De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Ingeborg Bachmann in april 1962 te Rome.
Foto: Heinz Bachmann | |
[pagina 185]
| |
Helen Gerretsen
| |
[pagina 186]
| |
zo rechtlijnig dat hij aan veel gevoelens voorbijgaat. In één opzicht geeft hij voortdurend richting; in een ander opzicht veroorzaakt hij desoriëntatie. Hij is een grote geest, maar wordt ook een moordenaar. Omdat de psyche het toneel is en Malina daarin als de stuwende ‘laag’ een intrigerende rol speelt, kwam het in mij op een Jungiaans interpretatiekader toe te passen. Dat blijkt aan de ambivalentie van Malina een nog onbekende zin te geven en aan degene die nieuwsgierig is naar de verwaarloosde spelers van de geest: een helder inzicht. | |
Bachmann, de literatuur en MalinaToen ik teksten van Bachmann las waarin zij zich uitspreekt over literatuur, kwam het idee in mij op dat de figuur Malina niet begint bij de roman, maar al bij de literatuuropvattingen van Bachmann. Of misschien ontstond zij op beide plaatsen tegelijk en pendelde tussen het Ungargasseland van de roman en haar literatuurtheoretische domeinen. Dat was in de tijd dat de werkelijkheid nog ingedeeld werd in een empirisch waarneembare en een metafysische. Voor de taal betekende dat volgens Wittgenstein (die Bachmann inspireerde)Ga naar eind4. dat zij zich moest beperken tot empirische uitspraken: metafysische ervaringen kunnen niet zinvol in taal worden uitgedrukt. Bachmann deelde deze skepsis, maar zij legde zich er niet bij neer.Ga naar eind5. Volgens haar blijft het zelfs de opdracht van literatuur om de taal te vinden waarin die geestelijke ervaringen kunnen worden geëxploreerd. Deze visie drukt zij kernachtig uit als zij stelt dat literatuur ‘aus dem Hier-und-Jetzt-Exil zurückwirken muss in den ungeistigen Raum unserer traurigen Länder’. (‘Länder’ betekent hier: gebieden van taal en geest.)Ga naar eind6. Wat mij in deze uitspraak zo intrigeert is het ‘Hier-und-Jetzt-Exil’ en de ‘ungeistige Raum’ van de lezer. Het hier-en-nu wordt dus voorgesteld als ballingschap. We worden erin gedreven en erin vastgehouden. Waar vandaan? Uit een andere, vergeten ruimte, en daarnaar moet literatuur ons weer terug geleiden. Wat is deze ‘ungeistige Raum’? ‘Ungeistig’ vertaalt Van Dale met ‘niet-intellectueel, nietgeestelijk, onontwikkeld’. Omdat het hier gaat om het geestelijk gebied waarin literatuur werkt, kies ik voor de eerste betekenis: niet-in-tellectueel.Ga naar eind7. Maar ook resoneert hierin de ‘Ungeist’, de boze geest, mee: het is een griezelig gebied, waarnaar we lezend worden teruggevoerd. Het griezelige gebied van de (boze) geest Malina? Malina als medium, in wiens ambivalentie zich de niet-verstandelijke gebieden van de taal en van de geest openen? Is Malina (die Bachmann als de centrale figuur voor haar cyclus ‘Todesarten’ had gedacht) ontworpen om deze opgave aan het schrijven te dienen?
Ik stel me voor Malina uit het hier-en-nu, waarnaar de kritiek hem heeft verbannen, te bevrijden. Mijn eerste vraag is nu: hoe draagt de ontwikkeling van de figuur Malina bij aan de opening naar andere geestelijke ruimten? Mijn tweede vraag is: welke zijn de literaire middelen die Bachmann daarvoor inzet? En tenslotte: is hij Geist of Ungeist? | |
Een personage met meerwaardeBachmann vormt betekenissen in de bewegingen van het verhaal; vooral de volgorde van gebeurtenissen en de aan- en afwezigheid van Malina geven te denken. Zij sluiten hem geleidelijk naar zijn kern in. Daarom is het nodig de chronologie te volgen. Het boek geeft een voorspel, dat ongeveer laat weten hoe de ik-figuur en Malina vroeger tot elkaar gekomen zijn. Ongeveer, want de introductie van Malina is opvallend vaag. Hij wordt opgevoerd als een personage, maar juist als personage roept hij vragen op. Zijn ‘vleeschelijke woning’ wil niet echt iets vleselijks krijgen. Zijn contouren blijven onduidelijk en niet voor niets, want als etherische oliën stijgen meerbetekenissen uit ‘hem’ op, die de menselijke maat te boven gaan. | |
[pagina 187]
| |
