De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
A.C. Zijderveld
| |
Van het voetstuk afDe dagboeken tonen een andere Thomas Mann dan de literaire Olympiër waarvoor hij | |
[pagina 170]
| |
Thomas Mann. Foto: Thea Goldmann, Zürich
| |
[pagina 171]
| |
door velen gehouden werd en wordt. Voor degenen die hem op een voetstuk hebben gezet en hem daar het liefste laten staan, zijn deze banden een teleurstelling, want hun idool tuimelt er van af. Dat wilde de auteur zelf. Mann, als de satyr die hij ten diepste was en wilde zijn,Ga naar eind6. heeft juist daarom te kennen gegeven dat deze dagboeken na zijn dood, als de meeste tijdgenoten gestorven zouden zijn, gepubliceerd mochten worden. Het nageslacht mocht naar zijn mening meer van hem weten dan tijdens zijn leven over hem bekend was. Toen de Yale Library een poging deed al zijn manuscripten op te kopen voor een aan te leggen Thomas Mann Archief (dat uiteindelijk in Zürich terecht zou komen), noteerde hij dat ook zijn dagboeken vanaf 1933 daarin opgenomen zouden moeten worden. Dat zullen, voegde hij eraan toe, pas vrolijke ontdekkingen worden: ‘Heitere Entdeckungen dann, in Gottes Namen. Es kenne mich die Welt, aber erst, wenn alles tot ist.’Ga naar eind7. Pas 20 of 25 jaren na zijn dood mocht het onderzoek - hij schreef het woord Forschung ironiserend tussen aanhalingstekens - toegang tot deze journalen krijgen. Tijdens zijn lange leven genoot hij steeds van de vaak overdadige roem en eer die hem ten deel vielen en in de dagboeken worden genoteerd. Hij besefte echter wel degelijk dat ook de kritiek op en soms zelfs haat tegen hem bijdroegen tot zijn naam en faam. Zijn materiële belangen speelden daarbij een belangrijke rol. Naamsbekendheid, zo realiseerde hij zich, was van belang voor zijn inkomsten. Hij voerde met zijn vrouw een grote en kostbare staat, noemde zichzelf een ‘hartnäckiger Villenbesitzer’Ga naar eind8. en nam met minder dan overdadige luxe in de vorm van huis, bediening, goed eten en drinken, dure radio's en grammofoonapparatuur, auto, verzorgde kleding, kapper en pedicure, enzovoort geen genoegen. Ook moest het echtpaar Mann een groot en veel geld verslindend gezin onderhouden. Hij dacht mede onder invloed van zijn nuchtere vrouwGa naar eind9. steeds bijzonder zakelijk over zijn een-mans-onderneming en zag zichzelf uitdrukkelijk als de spil van een kleine literaire manufactuur.Ga naar eind10. Over zijn ijdelheid werd en wordt vaak geschreven. Na lezing van de tot nu toe verschenen dagboeken moet men veeleer de conclusie trekken dat hij vaak veinsde ijdel te zijn. In ieder geval werkte hij, niet in de laatste plaats pecuniae causa, voortdurend aan zijn eigen Public Relations. Het was zelfs onderdeel van de dagelijkse orde in huize Mann. Met de regelmaat van de klok schreef hij iedere ochtend een vast aantal bladzijden. Dat noemde hij zijn dagelijkse ‘Pensum’. Kennelijk hoefde hij maar zijn creatieve ‘daemon’ te activeren of de literatuur stroomde uit zijn pen.Ga naar eind11. 's Middags dicteerde hij dan na een korte wandeling brieven aan een daartoe ingehuurde secretaresse of aan zijn vrouw, en ontving hij samen met haar mensen van naam en faam. Een niet aflatende stroom van bezoekers trok door de jaren heen door huize Mann.Ga naar eind12. Niet meer te tellen zijn de brieven die hij verzonden heeft. Regelmatig kwamen bovendien zijn kinderen, al dan niet met partners, logeren. Vaak ook werden de kleinkinderen voor kortere of langere tijd bij Thomas en Katja Mann ondergebracht. Kortom, het was er doorgaans een waar va-et-vient. Zijn enorme oeuvre is niet het resultaat van perioden, waarin hij bevlogen en geïnspireerd uren achter elkaar zat te schrijven. Veeleer is het een