| |
| |
| |
Jan Breman
Op weg naar het getto
De transformatie van een moslim-sloppenwijk in Ahmedabad, India
De godsdienstoorlog die in de steden van Gujarat is uitgebroken, heeft in Ahmedabad minder slachtoffers gevergd dan op grond van de kwalijke reputatie van deze stad mocht worden verwacht. Na ‘de gebeurtenissen’ in Ayodha op 6 december vorig jaar zijn er hier ‘slechts’ tweehonderd doden gevallen. Althans volgens door de overheid bijgehouden statistieken. Zeker, het zijn er meer dan elders in Gujarat. Maar vergeleken bij de moord op enkele duizenden inwoners in 1969 - het juiste aantal werd nooit bekend gemaakt - is de huidige explosie betrekkelijk gematigd gebleven. Sinds die eerste grote progrom is communaal geweld endemisch in Ahmedabad. Dit verklaart misschien waarom de gezeten burgerij opvallend lauw reageert op de jongste uitbarsting. Van een geschoktheid en verslagenheid, zoals ik in de meer zuidelijk gelegen stad Surat in heel uiteenlopende milieus aantrof, valt hier weinig te merken.
Een week lang heb ik in Ahmedabad doorgebracht in een poging meer zicht te krijgen in de uitwerking van de acute communale confrontatie op de maatschappelijke structuur van deze metropool met drie miljoen inwoners. Om te beginnen moet ik vaststellen dat het begrip communaal synoniem is geworden met het Hindoe-Moslim onderscheid. Die interpretatie kwam ook in het verleden voor, maar het was niet de enige. In feite is Ahmedabad een van die brandhaarden waar het begrip communaal in het verleden in verband werd gebracht met de heksenjacht door hogere kaste-Hindoes op hun geloofsgenoten van onaanraakbare origine, toen die laatsten tekenen van verzet tegen hun traditionele onderdrukking begonnen te vertonen. Maar met de wisselende configuratie van het Hindoe-krachtenveld zijn het thans nog uitsluitend de Moslims op wie het groeiend ongenoegen van de zwijgende meerderheid zich ontlaadt. De omvang van deze minderheid - hier bijna een kwart van de bevolking - is groter dan elders in Gujarat. In die relatief ruime vertegenwoordiging, het landelijk gemiddelde ligt op de helft, werkt het verleden door. De stad, aan het begin van de vijftiende eeuw gesticht en genoemd naar een van de vroege sultans, groeide in de pre-koloniale tijd uit tot een centrum van Moslimmacht.
Mijn aankomst in Ahmedabad viel een dag na de zegevierende intocht van Advani, de politieke aanvoerder van de Bharatiya Janata Party en oppositieleider in het nationale parlement. Hij is een van de prominentste vertolkers van het opkomend Hindoe-fundamentalisme, een stroming die zich vooral in het Noorden en Westen van India razendsnel verbreidt. De bjp-voorman is naar Gujarat gekomen om te kapitaliseren op de enorme bijval waarmee de vernietiging van de Babri Masjid ruim een maand geleden door grote delen van de bevolking is begroet. De partij lijkt ook in Gujarat de zwijgende Hindoe-meerderheid op het maatschappelijk middenniveau, een omvangrijk segment van het electoraat, voor zich gewonnen te hebben. Dat zal tenminste moeten blijken bij de aanstaande verkiezingen waarvoor Advani nu al campagne voert. Van Bombay is hij per trein hierheen gekomen, een reis die normaal acht uur in beslag neemt.
| |
| |
Maar niet bij deze gelegenheid, want bij elk station - en dat zijn er heel wat - was uit de verre omtrek een menigte toegestroomd om hem als een held toe te juichen. Zijn eigen kiesdistrict, een wijk in Ahmedabad met meer dan een miljoen stemmers, heeft hem de laatste keer met een overweldigend mandaat naar Delhi afgevaardigd. De bewoners van dit deel van de stad zijn uitgelopen om hun man langs de route te begroeten en met instemming naar zijn opzwepende rede te luisteren. De massale manifestatie waarop dit gebeurt, is een uiting van machtsvertoon die bij de zittende Congress regering hevige schrikreacties teweeg heeft gebracht. Het ziet ernaar uit dat de strategie die tot haar succes leidde - een combinatie te smeden van minderheden bestaande uit leden van lage kasten, Harijans (letterlijk Kinderen van God, maar beter bekend als Onaanraakbaren), Moslims en Adivasis (tribalen) - is uitgewerkt. Gujarat is op weg Hindutvaland bij uitstek te worden.
Achter de politieke aardverschuiving gaat een proces van maatschappelijke omvorming schuil dat voor de Moslim-minderheid van de bevolking uitermate bedreigend is. Deze aanhangers van een ‘vijandig’ en ‘onnationaal’ geloof zijn het doelwit geweest van progroms die eind vorig jaar en deze eerste maand van 1993 in Surat en Bombay, maar ook hier in Ahmedabad hebben gewoed. Tijdens mijn verblijf in de stad heb ik mij dit keer vooral beziggehouden met de gevolgen van de recente geweldscyclus. Een analyse op micro-niveau leek mij een goed uitgangspunt. Een aantal volkswijken in de oude stad en de fabriekskwartieren, die op korte afstand hiervan liggen, waren grote delen van de dag en zeker in de avonduren zo goed als onbereikbaar vanwege het uitgaansverbod dat tot op heden, eind januari, nog steeds van kracht is. Ik heb zelfs niet geprobeerd om tot deze stadsdelen door te dringen en mij geconcentreerd op een wijk aan de rand van Ahmedabad. Nog maar enkele tientallen jaren geleden was Juhapura een dorp met slechts enkele duizenden inwoners. Door uitbreiding van de agglomeratie, die stormachtig verloopt, ligt het vroegere dorpsgebied nu binnen de gemeentelijke grenzen. De wijk telt momenteel 125.000 inwoners en groeit nog steeds. De bebouwing maakt een chaotische indruk en de publieke voorzieningen - bestrating, elektriciteit en waterleiding bijvoorbeeld - hebben het groeitempo in de verste verte niet kunnen bijhouden. De sociale samenstelling is vrij divers. Middenstandsgroepen overwegen. Die hebben zich hier gevestigd door grond te kopen en daarop hun eigen huizen te bouwen, vaak door speciaal voor dit doel kleine coöperaties te stichten. De doorstroming is groot, want eigenaars die in beter doen raken trekken naar de duurdere delen van de stad die elders verrijzen.
Mijn entree begint in Gupta Nagar, een Hindoe-buurt van middenstandshuizen. Een daarvan is eigendom van mijn vriend Praful. Om hem heen wonen merendeels handelaren, winkeliers en andere kleine of grotere zakenlieden. Bajap (bjp) mag zich in de bijna onverdeelde sympathie van dit milieu verheugen. Maar ook Moslim-kernen ontbreken in Juhapura niet. Direct aan Gupta Nagar grenst de Al Faruq Society, een complex dat eveneens op coöperatieve basis door middenstandseigenaars is gebouwd.
In 1990 kwam het in Juhapura tot een massaal treffen, waarbij honderden Hindoes en Moslims tegenover elkaar stonden. Aan het einde van een drie uur durende schietpartij bleven op het gevechtsterrein 11 doden en 60 gewonden achter. Aanleiding voor deze confrontatie was een conflict over de bebouwing van een open stuk grond. Zowel leden van de
| |
| |
meerderheid als die van de minderheid nemen numeriek snel toe in deze nieuwe wijk. Voor de bouw van hun huizen hebben beide groeperingen behoefte aan meer ruimte. Die concurrentie nam een gewelddadige vorm aan en liep uit op een ware veldslag. Terwijl het loven en bieden over het betwiste terrein nog gaande was, bestormde een Moslim-bende, gehuurd door een grote bouwer, dit open veld om het gewapenderhand te bezetten. De Hindoes waren voorbereid en voerden een tegenaanval uit met de vermelde afloop. Om een verdere escalatie of zelfs maar een herhaling te voorkomen zochten enkele meer bezadigde bewoners aan weerskanten met elkaar contact. Als onderdeel van de opgestelde vredesregeling kwamen beide partijen in de eerste plaats overeen het omstreden stuk grond voor onbepaalde tijd onbebouwd te laten. Gezamenlijk betaalden zij verder de kosten van een hoge muur die tussen de woonblokken werd opgetrokken om uitvallen van heethoofden over en weer te bemoeilijken. Deze maatregelen zijn tot dusverre afdoende gebleken, ook al loopt de spanning bij tijd en wijle hoog op.