De eerste aanleiding tot vragen is zijn verhouding tot de ik-figuur. Is hij haar echtgenoot? Geliefde? Ex? Broer? Kostganger? Je weet het niet, want Bachmann maakt het onmogelijk een gebruikelijke categorie toe te passen. Niettemin roept de betrokkenheid van Malina wel het beeld op van een vertrouwensrelatie, van een zekere intimiteit. Maar wat kan dat voor een intimiteit zijn, als de ik-figuur vervolgens melding maakt van een extreme hiërarchie: ‘Ik stond van het begin af onder hem’ (14); ‘Die avond (bij de voordracht over “De kunst in het tijdperk der techniek”, hg) werd mij duidelijk (...) dat ik Malina wilde en dat alles wat ik wilde weten van hem moest komen’ (15); ‘(...) ik moet lachen om de periode waarin ik woedend was op Malina, omdat hij mij zoveel tijd met anderen en andere dingen liet verspillen’ (17). Voorwaar, dit gaat wel ver. Bevestigen deze beelden de patriarchale hiërarchie, overdrijven of overstijgen zij die? De verleiding van een bevestiging van mannelijke suprematie is natuurlijk groot: hij staat boven haar en hij laat haar haar tijd aan anderen verspillen. (Deze ‘herkenning’ heeft ongetwijfeld de toon gezet voor de ‘realistische’ lezing van Malina.) Ik geeft tot zover de voorkeur aan een overdrijving. Zo veel macht wil ik de man in realiteit nou ook weer niet toemeten. En ik neig zelfs naar een overstijging van de realiteit, omdat zij zelf wil dat al het weten van hem komt. Wie is hij dat hij haar zo ver krijgt zich bewust en vrijwillig aan hem uit te leveren? Dat geeft de mogelijkheid het beeld te openen voor een symboolwaarde. Dan kun je je afvragen: om wat voor bijzonder soort weten gaat het hier dat het alleen van Malina kan komen? Dat is niet zo hypothetisch, want hij geeft inderdaad blijk van een bijzondere intuïtie: terwijl zij bij zichzelf overweegt dat zij over storende herinneringen moet vertellen, resoneert hij, ook zonder dat zij iets gezegd heeft, alsof hij onmiddellijke toegang heeft tot haar gedachten: ‘Het stoort je nog steeds. Nog steeds. Maar wat jou stoort is een andere herinnering.’ (24)
Intussen heeft ook het tijdstip waarop zij elkaar hebben leren kennen, aanleiding gegeven om Malina van eenduidigheid te verlossen. Over die tijd zegt zij: ‘(...) ik moet vroeg geweten hebben dat hij mijn noodlot moest worden, dat Malina's plaats al door Malina was ingenomen voordat hij mijn leven binnentrad. Het is me slechts bespaard, of ik heb het mezelf bespaard, te vroeg met hem samen te komen.’ (14) Dit is een zorgvuldig geconstrueerde mystificatie. Er is Malina en er is ‘Malina's plaats’, en die plaats had hij al ingenomen voordat hij in haar leven kwam. Is hij van vóór haar leven? Is er nog een ander leven behalve ‘mijn leven’, waarin Malina plaatshad? Wat is ‘Malina's plaats’? En waarom wordt die zo noodlottig? Het zijn vragen die, nog zonder antwoord, suggereren dat op Malina in ieder geval een ander ruimte- en tijdsbegrip van toepassing is dan die van de dagelijkse realiteit. Een voorpersoonlijke tijd en een buitenpersoonlijke ruimte. Een meerwaarde die het personage overstijgt en die in ‘hem’ meezindert. | |
Een beschikbare schutsengelIn het eerste hoofdstuk, ‘Gelukkig met Ivan’, komt Malina nauwelijks voor. Alles draait hier om Ivan, de aangewezen minnaar in de periode dat de ik-figuur voor ‘de verzwegen herinnering’ op de vlucht is. Ivan wil van niets weten en houdt vol: het leven is leuk! Jubilate! Ivan is de wijkplaats, het hier en nu waarin de ik-figuur gelukkig wil kunnen zijn. Kennelijk kan dat alleen op voorwaarde dat Malina er niet aan te pas komt. Maar dat is niet zo moeilijk; haar escapades zijn van dien aard dat ze niet eens tot zijn belevingswereld doordringen. Is het onverschilligheid? Nee, want in haar angst die haar, vanwege het verzwijgen van de herinneringen, blijft achtervolgen, kan zij toch altijd bij hem terecht. Hij is het (en niet Ivan) die haar afhoudt van | |
[pagina 188]
| |
‘destructieve gedachten’, ‘omdat ik steeds op Malina kan rekenen en hij er voor mij is, en zo weet ik zelfs in de donkerste uren dat ik Malina nooit zal verliezen (...)’ (124) Voorwaar een schutsengel. Hij is haar steun en toeverlaat en zij heeft reden ervan uit te gaan dat hij dat ook zal blijven. Waarom gaat dan haar bestaan met Ivan toch aan hem voorbij, zonder een spoortje jaloezie? Dat heeft te maken met het selectieve van zijn betrokkenheid: ‘Wat er zo voorvalt, wat hij mijn kleine ervaringen noemt, mag nooit besproken worden. De gebeurtenissen in de wereld of in de stad mogen in Malina's aanwezigheid niet becommentarieerd worden, we zitten immers niet aan een cafétafel. Ik zou mogen praten over alles wat me omsluit, insluit. Bestaat er een geestelijke onteigening? (...) Ik zou mogen vragen naar de onmogelijkste dingen. (...) Wat is het schrift? Is het een eigendom? Wie heeft de onteigening het eerst gelast? Allons-nous à l'Esprit?’ (126-127) Malina is een instantie die haar aandacht richt op de grote vragen. Hij doorbreekt de vanzelfsprekendheden van alledag en daarom kan hij zonder aarzelen aan Ivan voorbijgaan. Malina en Ivan sluiten elkaar uit. Malina is wat Ivan niet is: geen wijkplaats, maar een thuishaven, die haar kennelijk altijd ter beschikking staat. Zelfs wanneer die beschikbaarheid eenzijdig blijft. Want zij oppert: ‘Nu geloof je me nog niet, en je hebt gelijk, maar op een dag kan ik me toch voor je gaan interesseren, voor alles wat je doet, denkt en voelt! Malina glimlacht op een speciale manier: Dat geloof je toch zelf niet.’ (171)