gevolg van regelmaat, zorgvuldige tijdindeling, organisatie. Vooral het laatste is belangrijk: Thomas Mann organiseerde zijn niet aflatende produktie, alsook zijn naam, zijn faam en zijn literaire eer. Een enkele keer ging hij daarin te ver, zoals een opmerking in zijn dagboek op welhaast aandoenlijk naïeve wijze aantoont. Hij is in Parijs en vraagt iemand om te proberen voor hem de verlening van de ‘Légion d'honneurs’ en wel de officiersklasse in de wacht te slepen (17 mei 1950). ‘Wäre nützlich in Amerika,’ voegt hij er droogjes aan toe.Ga naar eind13. Zoals gezegd, werd hij in zijn onderneming krachtig gesteund door zijn vrouw. Zij was niet alleen zijn toeverlaat als echtgenote en als | |
[pagina 172]
| |
moeder van zijn kinderen, doch vertegenwoordigde in dit familiebedrijfje ook het financiële en fiscale vernuft.Ga naar eind14. ‘Notierte am Donnerstag nichts von einem leichten Unwohlsein während des Abends.’ Opvallend is dat hij in zijn gesprekken en brieven vaak hartelijk en zelfs flatteus kon zijn, maar in zijn dagboeken niet zelden het tegendeel over de desbetreffende personen opmerkte. Dat was vooral pijnlijk voor zijn gezinsleden. Zijn jongste zoon Michael die eerst musicus was en op latere leeftijd zich tot germanist omschoolde, zou aanvankelijk de dagboeken van zijn vader redigeren en uitgeven. Hij moest over zichzelf in het manuscript lezen hoe eerst een onderbreking van de zwangerschap overwogen werd en vervolgens na de moeilijk verlopen geboorte door zijn vader in het dagboek werd opgetekend dat hij voor dit laatste kind geen warme vaderlijke gevoelens meer kon opbrengen. Volgens Marianne Krüll gaf dit de doorslag voor het besluit van Michael Mann om zich in de nieuwjaarsnacht van 1976/77 op 57-jarige leeftijd van het leven te beroven.Ga naar eind15. Zo moet ook de bekende Oostduitse Mannspecialist Hans Mayer vreemd opgekeken hebben, toen hij het dagboek van 1949 las. Eind jaren veertig namelijk publiceerde hij een van zijn studies over Mann, die hij een exemplaar toestuurde. Mann las het boek tijdens zijn verblijf in Zwitserland en schreef daarop Mayer een lovende en dankbare brief. Maar in zijn dagboek noteerde hij op 12 juni 1950: ‘Das Buch von Hans Mayer langweilt mich.’ En de volgende dag: ‘In H. Mayers Buch, ohne rechtes Vergnügen.’ Iets positiever dan op 18 juni: ‘Mayers Buch beendet. Grossartig, aber quälend. Wahre Einsichten.’Ga naar eind16. Wat verder in de dagboeken opvalt is de aandacht voor het triviale dat steeds naadloos verweven wordt met ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven, in zijn directe omgeving en in de wijdere wereld. In korte bewoordingen - soms alleen aanduidingen - wordt genoteerd hoe hij geslapen en vooral niet geslapen heeft, wat het voor weer is, waaruit zijn ontbijt heeft bestaan, hoe het met zijn gezondheid is gesteld, wat de kinderen uithalen, welke problemen het personeel opleveren, wat er tijdens hun dagelijkse wandelingen met de hond gebeurt, welke boeken gelezen en welke grammofoonplaten beluisterd worden, hoe het met de politiek in de stad, het land en de wereld is gesteld. Tussen alle nuchter en objectief genoteerde feiten staan regelmatig persoonlijke ontboezemingen die twijfel, angst en eenzaamheid verwoorden. Kortom, het is een vaak merkwaardige mengeling van objectiviteit en subjectiviteit, van burgerlijke banaliteit, persoonlijke strijd en onzekerheid en van een intensief artistiek levensgevoel. Evenals zijn sociaal-wetenschappelijke evenknie Max Weber is Thomas Mann een tegenstander van emotionele ontboezemingen en bekentenissen, verschuilt hij zich achter de façade van de Verantwortungsethik die geen hoge, idealistische principes najaagt, doch zich richt op de nuchtere ‘Forderungen des Tages’.Ga naar eind17. Anderzijds is het dagboek voor hem een mogelijkheid om in de beslotenheid van zijn privé-wereld voor een moment van het publieke voetstuk af te stappen, om achter het Imago dat hij zorgvuldig had opgebouwd en permanent bewaakte, en dat vooral in de jaren van de emigratie bijna mythologische afmetingen kreeg (de Cultuur gepersonifieerd door Thomas Mann tegenover de Barbarij belichaamd door Hitler en zijn bende), zijn ware gezicht te tonen - voor zichzelf in de eerste plaats, maar zo blijkt steeds duidelijker ook voor de lezers van zijn werk na zijn dood. In de dagboeken neemt hij zijn masker af en komt hij tevoorschijn als een tobberige, zwaarmoedige, vaak erg eenzame man. Zeker niet als de verheven en zelfverzekerde Olympiër, waarvoor de wereld hem tijdens zijn leven hield en waarvoor | |
[pagina 173]
| |
hij ook tijdens zijn leven publiekelijk gehouden wilde worden. Hij schrok vaak zelf van dit ware zelf-beeld dat achter het masker verscholen ging. Zo heeft hij in de jaren dertig diverse delen van zijn dagboeken van voor 1933 verbrand. (Het was een verrassing dat de dagboeken van 1918-1921 aan deze vernietiging ontkomen waren.) In de jaren twintig had hij een intensieve homoërotische ervaring met een jongeman die hij tijdens een vakantie op Sylt had leren kennen. Waarschijnlijk noteerde hij toen meer dan hij voor later vrij wilde geven en besloot hij de desbetreffende delen te vernietigen.Ga naar eind18. In het in 1991 verschenen deel van de journalen van 1949 en 1950 wordt uitvoerig melding gemaakt van homoërotische gevoelens, in het bijzonder voor een jonge Zwitser die als kelner dienst deed in het hotel waarin het echtpaar Mann in de zomer van 1950 kort logeerde. Ook nu overweegt hij om te gelegener tijd alle dagboeken te vernietigen (15 september 1950). De gevoelens voor de Zwitserse kelner staan niet op zichzelf. Eerdere vriendschappen worden in de verschillende dagboeken gememoreerd. Zo was er in zijn vroege jeugd de intieme vriendschap met Armin Martens die in Tonio Kröger model stond voor Hans Hansen. Daarna was er de vriendschap met Paul Ehrenberg die het voorbeeld werd voor Rudi Schwerdtfeger in Doktor Faustus. Een intensieve liefde verbond hem met de 35 jaar jongere Klaus Heuser uit Düsseldorf in de tweede helft van de jaren twintig die in het Amphitryon-essay een plaats inneemt.Ga naar eind19. En nu in zijn levensavond nog eenmaal diezelfde gevoelens en verlangens voor de goed ogende kelner Franz Westermeier. We stoten hier op de kern van Thomas Mann die hij publiekelijk verheimelijkte, maar zelf zag als een belangrijke bron van zijn creativiteit: zijn biseksualiteit - ‘das Tiefste in mir’ (6 augustus 1950). Verheimelijkte? Zelf zegt hij terecht dat de kenners van zijn werk het allang wisten: Tonio Kröger, Der Tod in Venedig, maar ook Buddenbrooks, Zauberberg, Doktor Faustus, en dan natuurlijk zijn jeugdwerk dat hij eerst op hoge leeftijd voltooide: Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull - ‘der homosexuelle Roman’ (25 november 1950) - het waren toch allemaal documenten waarin de homoërotiek een belangrijke, zij het vaak verklede rol speelde?Ga naar eind20. Mann leed duidelijk onder deze biseksualiteit die niet goed in zijn burgerlijke wereld- en levensbeschouwing paste. Anderzijds genoot hij er ook van, voedde het zijn creativiteit, gaf het glans aan zijn vaak moeizame bestaan. Overigens kan hij het ook nu weer niet laten zijn homoërotische verliefdheden te relativeren. Zo noemt hij ze in zijn dagboek (8 juli 1950) badinerend zijn ‘faible’. Ook noteert hij dat hij samen met zijn vrouw en dochter Erika er grapjes over maakt. Hoe was het met dit ‘faible’ gesteld, wat gebeurde er in de zomer van 1950, tegen welke achtergrond moeten de gebeurtenissen worden bezien en beoordeeld? De dagboeken geven er uitsluitsel over. | |