De vrije tijd waarover ik gedurende mijn bezoek van een week aan Ahmedabad de beschikking heb, breng ik zo veel mogelijk in Juhapura door. Sinds het openen van het jachtseizoen op Moslims enkele weken geleden heerst aan beide kanten van de frontlijn in deze lokatie de toestand van hoogste paraatheid die soms in alarm overgaat. Maar de ochtend van 26 januari - de Dag van de Republiek - is gelukkig vredig verlopen. En meer dan dat. Wanneer ik Praful aan het begin van de middag thuis opzoek, vertelt hij me tevreden dat de vlagceremonie een doorslaand succes is geworden. Honderden Hindoes en Moslims, zowel kinderen als volwassenen, zijn komen opdagen om het nationale doek te zien hijsen en Vande Mataram (Buig voor het moederland) te zingen, het roemruchte lied dat nog uit de onafhankelijkheidsstrijd dateert. Aan het einde van de feestelijke bijeenkomst trad een groep Bajap-jongeren provocerend op. Zij schreeuwden dat nu de saffraankleurige vlag van de Hindutva-beweging omhoog moest. Met veel geduld lukte het hen van dit voornemen te weerhouden. Na het uitdelen van zoetigheden is iedereen weer gewoon naar huis gegaan, in tegenovergestelde richting dus.
Praful heeft voorbereidingen getroffen om samen met mij vandaag ‘de grens’ over te steken. Eerst belt hij zijn counterpart aan de overkant op om te vragen of ons bezoek gelegen komt. Net zoals mijn vriend geen royale steun krijgt maar toch vanwege zijn beroep als ‘master’ algemene achting geniet, zo is ook Ashgar een informele leider onder de bewoners in zijn buurt. Praful wisselt met zijn alter ego informatie uit. Gisteravond hebben Hindoejongens hun leeftijdgenoten op afstand getart en is over de scheidsmuur een ‘bom’ gegooid. Het projectiel - een open fles gevuld met petroleum waarin direct voor de worp een smeulende lont wordt gestoken - is op het terras van een aangrenzend Moslimhuis uiteengespat zonder noemenswaardige schade aan te richten. In het telefonisch gesprek wordt vastgesteld dat het incident te onbelangrijk is om er lang bij stil te staan. Praful en Ashgar moeten veel tijd besteden aan het ontzenuwen van geruchten bij hun achterban en treden sussend op wanneer heethoofden actie dreigen te ondernemen. Als het uit de hand loopt, bellen zij naar autoriteiten of politici, ieder langs het eigen circuit. Overigens vaak zonder enig resultaat.
We begeven ons op pad, maar niet alleen. Wanneer mijn vriend naar de overkant gaat, neemt hij altijd een buurtbewoner mee, een voorzorgsmaatregel om een aanval in de rug te voorkomen. De radicale fundamentalisten in Gupta Nagar zijn allesbehalve gesteld op het verzoenende optreden van Praful, en hij moet oppassen om niet van heulen met de vijand beschuldigd te worden. De metgezel die we ophalen, heeft de 39 families opgevangen die in de dagen na Ayodhya uit de Moslimwijk zijn verdreven. De vluchtelingen kregen onderdak in de plaatselijke buurtschool waar zij tot vorige week zijn gebleven. Na ontvangst van een geldelijke vergoeding, hun door de
| |
| |
eerste minister van Gujarat in hoogsteigen persoon uitgereikt, hebben de gedupeerde families dit noodadres verlaten en kon het kamp worden gesloten.
Met zijn drieën lopen we in de richting van het hek dat de enige uitgang respectievelijk toegang is tussen de beide wijken. Verscheidene huizen die hier in de grenszone staan zijn door hun bewoners verlaten. Ze hebben ramen en deuren dichtgetimmerd. Hebben deze mensen de benen genomen uit angst als eersten een eventuele aanval te moeten doorstaan? Mijn begeleiders zijn het erover eens dat het werkelijke motief van meer economische aard is. Waar de arena's van beide communauteiten elkaar naderen, is de afgelopen jaren de waarde van het onroerend goed langs de bestandslijn naar beneden gegaan. De Hindoe-middenstanders zijn weggetrokken, omdat zij zich bevuild voelden door de nabije aanwezigheid van Moslims die in het huidige India de rol van de vroegere Onaanraakbaren lijkt te zijn toegewezen. Bij onze wandeling door deze straat merkt Praful een aantal gezichten op die hij niet eerder heeft gezien. Met het oog van de kenner stelt hij vast dat het Harijans zijn. Het is op zijn zachtst gezegd ironisch dat deze bodemlaag in het kastenstelsel - die nu via de Bajap-ideologie de kans krijgt zich als ware Hindoes aannemelijk te maken - gebruikt wordt om hun beter gesitueerde en hoger geplaatste geloofsgenoten af te schermen van de bezoedeling door de Moslims.
Bij het hek is in deze dagen van spanning een politie-wachtpost ingericht. Met rustige tred lopen we door het niemandsland in het besef door vele ogen achter en voor ons te worden gadegeslagen. Aan de overkant passeren wij een tweede wachtpost, bestaande uit een zestal gewapende agenten. De begroeting met Ashgar die ons opwacht, heeft een bijna ritueel karakter. Onze gastheer heeft enkele voormannen in de Al Faruq Society opgetrommeld, met wie we de toestand bespreken. Het zijn voornamelijk zakenlieden en zij leggen de nadruk op de politieke achtergrond van de communalistische escalatie. Volgens een van hen zitten hier de grote magnaten van Bombay achter. Die zijn jaloers om het wegvloeien van kapitaal naar Gujarat en om de economische opkomst van deze deelstaat. Heeft Ahmedabad soms niet een nieuwe internationale luchthaven en een sterk groeiende export langs eigen kanalen? Vanuit de grotere metropool aan de westkust van India zijn duistere krachten erop uit het bedrijfsklimaat hier te destabiliseren. ‘Wij Gujarati’ moeten in reactie daarop de handen ineenslaan. De taal van onze conversatie is bijna hardnekkig seculier. Vanuit de nabijgelegen moskee klinkt de oproep tot gebed.
