgang van donker naar licht een kwestie van een paar minuten. En voor die paar minuten ben ik zo vroeg opgestaan. Net voor de eerste stralen van de zon over de bergtop zullen komen, worden de bergen aan de andere kant van de vallei in een helder rood licht gedompeld. Ik zit nog in het donker, maar links en rechts van me is een ochtendvuurwerk aan de gang. De zon en de maan zijn in een dodelijk gevecht gewikkeld, dat de zon met haar messcherpe stralen wint.
Wanneer de eerste straal de grond raakt, begint het riviertje aan onze voeten te dampen, alsof de aarde zelf zich aan de aftocht van de maan wil onttrekken. Binnen vijf minuten is het moment van magie voorbij en alles weer gewoon.
| |
| |
Zo moeten duizenden jaren lang de Bosjesmannen, die in deze bergen woonden, het begin van de dag hebben ervaren. Ik baseer dit vermoeden onder meer op het gedicht ‘The Sun, the Moon and the Knife’, waarover hierna meer.
Aan het eind van de negentiende eeuw waren de laatste Hottentotten en Bosjesmannen of /Xam, die zowel door de blanke kolonisten als door de veehoudende zwarte Xhosa's als ongedierte gehaat werden, naar de onherbergzaamste streken van Zuid-Afrika verdreven, waar zij probeerden een bestaan bijeen te schrapen. Door honger gedreven vergrepen zij zich steeds opnieuw aan het vee van de machtigen, en dat leidde dan weer tot nieuwe klopjachten met vele doden. Rond 1870 waren er niet veel meer dan enkele honderden overgebleven, die zonder uitzondering een ellendig bestaan leidden. Degenen die als veedieven vastzaten in de gevangenissen van Kaapstad. Clanwilliam en Malmesbury leken er nog het best aan toe te zijn, maar zij kwamen om van de heimwee. Heimwee naar de zon, de regen, de vogels en de jacht. Op geheime plaatsen in de Cederbergen gaven de Bosjesmannen in rotstekeningen van hun gehechtheid aan deze wereld blijk. Het was een wereld vol magie, natuurgeloof en overgeleverde rituelen, waarin het voor een buitenstaander bijna onmogelijk is door te dringen.
Tegen het eind van de eeuw waren de /Xam praktisch uitgeroeid en wisten nog maar weinig mensen hoe hun taal had geklonken. Van zoiets als een geschreven literatuur was geen sprake. Wel kenden zij een eeuwen ver teruggaande orale traditie. De Duitse taalgeleerde W.H. Bleek, die in de jaren vijftig van de negentiende eeuw naar Zuid-Afrika was gekomen om een boek over de taal van de Zoeloes te schrijven, realiseerde zich net op tijd dat iets kostbaars spoorloos dreigde te verdwijnen. Hij overtuigde de gouverneur van de Kaapkolonie van het belang de taal van de /Xam vast te leggen en kreeg toestemming om een aantal /Xam gevangenen in zijn eigen tuin in hutjes te huisvesten. De meesten zaten vast wegens veediefstal en werkten aan de eerste strekdam in de haven van Kaapstad. De laatste vijf jaar van zijn leven wijdde Bleek eerst aan het leren van hun taal en vervolgens aan het ontwikkelen van een fonetisch schrift. Zijn schoonzuster Lucy Lloyd zette de verhalen zo letterlijk mogelijk in het Engels over. Zo bleef iets van de traditie van hun orale literatuur bewaard: 138 schriften met gedichten, liedjes, verhalen, mythen, sprookjes, alles bij elkaar meer dan twaalfduizend bladzijden. Deze zogenaamde Bleek-collectie bevindt zich nu al jaren in de archieven van de Universiteit van Kaapstad. Er werd niet veel mee gedaan, tot Stephen Watson gevraagd werd mee te werken aan een boek over de Bushmen: hij was onder de indruk van de poëtische rijkdom van deze collectie en besloot tot een ‘hertaling’, die onlangs is gereed gekomen, onder de titel Return of the Moon, tevens de titel van de laatste van de 43 gedichten die Watson voor deze bundel bewerkte. De moeilijkheden die hij ondervond bij de bewerking van wat hij zelf ‘versions from the /Xam’ noemt, waren velerlei: eerst moest hij proberen om uit het transcript iets van een centrale gedachte te halen, om daarna iets nieuws te scheppen dat toch recht doet aan de
oorspronkelijke gedachte. Een voorbeeld van deze werkwijze geeft hij in de - zeer gedegen - inleiding: in een van Bleeks prozafragmenten - ‘The Abandoned Old Woman’ - trof hij het volgende fragment aan:
They were obliged to leave her behind, as they were all starving and she was too weak to go with them to seek food at some other place.