Jaren van rampspoedDe jaren 1949 en 1950 waren voor Thomas Mann in vele opzichten rampzalig. Zo kwam op 22 mei 1949, tijdens een verblijf van hem, zijn vrouw en zijn dochter Erika in Stockholm, het bericht binnen dat zijn zoon Klaus zich in Cannes van het leven had beroofd: ‘Langes Beisammensein in bitterem Leid. Mein Mitleid innerlich mit dem Mutterherzen und mit E. Er hätte es ihnen nicht antun dürfen.’ Deze woorden lijken kil en afstandelijk. In een televisie-interview liet zijn zoon Golo zich er negatief, zoniet bitter over uit. Hij zag niet in hoezeer zijn vader achter een masker van beheersing en zelfcontrole onder dit verlies leed. Later komt hij in zijn dagboeken geregeld terug op deze gebeurtenis en laat dan zien hoe het ook hem heeft getekend. Zijn verhouding tot zijn oudste zoon was en bleef het gevoelige punt. Maar zelfs hier mengt hij het tragische met het komische, zoals alleen Anton Tsjechov, die hij zo bewonderde, het had gekund. Op 1 augustus 1950 noteert hij hoe de heetgebakerde Erika in de hal van het hotel te St. Moritz een Franse schrijver en ver- | |
[pagina 174]
| |
taler, die iets negatiefs over Klaus Mann had geschreven, een oorvijg uitdeelt met de woorden: ‘C'est pour Klaus Mann!’ De bril viel van de neus van het slachtoffer. Mann gaat verder: ‘Zusehen eines Schweizers, der nachher an der Bar sagt: “Der ist gleich ins Bett gegangen.”’ Ook vermeldt hij dat Erika van plan is hetzelfde te doen met een Duitse journaliste die lelijke dingen over haar vader had geschreven. ‘Nie war es mir um “Schönheit” zu tun. “Schönheit” war mir immer etwas für Italiener und Katzelmacher des Geistes.’ Op 22 april 1949 sterft in Duitsland, vlak voordat de door hem geschreven familiekroniek Wir waren fünf verscheen, de jongste broer Viktor (Vikko) Mann, met wie hij overigens nimmer veel contact had gehad. Hij kon diens vrouw niet uitstaan en vond zijn politieke houding tijdens de nazi-jaren verre van vlekkeloos. Op 11 maart 1950 overlijdt ook de oudste broer Heinrich met wie hij door de decennia heen in een wederzijdse haat-liefde verbonden was geweest. De politiek gemotiveerde ‘broedertwist’ (Thomas ‘rechts’, Heinrich ‘links’) werd vóór 1933 publiekelijk uitgevochten en door de literaire en academische wereld nauwkeurig gevolgd. Heinrich Mann leefde na zijn emigratie naar de Verenigde Staten in Pacific Palisades (Los Angeles), waar ook Thomas en Katja Mann in een schitterende villa woonden. De eens zo beroemde Heinrich was eenzaam, arm en geestelijk op een snelle retour. Zijn broer en schoonzuster zorgden voor hem, zo goed en zo kwaad als dat ging. Na afloop van de oorlog wilde het Oostduitse regime hem naar Oost-Berlijn halen en stuurde daarvoor bij wijze van voorschot geld. Hoewel hij met het communisme sympathiseerde, twijfelde Heinrich of hij op dit aanbod moest ingaan. Thomas probeerde hem ervan te overtuigen dat hij dat wel moest doen - niet in het minst, omdat zijn broer zowel financieel als sociaal een steeds zwaardere last voor zijn vrouw en hem dreigde te worden. Toen echter de DDR officieel werd uitgeroepen, wilde Heinrich tot schrik en ergernis van zijn broer niet vertrekken, hoewel de koffers al waren gepakt. De uiteindelijke beslissing werd door de dood ingehaald.Ga naar eind21. Politiek heeft Thomas Mann het in deze jaren ook zwaar te verduren. Evenals in 1933 zit hij weer tussen de vuren en weet hij niet goed wat hij moet doen en zeggen, al neigt hij nu (waarschijnlijk onder druk van zijn dochter Erika) toch heel sterk tot een behoorlijk radicale, ‘linkse’ stellingname. Deze