Ashgar wijst op mijn vriend. ‘Ik zou Praful niet willen en kunnen doden. Maar als het grauw ongetemd door de straten trekt, staan we machteloos en valt iedereen terug op de bescherming van zijn eigen huis en gezin.’ Samen met Ashgar en een paar van zijn buren lopen we naar de sloppenwijk een paar honderd meter verderop, het eigenlijke doel van mijn bezoek aan Juhapura. Sanklit Nagar telt 2248 huishoudingen, ondergebracht in huizen, hutten en van afval gemaakte bouwsels. De mensen hier werken grotendeels in de ‘informele sector’. Onder dit door beleidsmakers graag gehanteerde begrip valt een bonte verzameling van beroepen die een aantal eigenschappen gemeen hebben: het ontbreken van vast, behoorlijk betaald en redelijk geschoold werk. Een deel verdient zijn of haar brood als dagloner: met sjouwen, trekken, dragen, duwen, slepen, enzovoort. Anderen hebben geen baas, maar werken voor eigen rekening en risico als lariwalas (straatventers), reparateurs (van alles), petroleumverkopers, rapers van vodden, blikjes, peuken of lege flessen, mecaniciens in garages, en berijders van de gemotoriseerde rickshaws, die als torpedo's door de straten van Ahmedabad scheuren. Deze opsomming heeft merendeels betrekking op mannelijke arbeidskrachten, maar het zou een misverstand zijn te menen dat vrouwen en kinderen alleen als consumenten aan het economisch leven deelnemen. Het gros van deze laatste categorieën bestaat uit thuiswerkers die
| |
| |
voor een opdrachtgever wierookstokjes, plastic bloemen, lappendekens, etenswaren, goedkope sieraden en snuisterijen of speelgoed maken voor de verkoop op straat. Dit scharrelbestaan verkrampt hun levensstijl. Zekerheid ontbreekt, en velen hebben geen enkele reserve om tegenslagen - die veelvuldig voorkomen - op te vangen. Sanklit Nagar heeft betere tijden gekend. Een vrij groot deel van de oudere mannen placht vroeger in de textielfabrieken te werken. Maar deze formele sector arbeid - geschoold, behoorlijk betaald en in vaste dienst met beschermde arbeidsvoorwaarden verricht - is de afgelopen twintig jaar als sneeuw voor de zon weggesmolten. Van de 110 fabrieken die in het recente verleden draaiden, zijn er nog maar tien tot twintig open, 35.000 arbeidsplaatsen zijn verloren gegaan. Sanklit Nagar telt nu nog maar een handjevol van deze geregelde textielarbeiders. Als gevolg van het uitgaansverbod kunnen ze de fabriek niet bereiken, maar de lonen worden tenminste doorbetaald. Hun economische veiligheid staat niet op het spel, zoals voor de meesten van deze sloppenbewoners. Met een groepje kaartspelende mannen raak ik in gesprek. In bittere bewoordingen beklagen zij zich over het wegvallen van alle verdiensten in de afgelopen weken. Ja, het is waar, in de delen van de stad waar het uitgaansverbod inmiddels is opgeheven, kunnen zij weer terecht met hun rickshaw of negotie. Toch gaan ze er slechts aarzelend op uit en een jonge straatventer vertelt me waarom. ‘Dat zijn pure Hindoe-wijken. Wanneer ik met mijn lari (handkar) daar rondloop, voel ik me niet op mijn gemak. Waar moet ik heen als ze me aanvallen? Scootervalas (de chauffeurs van de driewielige gemotoriseerde vehikels) kunnen bij onraad snel weg zien te komen, maar ik maak geen schijn van kans als ze me vragen mijn broek te laten zakken.’ Behalve het gevaar door groepen Hindoe-jongeren bij wijze van sport gejaagd te worden, moeten
Moslims rekening houden met de politie die hen bij het minste geringste aftuigt. De sterke arm van de overheid staat ook onder normale omstandigheden niet bekend om zijn zachtzinnig optreden. Maar de onverhulde sympathie in het politiecorps van hoog tot laag voor het Hindoe-militantisme betekent dat in deze abnormale tijden leden van de geoormerkte minderheid min of meer gelegitimeerd afgeranseld en geschopt mogen worden, ongeacht of dit in of buiten de speruren gebeurt. Teneinde aan deze ‘bescherming’ van de staat te ontkomen is het verstandig voorlopig maar thuis te blijven en te wachten tot de orkaan weer is uitgewoed.
Maar de eigenlijke slachtoffers zijn de 206 families die een paar weken geleden halsoverkop Sanklit Nagar zijn binnengevlucht. Dit gebeurde op de dag dat Advani werd gearresteerd. Uit woede over die schanddaad - de bjp-leider heeft maar kort vastgezeten - bestormden Hindoes in een nabijgelegen wijk de huizen van Moslims en bedreigden de inwoners met de dood. De verschoppelingen moesten al hun bezittingen achterlaten. Ik word naar de buurtschool gebracht, die als een tijdelijk kamp voor deze mensen is ingericht. Het ontruimde klaslokaal is in gebruik als opslagplaats van de uitgedeelde eerste levensbehoeften: naast voedsel en de meest elementaire kleding een omslagdoek. Achter een tafel zitten enkele vrijwilligers die lijsten bijhouden van de ontheemden. De slachtoffers zelf hebben hun bivak opgeslagen in de hoeken en gaten van de school of op de open plaats ervoor. Veel ruimte nemen ze niet in beslag, want ze hebben niks. Wij worden naar een groepje vrouwen gevoerd dat gehurkt tegen een muur voor zich uit zit te staren. Onder onze vragen raken zij uit deze toestand van verdoving. Als zij een- | |
| |
maal beginnen te praten komt aan hun litanie geen einde. Jammerend, sommigen bijna gillend, doen zij hun verhaal; struikelend over de eigen woorden en elkaar onderbrekend. Twee soorten gevoelens voeren de bovenhand. Geschoktheid, ongeloof over de uitbarsting van haat en het daarmee gepaard gaande geweld dat hen voor het leven getekend heeft. En verslagenheid, wanhoop over het verlies van al hun hebben en houden. Wie waren de aanvallers? De antwoorden zijn verward. Met stokken en messen gewapende mannen die van buiten kwamen, zegt de een. Maar een ander vertelt dat jongens uit de buurt haar woning kort en klein sloegen en de inboedel als buit wegsleepten.
Dit is de laatste dag van het kamp, dat nog geen drie weken heeft bestaan. Omdat er niet langer behoefte aan is? Wel zeker, maar de autoriteiten hebben de bevoorrading stopgezet, na ook hier aan de vluchtelingen bij wijze van schadeloosstelling een eenmalig bedrag te hebben uitgekeerd. Nu moeten de daklozen het verder zelf maar uitzoeken. Waar moeten ze heen? Terug naar hun huizen is uitgesloten, want die bestaan niet meer. En waar moeten ze van leven? Alles zijn ze kwijt. Niet alleen hun onderdak, maar ook de middelen van produktie waarmee velen zich in leven hielden. Met die schade - het verlies van een naaimachine, draaibank, handkar of rickshaw - heeft de overheid geen rekening gehouden bij het vaststellen van de vergoeding. Een vrouwelijke thuiswerker had van haar opdrachtgever een maand geleden het materiaal gekregen waarvan zij kledingstukken vervaardigt. Behalve dat de opbrengst van haar zwoegen verloren is gegaan, verwacht zij bovendien dat haar patroon zijn verlies aan grondstoffen op haar zal verhalen.
De volgende dag ga ik naar de plaats vanwaar de vluchtelingen in Sanklit Nagar zijn verdreven. Het lijkt wel of er een bombardement is uitgevoerd. De aanvallers hebben niet alleen volstaan met het openbreken en plunderen van de huizen. Die zijn vervolgens met mokers volkomen kapotgeslagen. Muren en daken liggen in brokstukken verspreid in de rondte. Wat aan huisraad niet is gestolen, ligt vertrapt en verbrand tussen het puin. Alleen de huizen, winkels, stalletjes en kabines van Hindoes zijn zorgvuldig ontzien. In afwachting van de komst der bendes, vele Hindoes wisten dat een aanval op til was, hebben zij op hun eigendom de leuze Jai Shri Ram (Leve Heer Ram) gekalkt, om daarmee duidelijk te maken dat ze tot de categorie van ‘goed volk’ behoren. De afwisseling van de overeind staande woningen met ruïnes maakt duidelijk dat Moslims en Hindoes willekeurig door elkaar woonden en niet in sub-lokaties gesplitst waren. Dat zal dus in de toekomst anders zijn. In een totaal verwoeste moskee staat op een stuk overgebleven muur geschreven: ook hier komt een tempel. In de hoek liggen de resten van een stapel verbrande Korans. Ik pak een paar half verkoolde bladzijden op en doe die in mijn schoudertas. Een zinloos gebaar. ‘Dit is onnationaal gedrag,’ zegt mijn begeleider van vandaag, een sociaal werker van Gandhiaanse snit. Zijn uitlating is een toepasselijke reactie op de beschuldiging, keer op keer voor de voeten van Moslims geworpen, dat zij geen patriottische gevoelens koesteren. Bij hen zou het geloof op de eerste plaats komen en loyaliteit aan de natie op de allerlaatste. De daders, zo is de enig mogelijke conclusie, zijn van een diepe haat vervuld geweest. Uit de beestachtige manier waarop is huisgehouden, spreekt de boodschap dat de Moslims voorgoed zijn verdreven en niet mogen terugkeren.