Of zij zich voor deze sympathicus interesseert of niet, er blijft haar niets anders over wanneer aan het slot van het eerste hoofdstuk de verdrongen herinneringen beginnen door te breken in de vorm van nachtmerries. Dat is het moment om in paniek terug te keren naar Malina. Bij Ivan kan zij met nachtmerries nou eenmaal niet terecht; evenmin is de relatie met hem in staat de stormloop van het onbewuste tegen te houden. Of is het op den duur ondraaglijk Malina tegen te houden? Is het zonder Malina geen leven? In ieder geval kan zij ‘niet langer sterven’.Ga naar eind8. | |
Wie is je vader?In het tweede hoofdstuk gaat het om ‘de dromen van vannacht’. Nachtmerries confronteren haar met beelden van martelpraktijken van ‘de derde man’, de vader. Hij neemt haar bijvoorbeeld mee naar het kerkhof van de vermoorde dochters, sluit haar op in een gaskamer, laat haar elektroshocks ondergaan. Deze gruwelbeelden zijn symbolisaties van onverwerkte ervaringen. De psychoanalyse heeft geleerd dat ervaringen, die te schokkend zijn om te verwerken en daarom verdrongen worden, het blijven aansturen op bewustwording, en wel met een toenemende intensiteit. Dromen bemiddelen daarin. Hun functie is om inhouden uit het onbewuste weer onder de aandacht te brengen. Ze laten dat zien wat geweten moet worden: de eigenlijke draagwijdte van de ervaringen, waarvoor een context nodig is van geperfectioneerde uitroeiing door gifgas en van psychiatrisch geweld, om die enigszins te benaderen. Waarom is Malina dan ineens zo geestdriftig van de partij? Zodra er nachtmerries in het geding zijn, staat hij aan haar bed met zijn vragen. De verhalende droomteksten gaan direct over in de dialoog tussen de ik-figuur en Malina, slechts gescheiden door een witregel. Maar deze witregels zijn leeg. En dat heeft betekenis: het is niet nodig hem over de dromen in te lichten. Hij kent ze. Op de een of andere manier is hij verbonden met de droomwereld. In het dagbewustzijn is hij echter daarvan te onderscheiden. Aan dat dagbewustzijn (van de ik-figuur) stelt hij zijn steek-houdende vragen: ‘Malina: Blijf rustig. Er is niets. Maar zeg me eindelijk: Wie is je vader? [...] In godsnaam, waarom zeg je steeds “mijn vader”? | |
[pagina 189]
| |
Ik: Goed dat je me eraan herinnert. Maar laat me lang nadenken. [...] Malina: Probeer je onder me uit te komen, wil je slim zijn? Ik: Misschien. Ik wil jou ook wel eens om de tuin leiden. Zeg me één ding: Waarom ben je op het idee gekomen dat mijn vader niet mijn vader is? Malina: Wie is je vader? [...] Malina: [...] Je zult het me zeggen, daar kun je van op aan.’ (178)
Als een kompasnaald wijst Malina onverbiddelijk naar het bevroren Noorden, naar de rol van de vader. Kennelijk weet hij al waarnaar zij in wezen op zoek is. Dat is tegelijk datgene waar zij onderuit probeert te komen. Wat is een vader die haar, zijn dochter, zoveel wreedheid aandoet? Kan dat nog wel een vader zijn? Of als hij een vader is, kan hij dan zo wreed zijn? De vragen van Malina zijn de vragen waar het op aankomt, de vragen die beantwoord zullen moeten worden. Maar het zijn wel meteen de pijnlijkste vragen en het is dan ook geen wonder dat zij hem om de tuin wil leiden. Afweer is vaak een noodzakelijke zelfbescherming. In de dialogen heeft Malina een andere ‘status’ dan in de dromen. Bachmann heeft dat formeel uitgedrukt in het nevenschikkend vertelniveau van de dialoog, dat contrasteert met de onderschikking in de droomteksten, waarin de ik-figuur focaliseert; zij is het die het optreden van de personages, waaronder Malina, beleeft; zij is het psychologisch centrum. In de dialogen zijn Malina en de ik-figuur narratologisch gelijkwaardige gesprekspartners. Een vorm met betekenis: Malina is dan een deel van haar belevingswereld dat als van buiten op haar inpraat. Zijn buitenpersoonlijke positie lijkt een voorwaarde om zijn inzicht in de dromen te kunnen inbrengen. | |