jaren zijn het begin van de Koude Oorlog. De communistenjacht is in de Verenigde Staten op volle gang gekomen (Committee on Un-American Activities, senator Joseph McCarthy, enzovoort). Zowel in Amerika als in Duitsland wordt hij van communistische sympathieën verdacht, niet in het minst vanwege zijn bezoek aan het Oostduitse, communistische Weimar in de zomer van 1949. Deze verdenking bestaat overigens niet geheel ten onrechte. Zo noteert hij op 22 november 1949 de volgende verzuchting: ‘Zuweilen der Wünsch, Europa möchte als Ganzes kommunistisch organisiert und in Züchten aufgebaut werden. Es wäre Amerika zu gönnen.Ga naar eind22. Zijn flirtations met het communisme waren van oudere datum en doen sterk denken aan de geromantiseerde voorstellingen hieromtrent in de Sovjetunie die vóór en kort na de Tweede Wereldoorlog wel meer collega-schrijvers van Mann en vele academici en journalisten parten hebben gespeeld. Thuis herhaalt zich deze politieke spanning, want zoon Golo is in tegenstelling tot dochter Erika fel anti-Russisch en anti-communistisch. Geërgerd schrijft Mann: ‘Der Historiker Golo höchst anti-russisch und prokapitalistisch. Ist äusserst unzufrieden mit mir’ (24 september 1949). En de volgende ochtend noteert hij: ‘Frühstück mit Eri u. Golo auf der Terrasse. | |
[pagina 175]
| |
Mit G. wieder Geplänkel über Russland und Amerika.’ Intussen wordt zijn afkeer tegen en angst voor Amerika's Koude-Oorlog-politiek in de zomer van 1950 steeds groter: ‘Tief angewidert von dem Treiben in diesem Gangsterland’ (6 april 1950).Ga naar eind23. Met zijn vrouw en zijn dochter Erika beraamt hij later vanuit Zürich plannen om opnieuw te emigreren, dit keer weer terug naar Europa, het liefst naar Zwitserland.Ga naar eind24. Lezing van de desbetreffende passages geeft de indruk dat Erika nogal alarmistisch is en haar vader tijdens diens zomerverblijf in Europa behoorlijk weet op te hitsen. Ze vindt dat het voor hem te gevaarlijk is naar Amerika terug te keren en dat het fraaie huis in Pacific Palisades buiten Los Angeles zonodig onder de prijs verkocht moet worden. Ze doet alsof de situatie van 1933, toen het echtpaar Mann ook besloot om niet meer vanuit Zwitserland naar Duitsland terug te keren, zich nu herhaalt. Daarin overdrijft ze natuurlijk schromelijk. Thomas Mann lijkt haar in deze nogal paranoïde mening te volgen, al probeert hij de gedachte wat te relativeren: ‘Die Erinnerung an Arosa 1933 sehr lebhaft. Und doch denke ich immer wieder, dass es bei meiner Stellung in Amerika, den vielen Freunden, die ich dort habe, das Vernünftigste sein wird, nach Hause zurückzukehren, aller Politik abzusagen, etwas Merkwürdiges zu schaffen und die Dinge abzuwarten. Im Falle des Weltkrieges ist Europa ebenfalls fürchterlich. Überall lebt man auf gut Glück’ (18 juli 1950). Zijn vrouw vooral houdt weer het hoofd koel: het huis zou niet voor een appel en een ei van de hand gedaan mogen worden. Eerst als dat voor een behoorlijke prijs is verkocht, kan volgens haar een terugkeer naar Europa overwogen worden. Pas in 1952 zouden de Manns naar Zürich verhuizen. Hoe dan ook, politiek zat Thomas Mann weer danig in de knoop en het feit dat hem dat van zijn werk afhield, irriteerde hem mateloos. | |
