Maar wat hij ermee maakte, was allerminst negentiende-eeuws. Zijn typografische ontwerpen waren ver verwijderd van iedere traditie en dit gold evenzeer, zij het op andere wijze, voor de andere genoemden.
Mijn mentor, De Roos, zag in al deze nieuwlichters een gevaar, een aantasting van wat hij beschouwde en propageerde als goede typografie. Hij had geen goed woord voor ze over, maar verzamelde wel hun werk in de toenmalige, door hem beheerde Typografische Bibliotheek, opdat die collectie een goed beeld zou geven van de Nederlandse boektypografie van die dagen.
De tekst van Morison was evenzeer een vorm van verzet tegen de nieuwe stromingen, maar hij stelde daarin toch de mogelijkheid dat ‘een boek het middel is van een typografische proefneming. Het kan slechts wenschelijk zijn dat er geëxperimenteerd worde; en het is te betreuren dat de “laboratorium”-stukken zoo beperkt blijven in aantal en moed’ (vertaling Jan van Krimpen).
Met het vernieuwingsstreven van vandaag is het niet anders dan het was omstreeks 1930. Hoe revolutionair de veranderingen op technisch gebied dan ook zijn mogen, alles wat toen kon, kan ook vandaag, mogelijk zelfs nog beter of met grotere verfijning via de moderne tekstverwerkingsapparatuur. Er kan zelfs veel meer, computer en laserstraal bieden de vormgever tevoren ongedachte mogelijkheden. Dat kan een winst zijn, het kan ook tot wonderlijke excessen leiden. In haar boek Het seksuele masker - door mij gelezen als een boeiend overzicht van de westerse literatuur vanaf het Griekse drama tot omstreeks 1900 - schrijft Camille Paglia over Henry James het volgende: ‘De bombast van het proza is een zoemend achtergrondrumoer of een sluier van krijtpoeder die zelfs de drukletters op de pagina bedekt.’ De schrijver van The Turn of the Screw kan het daarmee doen, maar hij zal zich er, circa driekwart eeuw na zijn dood, niet veel meer van aantrekken. Talloze hedendaagse boekverzorgers zouden dat wel moeten doen. Het toepassen van zoemend achtergrondrumoer en sluiers van krijtpoeder of welke andere vorm van ruis ook wordt met graagte aangegrepen als middel om aan de teksten in boekvorm een aantrekkelijk, opvallend, eventueel zelfs schokkend voorkomen te geven. Als auteur en uitgever daarmee gelukkig zijn en als de lezer erdoor tot kopen wordt bewogen, wie zal dan nog mopperen over zo veel speels en soms zelfs geestig, maar mijns inziens vaker ergerlijk gedoe?
Mij lijkt er alle reden tot gemopper als de vormgever de auteur gaat verdringen met zijn vormbedenksels. Ik huldig naarmate ik ouder word (mijn vierentachtigste verjaardag is op komst) steeds meer het devies ‘leve de vrijheid’, maar ik neem daarbij voor mezelf, consequent, de vrijheid om een tekst, overladen met door ontwerpers aangebrachte ruis, niet te kopen, laat staan te lezen.
Als ik nu blader in recente catalogi van de jaarlijkse keuze van de bestverzorgde boeken, dan moet ik constateren dat herhaaldelijk uitgaven bekroond zijn waarin met ruis van allerlei aard door de vormgevers de tekst naar het tweede plan verdrongen werd. De daarvoor verantwoordelijken hebben waarschijnlijk geen boodschap aan Morisons formulering van hun ‘specifieke doel: de letters onderling te schikken, het wit te verdelen en het zetsel te ordenen om de lezer in de hoogst mogelijke mate behulpzaam te zijn bij het begrijpen van de tekst’. Het lijkt me ook mogelijk dat ze dat specifieke doel op hun wijze het allerbeste denken te dienen. Maar mocht dat zo zijn, hoe stellen ze zich hun behulpzaamheid dan voor:
❖ | door het zetten van een tekst in eindeloos lange regels uit een mager lettertje op hoogglanzend papier? |
❖ | door het verlopen van de tekst, of liever nog een gedeelte ervan, over een ondergrond in een donkere kleur? |
❖ | door het drukken van de tekst over een zo contrastrijk mogelijke afbeelding? |
❖ | door een tekst te versnipperen over de pagina, in chaotisch geplaatste, kleine brokstukjes? |
❖ | door zonder duidelijk doe volstrekt met
|