Deze passage refereert aan het gebruik van nomadenstammen om in tijden van voedselschaarste en hongersnood oude en gebrekkige stamleden achter te laten. Geriatricide is ook in andere nomadenculturen geen onbekend verschijnsel, maar een dergelijke beslissing kwam begrijpelijk genoeg nooit lichtvaardig tot stand. Het ging altijd om iemands moeder
| |
| |
of grootmoeder, vader of grootvader. Voor de stam verdertrok, werd bij de achter te laten persoon voedsel gebracht, om als het ware iedere verdenking van moord uit te sluiten.
De poëtische bewerking van Watson concentreert zich op het schuldgevoel en de schaamte van de overige stamleden en laat zich haast lezen als een apologie:
It was none of our fault;
we were all of us starving.
that we had to leave her behind.
We were all of us starving.
she was too weak to go with us,
to seek food at some other place.
De bewerking van teksten uit een andere cultuur is een taak die zelfs onder de meest gunstige omstandigheden tot grote moeilijkheden aanleiding geeft. Uit de inleiding van Watson blijkt dat het ‘vertalen’ van literatuur uit een cultuur waarvan de taal niet meer gesproken wordt en de symbolen door praktisch niemand meer begrepen worden, de ‘vertaler’ voor bijna onoplosbare problemen plaatst. Hoe doet hij recht aan het origineel en blijft daarbij voor hedendaagse lezers begrijpelijk?
Gelukkig hadden dr Bleek en Lucy Lloyd de beschikking over een drietal uiterst geduldige en bovendien kundige informanten, //Kabbo, Dia!kwain en /Han#kasso (de leestekens duiden op de vele kliks in de taal van de /Xam; Watson gebruikt ze naar eigen zeggen uitsluitend vanwege het visueel vervreemdend effect, om ons er dus bij voortduring attent op te maken met een ‘andere’ wereld te doen te hebben). Zij beschikten over een grote kennis van de folklore, de mythen en de gebruiken van de Bosjesman. Over hun achtergrond komen we verder weinig te weten. Van deze drie was //Kabbo de meest onderlegde, waarschijnlijk een sjamaan, een medicijnman, ongeveer zestig jaar oud. Bijna de helft van de door Watson in deze bundel opgenomen bewerkingen is van hem afkomstig. Dr Bleek overleed in 1875, Lucy Lloyd publiceerde vlak voor haar dood, in 1911, Specimens of Bushmen Folklore, waarschijnlijk gebaseerd op haar eigen transcripties, maar toen waren haar drie informanten al net zozeer in de vergetelheid verdwenen als de vijfduizend jaar oude cultuur waaruit ze voortkwamen. Dat liet Watson achter met alleen het materiaal en het isolement van zijn eigen geweten. Natuurlijk heeft hij overwogen om zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven: zoals gezegd, de Bleek-collectie bestaat uit de letterlijke overschrijving in het Engels van het door de taalkundige ontwikkelde fonetische schrift. Dat ziet er bijvoorbeeld zo uit:
The moon here is full, the moon lies (in the east) daybreak, she is full/ great the moon, she is living, she lies, the sun sets, he is there the moon lies there for the moon is living the moon becomes (or makes) the great moon the moon mounts the sky yes; for the moon is the great moon.
In de bewerking van Stephen Watson, getiteld ‘The Sun, The Moon and the Knife’, luidt het:
The moon is still full, still alive
as she hangs in the sky just before dawn.
As soon as the sun goes down in the west.
the moon in the east grows even fuller,
she climbs the sky, her face more burnished,
her belly swelling, full of moon-children,
travelling the sky from one end to the other,
climbing the night from the eastern quarter
till she hangs here, huge, still full, still alive,
shining in the west just as day breaks.
And as soon as the sun comes up in the east,
he reaches far over the length of the earth.
He swiftly pierces the moon's flesh with his knife -
till she who is full, and shining, and alive,
this moon who has speech now has to cry out:
‘Sun, leave my children, leave them alone!
Your knife is murdering my unborn moon-children.
The blade of your light stabs our light to death.
Let them still live! Let me, the moon, shine!’
| |
| |
She calls this out while still full in the sky,
still alive in the dawn, before she starts fading.