De wijkbewoners slaan onze komst op afstand gade en draaien zich om als we langslopen. Allen doen er het zwijgen toe. Uit schaamte? Wie zal het zeggen, maar het is niet de indruk die ik krijg. Wat op de gezichten staat te lezen is norsheid en irritatie over onze ongevraagde en onwelkome aanwezigheid. Eindelijk zijn de overgebleven buurtbewoners ‘onder ons’, van vreemde smetten vrij. En zo moet het blijven.
Terug in Sanklit Nagar praat ik met enkele vluchtelingen door over hun verbanning van de plek waar het merendeel van hen is geboren
| |
| |
en getogen. Er blijkt een onderscheid te moeten worden gemaakt tussen een eerste en een tweede ronde van terreur. De begingolf volgde direct na 6 december. Zowel Moslims als Hindoes zijn toen de straat opgegaan. De eersten om wraak te nemen op de vernietiging van de Babri Masjid, de laatsten uit triomf over de eclips van een gehaat symbool van Moslimoverheersing uit het verleden. Uit de eerste reconstructie van de pogroms die daarna op Moslims in Surat en Bombay volgden, blijkt dat deze mensenjacht gepland en georganiseerd is uitgevoerd. Verklaringen met deze strekking teken ik ook op uit de mond van mijn informanten in Juhapura. De vluchtelingen in Sanklit Nagar vertellen hoe enkele dagen voor de aanval een paar mannen de buurt langs gingen om de namen en huisnummers van bewoners te verifiëren. De onbekenden vermeldden dat de registratie verband hield met de aanstaande verkiezingen. Vermoedelijk maakten zij gebruik van lijsten waarop per wijk en buurt de namen van stemgerechtigden staan genoteerd. Exemplaren van die kiezerslijsten stuurt de gemeentelijke overheid ruim tevoren aan alle politieke partijen toe. Volgens sommigen werden de adressen van Moslims met een M gemarkeerd, maar niemand sloeg daar verder acht op. In de weken voor de explosie was de spanning langzamerhand opgelopen. De voorbereidingen voor actie, getroffen door kader en aanhangers van de bjp en haar frontorganisaties, lekten onvermijdelijk uit in het Hindoe-milieu. Enkele uren voor de aanval kregen verscheidene vluchtelingen van buren of bekenden behorende tot de meerderheid van de bevolking de urgente boodschap: ‘Als je leven je lief is, verlaat dan onmiddellijk je woning en neem met je hele gezin de benen.’
Wie waren de aanvallers? Het antwoord dat ik op die vraag kreeg was niet eenduidig en bleef vaak aan de vage kant. Bendes die van buiten kwamen, zo was een stereotype eerste reactie. Die braken de huizen open, sloegen de inboedel kort en klein, gingen bij de minste tegenstand ook over tot lichamelijk geweld en dreigden allen, ongeacht leeftijd en geslacht, te vermoorden als ze niet onmiddellijk het hazepad kozen. Van de 206 families die Sanklit Nagar bereikten, is gelukkig niemand gedood of ernstig gewond en zijn ook geen vrouwen of meisjes verkracht. Op de plaats van het onheil mocht geen enkele Moslim achterblijven. Toch is een klein aantal gezinnen, en ook enkele mannen, vrouwen of kinderen, niet in dit of een ander vluchtelingenkamp aangekomen. Voor hun leven en welzijn wordt gevreesd. Bij doorvragen naar de identiteit der daders kom ik er achter dat niet alleen ‘vreemden’ de wandaden hebben begaan. Enkele vrouwen vertellen me, met vertwijfeling in hun stem, dat de zoons van buren bij hen binnendrongen. Jongens die zij in de straat hebben zien opgroeien. Ook in andere gesprekken die ik voer, wordt de identiteit van de ‘vreemden’ teruggebracht tot mannen uit dezelfde buurt, zij het van twee of drie straten verder. Anderen blijven echter volhouden: ‘Nee, die gezichten hebben we nooit eerder gezien.’ De uitspraak is waarschijnlijk waar en niet waar. De slachtoffers aarzelen om de waarheid onder ogen te zien. Toe te geven dat eigen buurtgenoten zich bij de aanvallers hebben gevoegd, zou bevestigen dat de weg terug is afgesloten. Want wie kan zich opnieuw nestelen tussen mensen die zich als beesten hebben misdragen?
Desalniettemin zijn er voldoende aanwijzingen dat in vele lokaties waaruit Moslims zijn verdreven, de eerste aanval is uitgevoerd door knokploegen van buiten. Net zoals in Bombay en Surat moet dit het werk geweest zijn van de gestaalde kaders uit de mantelorganisaties die met Bajap zijn verbonden. De meest geprononceerde daarvan is de rss, die als de militaire tak van de beweging bekend staat. De leden ervan zijn ingedeeld in shakhas,
| |
| |
waarvan iedere wijk er tenminste een telt. Het zijn pelotons bestaande uit 30 tot 50 manschappen, jongeren zowel als ouderen, die aan een strakke discipline zijn onderworpen. Te spreken van een Hindoe-variant van de vroegfascistische vrijwilligersverbanden lijkt me niet overdreven. Tot de gevechtsopleiding behoren oefeningen met stokken en zwaarden, begeleid door geschreeuw om de vijand vrees in te boezemen. Ook mentale harding is een belangrijk onderdeel van de groepstraining. De formaties zijn sterk hiërarchisch van opzet. Aan een zwarte gordel en pet herkent men de leiding van de shakhas. Het gedecentraliseerde organisatiemodel maakt de rss tot een slagvaardig en goed geïnformeerd apparaat. De commando's van hogerhand worden doorgegeven aan in de wijken gevestigde contactpersonen. Dat kan een dokter zijn, maar ook een panwala, de verkoper van betelpruimen. De stalletjes van deze laatsten op de straathoeken zijn uitstekend geschikt als meldingspost.
Het is niet zo moeilijk om de lijnen te traceren die de rss met andere verwante organisaties (zoals Vishnu Hindu Parishad, Bajrang Dal, Kisan Sangh, Akhil Bharitiya Vidyarathi Parsihad), elk met een eigen taak, verbindt. De bjp is de politieke spreekbuis van het brede spectrum dat het geestelijk tehuis vormt van het Hindoe-fundamentalisme. Het is een Blut-und-Boden-beweging die erop uit is om Bharat (het Moederland) te zuiveren van wezensvreemde elementen. Moslim-overheersing in het verleden - die van de Moghul-vorsten in de eerste plaats - heeft de oorspronkelijke Hindoe-cultuur en het daarbij behorende maatschappelijke bestel mismaakt. Het letsel dat de natie heeft opgelopen, is voor een belangrijk deel het gevolg van de zachtheid en toegevendheid waarmee de autochtone bevolking heeft gereageerd op de komst van de vreemde onderdrukkers. Het weke en vrouwelijke dat in het hindoeïsme voorop kwam te staan, een verwording die het resultaat is van de sluwe machinaties door de vijand, moet plaatsmaken voor het oorspronkelijke, mannelijk krachtige Hindoe-ethos. Dit verklaart het strijdbare, extreem-agressieve karakter van het appel tot een nationaal reveil, gelanceerd door de pleitbezorgers van Hindutva. Interessant in dit verband is de transformatie die de strijdkreet Jai Shri Ram heeft ondergaan. Daarin neemt de Hindoe-oppergod de gedaante van een macho-veldheer aan. In de oorspronkelijke betekenis was het een welkomstgroet, Siya Ram, sinds mensenheugenis in zwang op het platteland. Siya of Sitha is de naam van Rama's vrouw die op haar oorlogszuchtige echtgenoot een matigende invloed uitoefende. Zoals gecodificeerd in de Ramayana probeerde zij haar heer en gemaal ervan te weerhouden het bloed van onschuldigen te vergieten. Ram raakte zo geïrriteerd door haar sussende en vredelievende aanmaningen dat hij Sitha voor vele jaren naar de jungle verbande. De Hindoe-fanatici hebben haar
nu ook uit de volksgroet verbannen door Siya in Shri (Heer) om te zetten, een verdonkeremaning van het vrouwelijk element ten gunste van mannelijke viriliteit en assertiviteit. Uit zulk hout is in ieder geval Sadhvi Ritambhaza gesneden. Zij is een partijbons die haar gehoor in vervoering brengt met uitspraken zoals: ‘Ze hebben niet geleerd van onze slagen en schoppen. Als er bloed moet vloeien, laat het dan eens en voor altijd zijn.’