Verklaar me, liefdeNa nog meer kwellende dromen en analyses, waarin zich de ernst van de ervaringen meedogenloos aan haar blijft opdringen, verschijnt een derde soort teksten. Geen droom, geen uiteenzetting met Malina, maar een schemergebied tussen slapen en waken, waarin zij eenzaam aan de paniek uit de nachtmerries is overgeleverd: ‘Wat voor dingen zeg ik in mijn droom, waarom slaapt Malina nu? Juist nu. Hij moet me mijn woorden verklaren.’ (191) Het schemergebied suggereert een zijnsniveau dat zich van de andere onderscheidt doordat zij Malina niet kan bereiken. Zonder Malina blijven de dromen onverklaarbaar. Maar als hij eenmaal aan het ontbijt is verschenen, staat hij meteen weer ter beschikking om haar aandacht te richten, ook al heeft zij het dan alleen over zoiets benaals als de melk die zuur is geworden: ‘(...) de melk is zuur, (...) Malina kijkt op omdat zich kleine witte klontjes in de thee vormen. (...) Alles is zuur geworden. Neem me niet kwalijk, zeg ik. Wat is er dan? vraagt Malina. Ga nu alsjeblieft, maak je klaar, anders kom je te laat, ik kan zo vroeg niet praten.’ (192) In gezelschap van Malina verandert ‘de melk is zuur’ vanzelf in ‘alles is zuur geworden’. Hij brengt haar tot de woorden achter de woorden, alleen al door zijn aanwezigheid. En als hij simpelweg vraagt: ‘Wat is er dan?’ hoeft het geen betoog dat hij ook zure melk naar een diepere oorsprong wil herleiden. Zijn betrokkenheid is nu eenmaal zeer bepaald. Maar op dit moment, zo vroeg, voelt ze daar niets voor: ga nu maar. Dit schemergebied onderscheidt zich ook doordat zij Malina er niet aan te pas laat komen. | |
Maar het is sterker dan mezelf en mijn liefde voor MalinaTot nu toe hebben we Malina meegemaakt aan de rand van het bed en 's morgens vroeg | |
[pagina 190]
| |
aan de keukentafel; gewoonlijk doet hij het licht aan, brengt een glaasje water en staat haar bij in de verwerking van de nachtmerries. Daarin lijkt hij van een onmisbare betekenis. Is hij dat ook wanneer hij zelf in de dromen figureert? Wat is zijn plaats in het krachtenveld dat door de vader wordt gedomineerd? Heeft hij ook onder die terreur de gepijnigde ik-figuur iets te bieden? Naarmate de dromen elkaar opvolgen, laat zijn optreden een verschuiving zien. De eerste keer beleeft zij hem inderdaad als haar redder in de nood: hij verschijnt in de balzaal en weet haar op de vader te wreken. Daarna neemt zijn invloed in het krachtenveld echter af. In haar gevangenschap treft zij nog wel zijn auto aan, die haar de mogelijkheid biedt aan de vader te ontsnappen, maar dat lukt niet. In de laatste droom waarin hij zich voordoet, zal hij haar bij de vader achterlaten. De macht van de vader drijft ze uit elkaar. Uit de dramatische consequenties blijkt nu welke fundamentele levensvoorwaarde Malina eigenlijk vertegenwoordigt. De ik-figuur ziet haar geliefde verschijnen op het moment dat de vader haar bovenop een hoog huis met bloempotten ‘stenigt’: ‘Malina komt terug, hij zegt (...) ga gauw met me mee of we zien elkaar nooit meer terug, er moet een eind aan komen. Maar ik fluister, ik kan niet meegaan, laat het me nog één keer proberen, ik wil hem tot rust brengen, hij heeft het gedaan omdat jij gebeld hebt. (...) ik begin te huilen, want Malina is weggegaan, (...) vannacht heb ik Malina verloren en het had een haar gescheeld of Malina was gestorven, wij allebei, Malina en ik, maar het is sterker dan mezelf en mijn liefde voor Malina, ik zal doorgaan met ontkennen, in het huis brandt licht, (...) ik ga naast mijn vader liggen, want hier is mijn plaats, (...) en ik schrik, maar anders dan anders, want het kwaad staat op een gezicht dat ik niet ken, ik kruip op een vreemde man af (...) het mag geen vreemde man zijn, het mag niet vergeefs zijn geweest (...) Het mag niet waar zijn.’ (205-206) In deze droom beleeft ze het verlies van Malina en vervolgens de verandering in haar beeld van de vader. Zij kan het kwaad niet meer met een vaderfiguur verbinden. De vertelstructuur motiveert een verklarend verband: de afsplitsing van de vader en het kwaad is een gevolg van de dissociatie tussen Malina en haar. Zonder Malina kan zij aan de vader niet meer de betekenis geven die hij heeft. Malina oriënteert haar begripsvermogen. Hij is nu zo dicht bij haar gekomen dat hij haar hoofd is binnengegaan. Dat maakt het verlies zo tragisch. De scheiding van een geliefde is te overleven, die van het oriëntatievermogen niet. Het is geestelijke onteigening.