You can hear her call quickly, hear her cry out
when, each day beginning, the sun lifts up,
takes up his knife to kill her moon-children.
She calls out with a cry, a cry so piercing
that it almost breaks the blade of first ligth.
Each day she cries out, ‘Sun, leave my children!
Don't make them die!’ And day has broken.
Hier wordt het moment beschreven waarvan ik in het begin verslag deed. In de visie van de /Xam was de strijd tussen zon en maan, dag en nacht, licht en donker een tragische strijd, maar niet per sé één tussen goed en kwaad. Vandaar het pleidooi van de maan om haar kinderen niet te doden. De zon kan echter ook niet anders en iedere avond begint de strijd opnieuw, met iedere morgen dezelfde afloop.
Ik heb het gedicht in zijn volledigheid geciteerd om Watsons problemen en werkwijze uit te doen komen. De overeenkomsten met de oorspronkelijke tekst zijn duidelijk, de verschillen evenzeer. Iedere vertaler ziet zich geplaatst voor de vraag of zijn vertaling ‘waarheidsgetrouw’ moet zijn naar de letter of naar de geest van het origineel. Op het gymnasium gold vroeger als adagium voor de vertaling van klassieke teksten: zo vrij als nodig, zo letterlijk als mogelijk. Maar we hebben hier te maken met een geheel ander soort tekst dan de Politeia van Plato of de Annales van Tacitus. Toen waren er altijd de commentaren, de autoriteiten, bij wie je te rade kon gaan en die met elkaar vergeleken konden worden. Maar in dit geval was er niets, geen grammatica, geen woordenboek, geen geschiedenis. Het enige dat Watson had waren verspreide opmerkingen van archeologen, cultureel-antropologen of kenners van rotsschilderingen. Vandaar dat ik sprak over het isolement van het geweten: het vergt morele moed om je te realiseren dat je je verwijderen moet van het origineel wil de inhoud ervan zin krijgen voor lezers in een andere tijd en in een andere cultuur. Als de teksten van de /Xam enige zin voor ons hebben - en ik geloof dat dat zo is -, dan is een rigoreuze herschepping noodzakelijk, en daarin is Watson op bewonderenswaardige wijze geslaagd.
De technische problemen waar hij daarbij voor stond, moeten hem soms onoverkomelijk geleken hebben. Zoals hij zelf in zijn inleiding schrijft: het gevoel voor tijd en de zin voor logica - zeg maar de wetten van oorzaak en gevolg - van de /Xam verschillen zeer van die van de laattwintigste eeuw. Ook hier stond hij dus voor de taak om zonder aan de poëtische zeggingskracht van het origineel afbreuk te doen aanpassingen te maken aan een westers gevoel voor logica. Dat hij er desondanks in is geslaagd om het mythische karakter van de tekst grotendeels intact te laten, zonder voor de verleiding te zwichten er een al te modieuze strekking aan te geven, pleit voor zijn integriteit. Het was voor de hand liggend om aan een volk dat zo dicht bij de natuur leefde als de Bosjesmannen, een soort ecologisch bewustzijn toe te dichten. Aan die gemakzucht heeft Watson niet toegegeven. En zo moeten we onze eigen conclusies maar trekken uit een gedicht als ‘Rain in a Dead Man's Footsteps’:
filling, erasing his living footsteps,
of a dead man's footsteps
so the footsteps themselves
Waarom wilden de /Xam dat, na de dood, ieder spoor van de overledene van de aardbodem verdween? Geloofden zij dat de achterblijvers kwaad konden doen met de voetstappen van de dode - kon de dode geen rust krijgen in het hiernamaals wanneer niet alle tekenen van zijn aanwezigheid hier op aarde waren uitgewist? We zullen het nooit weten en Watson probeert ook niet op deze vragen een antwoord te geven.
Daarmee brengt deze poëzie ons terug naar de grote geheimen des levens, die van alle tijden en alle culturen zijn. Dat Watson deze ge- | |
| |
sloten, duizenden jaren oude wereld voor ons ontsloten en toegankelijk gemaakt heeft, mag gerust een daad van historische betekenis genoemd worden. Dat hij daarbij onbaatzuchtig doet voorkomen alsof het ‘slechts’ zou gaan om bewerkingen, stempelt hem tot een bescheiden mens en een groot dichter.
| |
Literatuur
Stephen Watson, Return of the Moon, Versions from the /Xam, 1991, The Carrefour Press, Postbus 2629, Kaapstad, R 32, 95. |
|
|