Tegen deze achtergrond moet de golf van geweld worden begrepen waarmee het Hindoe-extremisme zich tegen de Moslim-minderheid heeft gekeerd. Gelukkig verheffen ook velen hun stem tegen de door het Hindoe-fundamentalisme ontketende terreur. Een groep prominente intellectuelen, kunstenaars en sociaal werkers - maatschappelijke hervormers die zich inzetten voor de lotsverbetering van gediscrimineerde bevolkingsgroepen - heeft een open brief geschreven aan Advani, die bezig is aan een triomfantelijke kruistocht in de deelstaat. Zij verwijten deze leider en hardliner in de bjp dat het bloedbad in de Westindiase steden de oogst is van wat hij in de voorgaande maanden met zijn harde en hitsige taal heeft gezaaid. Manubhai Pancholi, alom in Gujarat als een groot geleerde gerespecteerd - zijn bijnaam is Darshak, d.i. de Denker/Zie- | |
| |
ner - heeft aangekondigd over enkele dagen in Ahmedabad een lezing te houden over het gevaar van een fascistische machtsovername. Volgens sommige berichten zou zelfs de top van de bjp, althans het gematigde deel ervan, teruggeschrokken zijn voor de geest die nu uit de fles is ontsnapt. Heel voorzichtig heeft Advani in enkele van zijn laatste redevoeringen, die dagelijks in de pers staan afgedrukt, enige afstand proberen te nemen van de heksenjacht op Moslims. Het publiek reageerde evenwel met gemor op zijn aansporing om een verdere escalatie te voorkomen. De straatterreur voelt zich door de partij-ideologie gefatsoeneerd en wil van geen oproep tot kalmte en bezinning weten. Heeft Bajap wel haar eigen kader en aanhangers in de hand? Die vraag bewijst eigenlijk te veel eer aan het verantwoordelijkheidsgevoel en de burgerschapszin van de voormannen. Naar mijn mening gaat het om een wisselwerking van krachten van bovenaf en onderop die elkaar in een spiraal van vandalisme en barbaarsheid opstuwen.
De bjp legt in haar campagne de nadruk op de noodzaak het politieke bestel te zuiveren. De oproep een einde te maken aan het gesjacher met de stemmen van minderheden - die als ‘vote banks’ worden gemanipuleerd - en aan de sjoemelpraktijken van Congress-politici in het bijzonder, vindt veel bijval. Deze partij is op landelijk niveau sinds de onafhankelijkheidswording in 1947 bijna onafgebroken aan de macht geweest. Zij heeft al die tijd geput uit een crediet dat teruggaat op de strijd voor nationale bevrijding. Maar het oude fonds aan goodwill is verbruikt en de laatste twintig jaar omgeslagen in een groeiend ongenoegen. De opportunistische koers van de Congressbazen - niet in de laatste plaats van Indira Gandhi en haar zoons - hebben de partij een slechte naam bezorgd. De corrupte praktijken van leiding en kader zijn overtuigend aangetoond. De meeste ministers en parlementsleden gebruiken het mandaat, hun door de kiezers geschonken, om hun machtshonger te stillen en hun zakken te vullen. Het is een slag politici dat bekend staat als profiteurs, ‘eters van geld’, zoals het in Gujarati in de volksmond heet.
Niet alleen de dominante politieke partij heeft aan legitimiteit ingeboet. Hetzelfde geldt voor grote delen van het overheidsapparaat. Zoals ik al vaststelde, heeft de politie volkomen gefaald bij het onder controle brengen van de orgie van geweld. Die constatering schiet in feite tekort om de medeverantwoordelijkheid van de ordehandhavers voor de gang van zaken aan het licht te brengen. Mensenrechtenactivisten in Bombay hebben beslag weten te leggen op banden met opnamen van de berichten die op de politiezender zijn uitgewisseld. Daaruit blijkt dat agenten en inspecteurs opdracht kregen moskees te laten branden, niet tussenbeide te komen bij de razzia's en afgeraden werd te reageren op verzoeken om bijstand en bescherming door Moslim-leiders. In Ahmedabad heb ik soortgelijke berichten opgetekend, mij verteld door mannen en vrouwen die naar Sanklit Nagar zijn gevlucht: hoe de politie niet kwam opdagen en, toen die eindelijk verscheen, weigerde om in te grijpen. Tenslotte kwam toch het bevel om traangasgranaten af te vuren, maar die troffen de gejaagden en niet hun belagers. Dat was opzet en geen toeval. Een lokale leider in het getto vertolkte de gevoelens van de inwoners met een bijna achteloos uitgesproken zin: ‘Meer nog dan voor de Hindoes zijn we bevreesd voor de politie.’ Samen met enkele andere voormannen heeft hij de autoriteiten gesmeekt de politiepost te ontruimen die op het hoogtepunt van het geweld in de sloppenwijk werd geopend. Onder het mom van bescherming voelden de Moslims zich in feite door de dienaren van de staat bedreigd.
De criminalisering van het publieke leven heeft een ongekende omvang aangenomen, waarbij een bondgenootschap is ontstaan tussen economische belangen, politieke machtsuitoefening en onderwereldoperaties. Grondspeculanten, de maffia van bouwbaronnen, handelaren in de verboden sterke drank en wapensmokkelaars hebben uitstekende connecties met vooraanstaande politici. De gang- | |
| |
ster Latief - die in de Moslim-volkswijken een Robin Hoodachtige reputatie geniet - zou de beschermeling zijn van de eerste minister in de deelstaat. Het verhaal wil dat toen zijn arrestatie toch aanstaande was, Latief dank zij een tip van Numero Uno op het laatste moment de dans wist te ontspringen. Van verschillende kanten heeft men mij met grote stelligheid verzekerd dat de ontsnapte boef vanuit zijn onderduikadres leiding geeft aan het door hem opgebouwde crimi-politieke netwerk. Met het stoken, het vervoer en de verkoop van alcohol zijn in Gujarat - de enige drooggelegde deelstaat in het hele land - de afgelopen jaren schatten verdiend. Maar in lucrativiteit moet deze business het momenteel afleggen tegen de smokkel van vuurwapens waarnaar de vraag onuitputtelijk schijnt te zijn. Aan de ene kant kopen Moslims dit tuig om, als ze met de rug tegen de muur staan of worden gezet, zich tenminste met een revolver of geweer in de hand te kunnen verdedigen. Aan de andere kant voorzien de Hindoe-knokploegen zich ervan om de effectiviteit van de eindafrekening - de verwijdering van de M-factor uit de samenleving - te vergroten. Alle partijen tappen uit dezelfde bron - Pakistan -, zij het dat vanaf de grens de transporten verschillende routes volgen. Op het eindstation in Ahmedabad hebben sommige handelaren echter klanten in de tegenovergestelde kampen. Het is niet zonder ironie dat ook het wapenarsenaal, dat door de rss wordt aangelegd, van de aartsvijand afkomstig is. Het zou onjuist zijn om de criminalisering van het communalisme uitsluitend tot ideële
motieven te herleiden. Bendes die zich hebben verhuurd om leden van de minderheid te terroriseren en eventueel uit de weg te ruimen, komen nu bij hun opdrachtgevers langs om ‘beschermingsgeld’ in ontvangst te nemen. Het is een privatisering van geweld die op regelrechte afpersing neerkomt. Echter, tenminst een deel ervan vloeit ook in de kassen van de para-militaire verbanden die zich rond de banier van het Hindoe-fundamentalisme hebben geschaard. De frontorganisaties van de bjp geven gewaarmerkte betalingsbewijzen af in ruil voor de donaties van zakenlieden die aldus hun eigendom en familie verzekerd weten tegen oorlogshandelingen.