Dit vermogen tot betekenisgeving beluister ik als een voorlopige grondtoon. Nu wil ik terugluisteren naar de losse klanken die ik tot nu toe in Malina heb horen opklinken. Geven zij samen met die diepe grondtoon intussen een toonaard aan? De losse klanken in Malina: een vermogen dat een bijzonder soort weten biedt, dat een persoonlijke tijd en ruimte te buiten gaat, dat een preoccupatie heeft met grote vragen, dat inzicht geeft in de kern van droombeelden; alles bij elkaar een samenzang die het begripsvermogen tot trilling brengt... Profetische stemmen hoor je hierin, stemmen die zingen uit de diepste put. En die put is: het collectieve onbewuste. Het collectieve onbewuste is een begrip van Jung. Jung ontdekte dat in het onbewuste ‘collectief aanwezige voorwaarden’ werkzaam zijn, die steeds hetzelfde proces volgen, en onvoorwaardelijk op een doel afgaan, namelijk een synthese van bewustzijnsmateriaal en onbewuste invloeden. Jung: ‘Het bestaan van deze onbewuste regulatoren, die ik wegens hun wijze van functioneren ook wel dominanten heb genoemd, leek me zo belangrijk, dat ik hierop mijn hypothese van een zogenaamd onpersoonlijk, collectief onbewuste heb gebaseerd.’Ga naar eind9. Deze diepere laagGa naar eind10. zou historisch gevormd zijn, door eindeloze herhaling van typische levenssituaties die door de eeuwen heen in onze psychische constitutie zijn ingesleten.Ga naar eind11. Deze | |
[pagina 191]
| |
‘oneindig oude psyche’Ga naar eind12. wordt als het ware meegeboren. Zo hebben wij een lange, door levenservaring gestructureerde voorgeschiedenis ter beschikking die, als we er gebruik van maken, aan de turbulentie van alledag perspectief en diepte kan verlenen. In het diafragma van de historische samenhang komt het zinvolle naar voren en raakt het zinloze op de achtergrond.Ga naar eind13. Dat is de zin van het collectieve onbewuste. Merk op: Malina werkt als historicus in een museum (en wel het Legermuseum: in de psyche zijn de complementaire krachten immers altijd ‘in oorlog’).
De hypothese van het collectieve onbewuste klinkt als een akkoord met het oriënteringsvermogen van Malina: zonder de noodzakelijke samenhang valt de betekenis van de vader uit elkaar. Hij wordt voor haar een vreemde. Vervolgens is de mystificatie ‘dat Malina's plaats al door Malina was ingenomen voordat hij mijn leven binnentrad’ nu opgehelderd. Het kan heel goed dat hij er al was voordat hij er was, als de overgeërfde samenhang zijn plaats is. En Malina zelf? Die zou dan de betrokkenheid zijn van deze oude psyche op haar persoonlijke geschiedenis; ook voordat zij daar ontvankelijk voor werd. Want het collectieve onbewuste wil van begin af aan meedoen in het bewustzijn. Het is daarin zelfs dominant. ‘Hij’ staat boven haar. Bij uitzondering krijgt deze dominantie nu eens een zin, en verschilt dan ook principieel van de machtspositie van man versus vrouw. Deze laatste is immers nergens goed voor. Malina is de superieure instantie die reflectie mogelijk maakt: het gesprek met hem is een zelfgesprek, een indalen. Bezinning leidt nooit naar de ‘kleine ervaringen’, maar naar grote vragen als: ‘Bestaat er geestelijke onteigening?’ En als het bewustzijn die omzeilt, zoals in de tijd van IvanGa naar eind14., dan omzeilt het collectieve onbewuste op ‘zijn’ beurt wel het bewustzijn en manifesteert zich ongeremd als het slaapt: in dromen. In dat amalgaam van (collectief) onbewuste en naar het onbewuste afgedreven (emanciperende) inzichten krijgen persoonlijke ervaringen een betekenisvolle samenhang. Het geweld van de vader wordt in de context geplaatst van despotisme, jodenvervolging, marteling, deportatie. Deze afgrijselijke context verschijnt niet in gesprek met bijvoorbeeld Ivan, maar in de vorm van droomsymbolisaties. Die suggereert enige inbreng van het collectieve onbewuste. Het naoorlogse collectief bewustzijn (in de persoon van Ivan) bleef negeren, en daarmee legitimeren.Ga naar eind15. | |
Aan de grenzen van de taal voorbijVan losse klanken tot een kosmische harmonie. Laten we luisteren hoe die verder varieert op zijn thema en hoe de hypothese van het collectieve onbewuste daarin klinkt. Na de droom waarin de ik-figuur Malina verliest, begint zij haar toevlucht te nemen tot de bijzaken. Niet de essentie, waar Malina haar wil hebben, want dat is de allesoverheersende macht van de vader, en daarvoor heeft de droom haar net gewaarschuwd. Tevergeefs. Een Malina houdt niet van bijzaken: ‘(...) het is zinloos met je te praten zolang je de waarheid achterhoudt.’ (209) Zij moet en zal tot de kern komen. En die vindt zij dan ook, naar haar idee, in het woord bloedschande: ‘(...) ik hoor steeds maar, zachter of harder, een stem die tegen de beelden zegt: Bloedschande. Dat kun je toch niet door elkaar halen, ik weet wat het betekent.’ (223) Maar nee, Malina is er niet tevreden mee: ‘Nee, nee, je weet het juist niet. Als je hebt overleefd, staat het overleven het inzicht in de weg (...)’ (223) Malina stuurt het aan op een dieper besef dan een woord, ook al is het het meest toepasselijke dat de taal beschikbaar heeft, kan uitdrukken. De ik-figuur lijkt aan de grenzen van de taal en daardoor van haar inzicht gekomen. Malina niet. Zijn reikwijdte wordt niet door taal beperkt. Om haar inzicht te verdiepen zou de ik-figuur moeten ‘zurückwirken in den un- | |
[pagina 192]
| |
geistigen Raum’ van Malina.Ga naar eind16. Dat griezelig moment nadert.
In de laatste droom staat ze tegenover de vader in het uur der waarheid. Eindelijk zal zij uitspreken waar het om gaat: als vader is hij haar moordenaar. Met al haar krachten houdt ze vol: ik zal het je zeggen. Het zal haar niet lukken. Maar al komt het niet tot de uitspraak, in haar instinctieve driftGa naar eind17. ervaart zij de verhoudingen zo sterk dat ze aan het eind kan zeggen: ‘Ik weet, wie je bent. Ik heb alles begrepen.’ (235)
Aangrijpend is nu het moment van ontwaken: zij kan Malina niet in de ogen zien. En terwijl zij nadrukkelijk oogcontact vermijdt, doet zij de fatale uitspraak: ‘Het is mijn vader niet. Het is mijn moordenaar.’ (236) Weer is de volgorde van betekenis: in haar droom heeft ze alles begrepen - zij kan Malina niet in de ogen zien - zij brengt in dat wat verenigd had moeten worden een splitsing teweeg. Weer lijkt het afgescheiden-zijn van Malina noodlottig voor de bewustwording. Het is dezelfde beweging als in de droom waarin zij Malina verloor en daarmee het begrip van de vader als bron van het kwaad. Ook nu ontwijkt zij Malina en valt het begrip uit elkaar. | |
Geist of Ungeist?Wat is eigenlijk nog het gevaar, nu zij in de droom toch al alles begrepen heeft? Waarom kan zij juist op dat moment Malina niet in de ogen zien? Dit lijkt de kwintessens. Maar om die te verklaren, is het nodig dat zijn ‘portret’ wordt voltooid. Dat was, in al zijn luister, nog tamelijk onderbelicht. Zijn begeleiding van de dromen was niet meer dan het bijlichten van een zaklantaarn, als nu zijn zeldzame licht, voor de duur van slechts een enkele bladzijde, op volle sterkte mag schijnen. Het is een opsomming met een ontzagwekkende climax. Om te beginnen is het licht dat van Malina uitgaat, naar menselijke maat, uitzonderlijk gelijkmatig. Hij neemt de dingen zoals ze zijn, zonder te oordelen: ‘omdat hij nergens iets goed of slechts in ziet, laat staan iets beters.’ (250) Malina gaat, evenals het collectieve onbewuste, aan het oordelen vooraf. Uit zijn mond zal zij niet horen: je vader is slecht. Maar dat wil niet zeggen dat zijn inbreng indifferent is. Hij levert specifieke voorwaarden van de waarnemingGa naar eind18.; een scherptediepte, op grond waarvan zij haar conclusies kan trekken. Want zij heeft de ervaring dat ‘zijn kijk op iemand van het grootste, omvattendste inzicht getuigt, dat je nooit en nergens kunt verwerven en dat je niet aan anderen kunt doorgeven.’ (250) Het grootste inzicht komt voort uit een alomvattende samenhang, die in eeuwenlange levenservaring is gegroeid. Die samenhang geeft een vermogen tot ‘zien’ dat je niet (verstandelijk) kunt aanleren. Het is er en het werkt. Het werkt zodanig dat Malina ‘achter alles wat gezegd wordt mede het onuitgesprokene lijkt te horen, maar ook het te vaak gezegde.’ (250) Want door hem komt het zinvolle (onuitgesprokene) naar voren en raakt het zinloze (te vaak gezegde) op de achtergrond. In dat perspectief krijgt alles een ongekende waarde: ‘Ik heb het idee dat hij de mensen niet zozeer doorziet, ontmaskert, (...) nee, Malina zíet (erschaut) ze, en dat is iets heel anders, de mensen worden er niet kleiner van maar groter, immenser (...) (250) Het zien van Malina is een ‘schouwen’, hij ziet de mensen in hun heelheid, onafhankelijk van kleinerende projecties of versluierende wensbeelden. Dit ‘grootste, omvattendste inzicht’ geeft Malina uiteindelijk dan ook het ‘vermogen om alles uit te beelden, vorm te geven, aan te vullen en af te ronden.’ (250) Dit vermogen weerspiegelt de Jungiaanse gedachte dat de dingen niet zonder meer zijn: ze moeten nog worden gerealiseerd. Onbewuste inhouden, het eigen zelf en al | |
[pagina 193]
| |
het andere waarmee je in aanraking komt, bestaan niet eerder dan door het diepste besef ervan. Als dit realiseren het ‘waarom’ van het leven isGa naar eind19., dan is de psychische instantie die tot zulk besef in staat stelt, wel het kostbaarste dat een mens kan bereiken. Malina, als het vermogen tot realisatie: voorheen een god.