Evenals de politici en politie heeft ook de Gujarati-pers in Ahmedabad een kwalijke rol gespeeld na het losbarsten van het communale geweld. Kranten zoals Gujarat Samachar en Sandesh, die al bij eerdere rellen in de deelstaat door de nationale persraad zijn berispt en beboet voor hun hetze tegen Moslims, zijn ook deze keer gewoon hiermee doorgegaan. In hun concurrentiestrijd proberen deze bladen elkaar in sensationele berichtgeving te overtroeven. Geruchten die de ronde doen worden afgedrukt zonder dat de redacties de moeite nemen deze afawa (door de wind verspreide woorden) op haar juistheid te controleren. De publikatie van het bericht dat leden van de minderheid een aanslag hadden gepleegd op een politiepost waarbij tientallen doden en gewonden waren gevallen, ging als een lopend vuurtje door de Hindoewijken en lokte onmiddellijke wraakacties uit. Aan het einde van die dag was het aantal vermoorde Moslims tot een recordhoogte gestegen. Op dit bedachte nieuwsfeit volgde zelfs geen verontschuldiging en rechtzetting. Te spreken van vooringenomenheid en partijdigheid getuigt van een veel te mild oordeel over dit soort criminele journalistiek. Door in te spelen op de meest vulgaire sentimenten provoceren deze media tot een verdere opvoering van de terreur tegen de aangewezen zondebokken. De alfabete leden van de minderheid hebben zich begrijpelijkerwijs van deze kranten afgekeerd. Die reactie heeft hun zicht op de buitenwereld echter niet vergroot. Om uit dit isolement te geraken verschijnt op initiatief van een aantal vooraanstaande Moslims sinds vorig jaar in Ahmedabad een eigen krant, Gujarat Tude (Today). Maar in tegenstelling tot de Hindoe-bladen, die ook in de donkerste dagen van de afgelopen twee maanden hun lezers op de hoogte bleven stellen, kon de Moslim-krant niet gedrukt en verspreid worden. Nu aan het einde van januari het geweld weliswaar niet uit de volkswijken is verdwenen, maar
wel is getem- | |
| |
perd, komen schokkende berichten naar buiten over de gruwelen die zijn begaan. Net zoals in Surat en Bombay is ook de medische professie door het communalisme besmet geraakt. Hindoe-ziekenhuizen hebben geweigerd om Moslim-slachtoffers op te nemen. Van de vluchtelingen in Sanklit Nagar hoor ik dat hun gewonden vele uren moesten wachten en pas als laatste geopereerd werden. In plaats van kogel- en meswonden te hechten zouden de dokters gekwetste ledematen nodeloos hebben geamputeerd.
Hebben de Moslims de pogroms als willoze slachtoffers ondergaan? Die lezing behoeft correctie. Een veelgehoorde mening is dat de orthodoxe doctrines van de geestelijke leiders der minderheid het klimaat hebben geschapen waarin de furie van het Hindoe-fundamentalisme kon gedijen. Door zich in een zelfgezocht isolement terug te trekken, aan de leiband te lopen van reactionaire Mullahs, Maulvis en Imams, een afzonderlijke burgerlijke code te eisen en andere prerogatieven, is de meerderheid van de bevolking in toenemende mate geïrriteerd geraakt door deze benadrukking van de afwijkende religieuze identiteit en de daarbij behorende aanspraak om baas in eigen huis te blijven. Het is het bekende verhaal dat de gettobewoners het aan zichzelf te wijten hebben in een gevangenis te leven. Die afsluiting zou voortkomen uit hun weigering zich in het maatschappelijk leven bij de meerderheid van de bevolking te voegen. Kortom, de Moslims hebben hun misère en vervolging over zichzelf afgeroepen.
Het staat vast dat leden van de minderheid hier en daar als eersten na 6 december in beweging zijn gekomen. Ook in Juhapura zijn zij op enkele plaatsen de straat opgegaan. Direct nadat het rampzalige nieuws uit Ayodha bekend werd, riep Majid Shaikh, secretaris van de Congress Party, zijn Moslim-achterban op tot een protestmars. Aan het hoofd van de stoet lopend scandeerde hij Naza-e-Tadbir, waarop zijn honderden volgelingen invielen met Allah Beli. Het is een oude strijdkreet die voldoende is om de Hindoe-militanten een rood waas voor de ogen te bezorgen. De Moslim-protestanten hebben de hoofdweg twaalf uur geblokkeerd gehouden. Is dit niet het afdoend bewijs dat zij als eersten zijn begonnen?
Wat een onzin. In de voorgaande maanden werd de ene Ram optocht na de andere gehouden. Het plan de campagne, opgesteld door de bjp en verwante organisaties, voorzag in het geleidelijk opvoeren van de druk. De aanhoudende agitatie had de vernietiging van de Babri Masjid tot openlijk doel. Deze daad maakte vervolgens de weg vrij voor de jacht op Moslims die in de grote steden van West-India is gehouden. Communale rellen zijn in India geen nieuw verschijnsel. Het standaardpatroon tot nu toe was dat van actie en tegenactie. Een ritueel dat een aantal fasen placht te doorlopen van opwinding, uitdaging en ontlading. Een gewelddadig geven en nemen, waarna herstel van de toestand ante volgde. Rellen lopen niet als vanzelfsprekend op pogroms en gettovorming uit. Dat dit nu wel is gebeurd, wijst op een verschuiving in de maatschappelijke structuur en cultuur. Opgezweept door een extreem-rechtse voorhoede lijkt de meerderheid vastbesloten de geoormerkte minderheid van de bevolking tot burgers tweede klasse te degraderen. In de strak geleide hetze keren dezelfde argumenten steeds terug. ‘Ze’ zijn niet trouw aan het land van geboorte. ‘Hun’ loyaliteiten liggen buiten de nationale grenzen. Uit wanhoop over de vervolging waaraan de Moslims blootstaan, zijn enkele voormannen in dit kamp zo onverstandig geweest om olie op het vuur te werpen. Zo heeft het hoofd van de Jama Masjid, de grote moskee in de
| |
| |
oude stad van Delhi, op Dag van de Republiek (26 januari) de zwarte vlag gehesen. ‘Zie je nou wel,’ klonk het vervolgens uit de hoek der bjp. Maar de Moslims zijn hun geestelijke leidsman massaal afgevallen. Een van hen heeft de hysterische imam zelfs als een verrader voor de rechter gesleept.
In zijn No full stops in India (Penguin 1992) heeft Mark Tully - tot voor kort verslaggever van de bbc in India - een hoofdstuk gewijd aan de tufan (orkaan) die Ahmedabad in 1990 teisterde. Hem viel op dat het communalisme veel meer leefde in de hoofden van politici en andere spraakmakers van de publieke opinie dan in de volkswijken zelf. Wat hij daar aantrof was geen interesse in godsdienstige tegenstellingen, maar bovenal zorg om het hoofd boven water te houden. Volgens Tully overheerst bij de arme massa het gevoel als pion te worden gebruikt in de machtsstrijd tussen de vervloekte politici. Soortgelijke uitspraken teken ik twee jaar later op uit de mond van mijn informanten in Sanklit Nagar. Toch is dit niet het hele verhaal. De opmars van het Hindoefundamentalisme lijkt een trendbreuk teweeg te hebben gebracht. Het religieuze fanatisme heeft een organisatorische inbedding gekregen en tot op de bodem van de samenleving tot een polarisatie tussen Hindoes en Moslims geleid. Een extra treurig aspect van die scheiding der geesten is dat Harijan-groeperingen, eeuwenlang het mikpunt van hoge-kaste terreur, zich nu eveneens tegen de Moslims keren om te bewijzen dat zij terecht aanspraak maken op een volwaardig Hindoeschap.