De ik-figuur echter trekt uit dit vermogen om alles ‘aan te vullen en af te ronden’ een heel andere conclusie: ‘Ik praat daarom met Malina niet meer over de drie moordenaars en nog minder wil ik het over de vierde hebben, over wie ik hem niets hoef te vertellen (...) Hij zou recht op zijn doel zijn afgegaan (...) hij zou me de echte moordenaar hebben laten zien en me door de confrontatie tot een helder inzicht hebben gebracht.’ (250) Als Malina en het op de drempel verschenen inzicht samenkomen, zou het doorbreken. Elk steekwoord zou onherroepelijk vlam vatten en een openbaring teweegbrengen. Achter openbaringen zit de intensiteit van het collectieve onbewuste; die laat als in een flits de immense draagwijdte van het gezochte zien en dat gaat gepaard met zo'n emotionele lading dat die het ik zou kunnen verwonden en van zichzelf vervreemden, tot waanzin drijven.
Van Malina-de-levensgeest is, op het toppunt van zijn roem, zijn keerzijde zichtbaar geworden. En vanaf dit moment zal hij in de richting van zijn andere uiterste gevoerd worden, tot hij, op de laatste bladzijde, als Ungeist is gerealiseerd. Deze compositie is betekenisvol: zij illustreert meer dan de eenheid van tegenstellingen, namelijk de overtuiging van Jung dat eenzelfde toestand pas door zijn tegengestelde uitersten als werkelijk waargenomen kan worden.Ga naar eind20. | |
Iets dat ons voor altijd scheidtVoorlopig zal de ik-figuur voorzichtig moeten zijn. Als zij de tijd krijgt om haar zelfbewustzijn te versterken, zou zij geleidelijk het afschuwelijk inzicht kunnen realiseren.Ga naar eind21. Dat is de tendens en zij verzet zich daar niet tegen, want zij weet dat alleen een bewustzijn waarin alles mag meedoen, in staat is tot zingeving: ‘Ik: (...) Wat jij en ik kunnen samenvoegen, dat is het leven.’ (292)Ga naar eind22. Het komt erop aan Malina als Geist te gebruiken en tegelijk te voorkomen dat hij (door een onverhoedse openbaring) als Ungeist haar overstroomt. Daarom is zij het nu die bepaalt wat er besproken kan worden en hoe. Dat is een zorgvuldig laveren. Over moordenaars mag het niet meer gaan; geen bewoordingen meer met het risico van een overval. Hoe kan je je dit controleren van Malina voorstellen? Door de personificaties vergeet je steeds dat het zich allemaal in één hoofd afspeelt (en zo moet literatuur ook werken). ‘Met Malina in gesprek zijn’ is te vertalen als een gevoeligheid vinden voor wat er onbewust gaande is; mijmeren, ‘afdwalen’, in gepeins verzinken. De ik-figuur nu moet dat nauwkeurig bewaken. Haar ego moet Malina vóór blijven. Het denken gaande houden, elke minuut van de dag, vooral niet stilstaan, want voortdurend is daar die ene gedachte waar ze niet bij mág stilstaan. Malina onder controle houden vereist een wrede zelfcensuur. Die censuur laat alleen nog indirecties toe. Een van die indirecties is de prachtige parabel van Marcel, de clochard. Marcel, zo vertelt ze, werd ten behoeve van ‘een fatsoenlijk stadsbeeld’ van de straat gehaald en onder de douche gezet. Malina neemt natuurlijk geen genoegen met zo'n omweg, maar desondanks maakt zij het verhaal af: Marcel was zo met zijn vuil vergroeid dat hij onder de douche in een klap dood bleef. ‘Zie je wat ik bedoel!’ bezweert ze hem (283). Niet alles tegelijk alsjeblieft, dat is levensgevaarlijk. Maar Malina zal haar onder de douche blijven sturen. Zijn inbreng is, nu het niet rechtstreeks mag, symbolischGa naar eind23. en symbolen activeren onbewuste gedachten, zonder dat de censuur van het bewustzijn daar vat op heeft. Daarmee dringt hij haar steeds meer in het defensief. Steeds meer wordt het gesprek be- | |
[pagina 194]
| |