De omvorming van Sanklit Nagar tot een getto komt niet alleen in de toestroming van Moslim-vluchtelingen tot uiting. Op hun beurt zijn ook alle Wagris, leden van een lage Hindoekaste die tot dusver in de wijk woonden, op de vlucht geslagen. Uit vrije wil? Nee, dat niet. Zij zijn weggejaagd, en met hun bezittingen gebeurde hetzelfde als de Moslims in veel grotere getale is overkomen. Waren de daders ook in dit geval buitenstaanders? Mijn informanten kunnen weinig anders doen dan dit ontkennen. Het blijken jongens uit de buurt zelf te zijn geweest die in bendes rondtrokken. ‘We hebben de heethoofden niet kunnen tegenhouden,’ zeggen enkele oudere mannen me. Wel hebben ze weten te verhinderen dat tegen de verdrevenen lichamelijk geweld werd gebruikt. Onder bescherming van enkele informele leiders zijn de vluchtelingen veilig naar de overkant, Gupta Nagar dus, gebracht. Wie heeft het initiatief genomen voor de aanval? Na lang aandringen krijg ik de aanstichter te spreken. Het is een rickshaw-rijder die met zijn voertuig werd aangevallen toen hij van zijn dagelijkse schoolrit terugkwam. Zoals zo vele van zijn collega's heeft hij een contract met een aantal ouders om hun kleine kinderen 's ochtends op te halen en aan het einde van de schooldag weer terug te brengen. In zijn driewieler, waarin twee volwassenen kunnen zitten, perst hij met gemak tien tot twaalf kinderen. Gelukkig was de rickshaw leeg toen de bende hem aanhield. Maar zijn klantjes zou toch niets zijn overkomen, want de kinderen behoren tot de Hindoe-meerderheid, zoals ook zijn belagers. ‘Wie weet waren het wel hun oudere broers,’ zegt een van de omstanders. Zelf kon de man nog wegrennen, maar zijn motor-rickshaw is hij kwijt. Die werd gekanteld en in brand gestoken. Direct na terugkomst in Sanklit Nagar heeft hij samen met een paar vrienden de actie ontketend. Toen eenmaal het eerste huis was bestormd - op enige afstand van
hun eigen straat - volgden andere Moslim-jongeren het voorbeeld. Binnen een paar uur was het bekeken.
Toch blijken in Sanklit Nagar enkele Hindoes te zijn achtergebleven. Al op de eerste dag van mijn bezoek ontmoet ik op straat een Dhobi, lid van de kaste der Waslieden. Goedkeurend staan mijn Moslim-begeleiders naar hem te luisteren. Hoe hij al twintig jaar hier is, nergens anders zou willen wonen. Hij heeft het prima naar zijn zin, de buren zijn aardig voor hem, enzovoort. De goede wil en vriendelijkheid die de man zo demonstratief uitstraalt, is ingegeven door een economische binding. Hij heeft in deze buurt zijn klanten en is te oud om elders opnieuw te beginnen. Als ze hem met
| |
| |
rust laten is hij op zijn beurt bereid zich koest te houden. Vanaf de khathalo, waarop hij zit, kijkt hij uit op de ruïne bij de hoek van de straat. Het zijn de resten van een tempel die hier nog enkele weken geleden in gebruik was, ook door hem.
Meer indruk maakt op mij het verhaal van een Hindoe-vrouw die als verpleegster in het buurtgezondheidscentrum werkt. Zij is er niet als ik hier rondwandel. Haar woning is gespaard gebleven dank zij de tussenkomst van een bejaarde buurman en zijn zoon. In afwachting van de komst van de bendes die elders in Sanklit Nagar al huishielden namen zij hun voorzorgsmaatregelen. Buurvrouw zelf werd verstopt in het huis van een familie verderop. Terwijl de zoon haar daarheen bracht, verwijderde de vader alle Hindoe-relikwieën: huisaltaartje, prenten van goden. Daarvoor in de plaats hing hij een foto van Mekka en een paar Koranspreuken aan de muur. Hij wijst me ze aan. Toen de rampokkers hier kwamen, stonden de twee mannen voor de deur. Ze hielden vol dat dit huis sinds kort in hun bezit was. De onverlaten dropen daarop mopperend af. Nurniah Gulammohamad Shaikh wil van geen complimenten weten. Ze kennen buurvrouw al lang en haar bij te staan was hij aan Allah, geloofd zij zijn naam, verschuldigd. De Hindoe-vrouw is inmiddels ook zelf komen aanlopen. Ze is gekleed in de dracht van een Moslim-vrouw, maar komt frank en vrij voor haar religie uit. Wel moet je die van anderen respecteren, zegt ze met nadruk. En: ‘Altijd zijn de armen de dupe van het geweld. Waarom vechten de hoge heren, bij wie het allemaal begint, het onderling niet uit? In plaats daarvan spannen zij ons voor hun karretje.’ De aanvallende meutes hebben ook nog enkele andere huizen van Hindoes ongemoeid gelaten. Een daarvan, zo vertelt een buurvrouw, omdat zij door de ramen een divo (olielampje) zagen branden. Dat wees erop dat de bewoners volgelingen waren van een pir (een Moslim-man die na zijn dood als een heilige wordt vereerd), wiens tombe vlakbij ligt. Maar het huis is nu op slot. Toen de tweede ronde van geweld begon, hebben de meeste Hindoes die hier mochten blijven toch maar de wijk genomen. Mijn Moslim-metgezellen verwachten dat zij alleen nog
zullen terugkomen om hun huisraad en andere spullen op te halen.
Maar dokter Mehta is gebleven. Evenals de praktijk van de vier andere Hindoe-collega's in Juhapura hebben Moslim-jongeren ook het huis waarin hij iedere dag zitting houdt overvallen. Bij hem hebben ze bovendien brand gesticht. In de twaalf jaar dat hij hier werkt, heeft Mehta nooit eerder zoiets meegemaakt. Hem is zelf bij vorige orkanen geen strobreed in de weg gelegd. Spertijd of niet, zijn praktijk bleef open. De dokter houdt nu weer spreekuur, alsof er niets is gebeurd. ‘Ach,’ zegt hij, ‘de schade viel eigenlijk wel mee.’ Wat me in Mehta aanstaat is dat hij op geen enkele manier de indruk tracht te wekken dat hij uit gedrevenheid of andere ideële motieven hier is gekomen. ‘Toen ik met mijn studie klaar was, kon ik deze praktijk voor niet al te veel geld overnemen. Ik heb er geen spijt van, want ik verdien hier een goedbelegde boterham.’ Mehta heeft in al die jaren geleerd dat het zinloos is om over Hindoes of Moslims in het algemeen te praten. ‘Slechte mensen kom je overal tegen en die krijgen hun kans als de politici de zaak uit de hand laten lopen.’
Het flegma dat deze nuchtere professional uitstraalt, valt echter alleen te begrijpen door er rekening mee te houden dat dokter Mehta zich aan de goede kant van de communale scheidslijn bevindt. Hij redeneert vanuit een ander perspectief dan voor zijn Moslim-tegenvoeters geldt. De leden van de middenklasse die in het Al Faruq-blok wonen, vinden niet dat zij met de aangrenzende sloppenbevolking van Sanklit Nagar over één kam geschoren kunnen worden. Verscheidenen bekleden vooraanstaande posities in de maatschappij en mede op grond daarvan maken zij aanspraak op dezelfde burgerlijke levensstijl die hun Hindoe-soortgenoten genieten. Maar hoewel zij niet in een getto leven lijken toch ook deze beter gesitueerde leden van de minderheid zich de mentaliteit daarvan te hebben eigen ge- | |
| |
maakt. Of beter gezegd, die wordt hen opgedrongen. Een goed voorbeeld daarvan is een hoge ambtenaar die ik in het kader van mijn eigenlijke onderzoek - naar werk en arbeidsrelaties in de informele sector - een paar keer heb ontmoet. Direct na de december-pogrom in Surat hebben zijn superieuren hem daarheen gestuurd om de economische schade op te nemen die is ontstaan als gevolg van de massale uittocht van arbeidsmigranten. Geschokt is hij van dit bezoek teruggekeerd. Wat hem betreft mag de herbouw van de Babri Masjid achterwege blijven. Dat zou alleen maar nieuw onheil veroorzaken. ‘Meneer Breman,’ zegt hij, ‘ik heb liever dat nog honderd moskees in het land afbranden dan dat zich herhaalt wat in Surat is gebeurd.’ Hij is het type van de koele, afstandelijke bureaucraat. Maar tijdens ons gesprek kan hij zijn emoties nauwelijks de baas. Gezeten achter zijn enorme bureau en met loopjongens en secretarissen onmiddellijk bij de hand overvalt hem regelmatig een gevoel van paniek. ‘Ik heb 250 medewerkers onder mij, over drie verdiepingen verspreid. Als de een of andere idioot een bom gooit naar een tempel of politiepost ergens in de
stad, kan het volgende ogenblik een van mijn ondergeschikten deze kamer binnenstormen om me uit wraak te vermoorden.’