heerst door haar inspanning de kern te vermijden. Daarmee verliest het gesprek de convergerende kracht die het had toen het nog over de essentie van dromen ging. Het ontwijken van de kernvraag heeft het omgekeerde effect: dat verwijdert haar steeds verder van Malina: ‘Malina en ik, omdat we één zijn: de divergerende wereld.’ (124) En wat betekent verwijdering van Malina? Desoriëntatie. Zij raakt de samenhang kwijt. Doordat haar wereld begint te fragmenteren, verliezen ‘de laatste dingen’ hun betekenis. Tot zij ook zichzelf als een van die ‘laatste dingen’ beschouwt waaraan zij geen waarde meer kan hechten: ‘Ik: (...) Ik wil mezelf niet, maar jou, hoe vind je dat? Malina: Het zou je gevaarlijkste avontuur kunnen worden. Maar het is al begonnen.’ (293) Malina ziet in dat het bewustzijn het aan het begeven is en hij voorziet het rampzalige daarvan. En wel voor hun allebei: ‘Malina: Ik zei alleen dat het een bespoediging zou zijn. Je zult jezelf niet meer nodig hebben. Ik zal jou ook niet meer nodig hebben.’ (294) In dat vooruitzicht kan zij zich alleen nog afvragen waar de weg die ze is gegaan goed voor zou zijn. En Malina zou Malina niet zijn als hij niet toch de bedoeling van die weg aanboodGa naar eind24.: ‘(...) op een dag zou je heen en weer moeten kunnen schakelen tussen je teruggevonden ik en een toekomstig ik dat niet meer het oude ik kan zijn.’ (309) Maar die weg waarover hij haar begeleidt, blijft versperd, want ook als het ik al bijna is opgelost, realiseert zij zich ‘dat ik hem nu iets afschuwelijks zou moeten zeggen, iets dat ons voor altijd scheidt en voortaan elk woord tussen ons onmogelijk maakt.’ (333) Dat dilemma wordt haar fataal: zij verdwijnt in de muur. Bij de scheiding van Malina houdt het bewustzijn op. En dan vertoont Malina een ongekende bruutheid: hij breekt haar zonnebril, verscheurt haar brieven en zegt door de telefoon dat de vrouw naar wie gevraagd wordt daar nooit heeft gewoond. Malina is slechts dienstbaar aan het bewustzijn. Nu zij hem niet meer nodig heeft, is ook zijn bestaan zinloos. Dan begint zijn valse praat. | |
ConclusieMalina kon uit het hier-en-nu worden bevrijd en zich openen naar een andere geestelijke ruimte door in zijn werking die van het collectieve onbewuste te herkennen. Zijn selectieve luisteren werd een begeleidend luisteren in het proces van begripsvorming. Zijn autoriteit kon gebaseerd worden op eeuwenlange ervaring en op een zinvolle doelmatigheid. Zijn gedram veranderde in de levensbeweging naar synthese, als voorwaarde voor realisatie van het zelf en de wereld. Omgekeerd kon de verwijdering van Malina een verstoring betekenen van deze levensbeweging. Het ergste kon niet worden gerealiseerd en daardoor kon niets meer gerealiseerd. Niet Malina is de Ungeist. De ‘echte’ Ungeist is de vader. Het is de noodlottige taak van Malina dat inzicht te openbaren. | |
BesluitIk heb een lans willen breken voor een heerschap. Een heerschap dat, in mijn lezing, niet een representant is van het patriarchaat, maar de instantie die daarbovenuit stijgt. ‘Hij’ zet aan tot reflectie en biedt daarvoor de meest omvattende, voorideologische samenhang. Zo toont ‘hij’ zich een vergeten factor in de produktie van betekenis en (o ironie) een subversieve kracht bij uitstek. Rest me de vraag: waarom is hij eigenlijk een man? De vrouwennaam ‘Malina’ maakt hem minstens ambivalent. Ik houd het er maar op dat Malina slechts mannelijk is voor zover het mensbeeld van de lezer androgyn is. Bij mij reikt dat niet ver. Malina zou mijns inziens net zo goed een vrouw kunnen zijn, als complement van de vrouwelijke ik-figuur. Zij, Ma- | |
[pagina 195]
| |
lina, zou zich dan precies zo gedragen hebben. Dat maakt de sekse irrelevant. Ik schaar graag de ik-figuur aan mijn zijde als zij zegt: ‘Heel lang zijn we zelfs niet op de gedachte gekomen dat we, net als de anderen, overal als man en vrouw verschijnen. Het was een ware ontdekking voor ons, maar we wisten er niets mee te beginnen. We hebben erg gelachen.’ (249) |
|