Mijn Hindoe-vrienden in Ahmedabad, die geen van allen tot het bjp-kamp behoren, zijn zonder uitzondering heftig verontwaardigd over de heksenjacht die op Moslims gaande is. Zij zien de toekomst met zorg tegemoet. Maar het valt me nu pas op dat zij, op een enkele uitzondering na, weinig of geen contact hebben met leden van de minderheid. Wanneer ik dit terloops in een discussie met een Moslimacademicus opmerk, antwoordt die dat het kwaad veel dieper zit en niet tot het Bajap-milieu beperkt blijft. Hij durft het nauwelijks hardop te formuleren, maar ook hele nette, bedaarde en aardige collega's - zo is zijn ervaring - vinden in hun hart dat de Moslims de les verdiend hebben die zij nu krijgen.
De paradox is dat het secularisme bij een veel groter deel van deze minderheid veel meer verankerd is dan de neo-orthodoxe Hindoe-stroming wil aannemen of zelfs wenselijk acht. Die oriëntatie maakt het immers moeilijk de tegenstander te blijven stigmatiseren, volgens het gangbare beeld, als een fanatieke aanbidder van Allah volkomen in de greep van de mullahs. Maar ook de suggestie dat de Moslims hun Hindoe-landgenoten slechts op het seculiere vlak zouden willen ontmoeten, doet naar mijn mening geen recht aan de Indiaasheid van allen, een gemeenschappelijke geworteldheid in een oud beschavingspatroon dat de godsdienstige uitwerking daarvan overstijgt. Met meer succes dan welke tv-serie ooit in het Westen is ontvangen, zat enkele jaren geleden bijna de ganse bevolking in dit land iedere zondag aan de beeldbuis gekluisterd. De in eindeloze afleveringen uitgesponnen Ramayana en Mahabaratha bood de Hindoe-meerderheid de gelegenheid om hun religieuze batterijen op te laden. Maar de Moslims hebben evenzeer ademloos zitten kijken naar deze verbeelding van het Hindoe-verleden dat wel degelijk ook hun erfgoed is. Wat tot een godsdienstige symboliek wordt gestroomlijnd, laat zich slechts in de context van een veel bredere volkscultuur begrijpen.
In een discussie met enkele Moslim-intellectuelen zegt een van hen: ‘Wat de Hindoes kaliyug noemen - donkere, barre tijden - is nu voor ons aangebroken.’ Een ander vindt het Arabische woord sab'r meer van toepassing. Die term brengt tot uitdrukking dat op een periode van loutering, mits die goed wordt doorstaan, de lijder mag hopen op beloning.
De bange vraag die ik mijn goedwillende
| |
| |
zegslieden in beide kampen van Juhapura niet durf te stellen is of zij denken het ergste achter de rug te hebben. Met Praful maak ik een laatste ronde door Sanklit Nagar. Als de schemer valt dringt hij erop aan terug te gaan. Er hangt iets in de lucht dat hem niet bevalt. In Gupta Nagar is het die avond onrustig. Dat hangt samen met het bericht dat een politie-inspecteur uit de wijk naar elders zal worden overgeplaatst. De man staat bekend als een sympathisant van de bjp en de lokale cel van deze partij heeft bij de autoriteiten een fel protest gedeponeerd. Praful is bezorgd en belt een politicus met wortels in Juhapura. Het blijkt om een routine-overplaatsing te gaan die te maken heeft met de opening van een nieuw politiebureau. In feite is het een bevordering. Mijn vriend hoopt nu maar dat deze verklaring bij zijn licht ontvlambare buurtgenoten genade zal vinden. Hij zit erover te denken om de nachtelijke patrouilles van vrijwilligers langs de grenslijn op te voeren. Je weet maar nooit. Bij een buurman, een van de plaatselijke bommenmakers, drinken we een kop thee. Jongens in de straat hebben hem voor vanavond om een partijtje projectielen gevraagd. Hun bestelling staat al klaar. Buurman lacht toegeeflijk: ‘Ach, ze willen vanavond wat lawaai maken. Je bent maar eenmaal in je leven jong en dan moet je je wilde haren kwijt.’ Hij kijkt uitdagend naar Praful, maar die doet er het zwijgen toe. Over de scheidsmuur worden in het donker stenen naar de andere kant gegooid en wordt vuurwerk afgestoken. Een groepje jongeren tracht door joelen met hun onzichtbare tegenstanders contact te krijgen. Maar aan de overzijde blijft het stil.
De kranten melden dat de incidenten aanhouden en dat in sommige wijken de avondklok opnieuw is ingesteld of verlengd. De dag voor mijn vertrek zijn bij een zware ontploffing op een groentemarkt tientallen doden en gewonden gevallen. Maar nog onheilspellender is het bericht dat in een fabriekswijk vanuit een bestelauto in het wilde weg op arbeiders is geschoten. Onder de slachtoffers zijn zowel Hindoes als Moslims. Het lijkt het werk van een agent provocateur, bedoeld om de strijd in de straten opnieuw te doen oplaaien.
In de veilige delen van de stad heeft het dagelijks leven zijn gewone gang hernomen. De aandacht van de Hindoe-burgerij is volledig gericht op de testmatch die tussen India en Groot-Brittannië wordt gehouden. De gasten hebben al een tournee door het land achter de rug. Ook Ahmedabad stond op het programma, maar spijtig genoeg moest dit bezoek vanwege de tufan worden afgelast. Zowel radio als televisie volgen de gespeelde wedstrijden op de voet. Jong en oud zijn in de ban van het cricketgebeuren en kunnen hun geluk niet op dat India in de meerdaagse ontmoeting, die op dit moment in Calcutta aan de gang is, op winst staat. Mijn indruk is dat de leden van de meerderheid uit de bevolking niet echt beseffen wat elders in de stad de minderheid wordt aangedaan.
Ik slaap in het gebouw van een Gandhiaans georiënteerde landarbeidersbond, de enige die onder deze grootste werkende klasse in Gujarat actief is. Bij mijn terugkeer laat in de avond ligt het pand er verlaten bij. Meestal komt de nachtwaker op een van zijn rondes naar mijn kamer om een praatje te maken. Een keer heeft hij voor de gezelligheid zijn beide zoontjes van zes en vier jaar meegenomen. Ik vraag hun hoe ze heten. De broertjes kijken hun vader vragend aan. ‘Je mag het deze oom wel zeggen,’ stemt die toe. Toen de golf van geweld begon, hebben de jongetjes een Hindoe voor- en achternaam gekregen met de instructie die te gebruiken als ze op straat worden aangehouden.
Naast mijn logeeradres ligt de Gandhi
| |
| |
ashram. In een nederig vertrek woonde hier de vader van de natie een groot deel van de jaren tussen 1918 en 1930. Mahatma Gandhi, zelf in Gujarat geboren en opgegroeid, heeft zich aan het einde van zijn leven hevig verzet tegen de opdeling van het bevrijde sub-continent in twee landen, India en Pakistan. Zijn sociale leer was mede gebaseerd op het vreedzaam samenleven van Hindoes en Moslims in een natie-staat. Hij is kort na de onafhankelijkheidswording door een extremistische Hindoe neergeschoten. Array Ram (heb genade God) waren zijn laatste woorden van piëteit. De fascistische geestverwanten van de moordenaar zijn in opmars en uit hun mond schalt vandaag de dag de naam van Ram als een anti-Moslim strijdkreet. Het tijdstip van Wiedergutmachung lijkt in Ahmedabad, en elders in het land, nog ver verwijderd.
Ahmedabad, 24-31 januari 1993
|
|