Kwakkelende gezondheid en hormonenHet grootste probleem is echter wederom zijn gezondheid. In 1950 wordt Thomas Mann 75 jaar. Afgezien van de gebruikelijke depressies heeft hij chronisch last van oorontstekingen en lijdt hij onder problemen met zijn ogen en zijn gebit. Meer dan gewoonlijk frequenteert hij zijn huisarts, zijn tandarts en diverse specialisten. Hoewel hij hiernaar in zijn journaal niet uitdrukkelijk verwijst, zit de angst er natuurlijk na zijn zware longoperatie in Chicago in 1946 goed in: een long met kankergezwel en een rib werden toen verwijderd. Hij wordt van allerlei zalfjes, pillen en drankjes voorzien, maar die lijken niet te helpen. Op 26 november 1949 tekent hij aan dat de huisarts, die toevallig dr. Albert Mann heet, hem vitamine- en hormooninjecties toedient. 1 December klaagt hij over ‘sexueller Kummer’ - een diep, pijnlijk verlangen, gekoppeld aan de wetenschap dat de werkelijkheid dat niet wil toelaten, verzucht hij. Op 4 december worden de injecties herhaald en krijgt hij hormoontabletten mee naar huis. Kennelijk wil de arts hem een revitaliseringskuur geven. Misschien had Mann hem verteld wat hij op 22 november in zijn dagboek schreef: ‘Erbitterung, Verzweiflung, nervöse Überreiztheit. (...) Lebensüberdruss und Verlangen nach Abberufung.’ Van het nut van de behandeling is hij niet overtuigd: ‘Zweifel an dem Effekt dieser “Belebungen”, der nicht “allgemein” genug.’ De laatste woorden zijn interessant: bedoelde hij wellicht dat de uitwerking van deze hormoonkuur te specifiek seksueel was? Op 10 december geeft de arts hem weer een hormooninjectie en tracteert hij hem tevens, zo noteert Mann korzelig, op een ‘overbodig gesprek’. | |
Mooie ogen, weke stemOp 20 april 1950 reizen de Manns, evenals het jaar daarvoor, weer via Chicago en New York naar Europa. Het zou voor hem, maar ook voor zijn vrouw, een enerverende zomer wor- | |
[pagina 176]
| |
den. Op 20 juni ondergaat Katja Mann in een ziekenhuis te Zürich een zware gynaecologische operatie. Hij gaat haar iedere dag bezoeken en telefoneert constant met haar en het verplegend personeel. Nauwkeurig noteert hij in zijn journaal hoe het met haar gaat. Als het weer beter gaat, maakt hij in een brief Lion Feuchtwanger deelgenoot van de zorgen die hij over de gezondheid van zijn vrouw had gehad: ‘Schwer war es, ein so tapferes, zur Wehleidigkeit so garnicht geneigtes Wesen Tage lang so grausam leiden zu sehen. Die stillendsten Mittel durften nicht zu freigebig angewendet werden. Nun, wie gesagt, es geht bergauf.’Ga naar eind25. Zodra haar gezondheidstoestand dat toestaat, vertrekken de Manns naar ‘Grand Hotel Dolder’ in de bergen buiten Zürich. ‘Der wachste und dreisteste Eroberer im reiche des Menschlichen war immer wohl der Humor.’ Op zondagmiddag 25 juni zitten ze bij mooi zomerweer op het terras van dit hotel en ontvangen ze weer gasten voor de thee. Een jonge kelner valt hem op: ‘Münchener Kellner, hübsch.’ Even verder noemt hij de jongeman plagerig een prachtige nazi die naar Zuid-Amerika wil - tussen haakjes zet Mann een vraagteken achter deze boosaardige opmerking. Waarschijnlijk is hij hier weer eens aan het fabulieren. Voor een nazi was de man te jong, want volgens het notenapparaat van de dagboeken werd hij in 1931 geboren. Ook vermeldt hetzelfde notenapparaat dat hij uiteindelijk in New York is beland, waar hij thans nog steeds dienst zou doen als ‘Bankett-Oberkellner’ - waarschijnlijk niet wetend wat zijn visage en stem in de zomer van 1950 bij de Goethe-van-deze-eeuw hebben aangericht.Ga naar eind26. Eerst noemt Mann hem ‘der kleine Tegernseer’, dan komt hij zijn naam te weten: Westermeier, met de voornaam Franz, waar Mann later Franzl van maakt. Hij vindt zijn nek te dik, maar gaat volledig door de knieën voor de fraaie ogen en tanden en de aangename stem van het jongmens. Zoiets noemde hij een ‘Augengabe’ of ook wel ‘Augenliebe’.Ga naar eind27. Hij raakt niet op hem uitgekeken - want kijken is wat de voyeuristisch aangelegde Thomas Mann vooral doet. Hij wordt daarvoor door Erika tot de orde geroepen: ‘Erika zupfte mich am Ärmel, während ich noch in sein Gesicht sah, und schalt mich unbeherrscht’ (7 juli 1950). Het kan hem echter niets schelen wat de mensen in de hal denken, meent opgemerkt te hebben dat de jongen heel goed weet dat hij hem graag mag en zegt tegen zijn dochter: ‘Das Wohlgefallen an einem schönen Pudel sei nichts sehr Verschiedenes. Viel sexueller sei dies auch nicht.’ Schalks voegt hij hieraan toe: ‘Was sie nicht ganz glaubte’ (7 juli 1950) - hijzelf natuurlijk ook niet. De volgende dag maakt hij met zijn vrouw en dochter grapjes ‘über ihn und mein Faible’. Tevoren noteert hij dat de vorige Europareis ‘nichts fürs Herz’ had geboden en dat hij verbaasd is dat hem nu, vijfenzeventig jaar oud, zoiets nog moet overkomen. Heftiger twee dagen later: ‘Noch einmal also dies, noch einmal die Liebe, das Ergriffensein von einem Menschen, das tiefe Trachten nach ihm - seit 25 Jahren war es nicht da und sollte mir noch einmal geschehen.’ Een duidelijke verwijzing naar de eerder genoemde affaire met de jonge Karl Heuser die hij op Sylt had leren kennen. Op 11 juli reeds is hij in een ernstige staat van verliefdheid. Hij is zelf verbaasd over de heftigheid der gevoelens, lijdt eronder en geniet ervan: ‘stündliche Träumereien, Zerstreutheit und Leiden.’ De blik van zijn ogen, de weekheid van zijn stem! Daarom heeft hij altijd zo van Platen gehouden. Dichtte die niet: ‘Wen der Pfeil des Schönen je getroffen,/ Ewig währt für ihn der Schmerz der Liebe.’ En: ‘Lass tief in dir mich lesen,/ Verhehl’ auch dies mir nicht,/ Was für ein Zauberwesen/ Aus deiner Stimme spricht?’Ga naar eind28. | |
[pagina 177]
| |
Op 14 juli reizen de Manns verder. Hij hoopt door het afscheid weer naar de arbeid te kunnen terugkeren, want die is voor hem een substituut voor het geluk: ‘Die Rückkehr zur Arbeit als Ersatz für das Glück.’ Hij weet niet goed hoe hij hem adieu zou moeten zeggen - ingetogen gentleman als hij nu eenmaal is.Ga naar eind29. Hij doet het in zijn dagboek: ‘Leb wohl in Ewigkeit, Du Reizender, später, schmerzlich aufwühlender Liebestraum! Ich werde noch etwas leben, noch etwas tun und sterben. Und Du reifst auch auf deinem tieferen Wege und gehst einmal dahin. O, unfassliches Leben, das sich in der Liebe bejaht’ (14 juli 1950). Zijn verwarring probeert hij meester te worden door verder te werken aan Der Erwählte, maar dat lukt niet. Toch blijft de ‘genius’, de ‘daemon’ in hem actief. Juist in deze tijd ontvangt hij een band met gedichten van Michelangelo, in het Italiaans en voorzien van een Duitse vertaling. Ze maken een diepe indruk op hem: ‘Das Buch hat mich dank seiner Aufgewühltheit, seiner oft verzweifelten Gefühlsmacht tief ergriffen. Es ist dichterlicher Wildwuchs.’ Deze woorden staan aan het begin van een essay dat hij nu over Michelangelo's erotiek schrijft. En dan: ‘Come può esser ch'io non sia più mio?’ - Hoe kan het zijn dat ik niet meer mijzelf ben? Vooral het ‘la forza d'un bel viso’ - de kracht van een schoon gelaat - pakt hem aan en blijft door zijn hoofd zingen. Ook - en daarmee sluit hij zijn essay af - de woorden: ‘Nel vostro fiato son le mie parole’ - in jullie adem wordt mijn woord gevormd.Ga naar eind30. Opvallend is weer de tegenstelling tussen dit publieke essay dat op het voetstuk wordt geschreven en de privé-aantekeningen in het dagboek. Het essay is verheven, ademt rust en beheersing, suggereert alleen de homoërotiek, associeert haar, vermeldt haar slechts indirect. De dagboeken zijn direct, ongesluierd, wanhopig - een onverhuld De Profundis. Het valt hem zwaar zich te concentreren. Vanaf het balkon van zijn hotel te St. Moritz kijkt hij uit op een tennisbaan. Daar ontwaart hij vanuit de verte een jonge speler met een slank en lenig lichaam: ‘Schönheit von Weitem.’ Hij kan zijn ogen van deze gestalte niet afhouden: ‘Dunkles Haar, Gesicht ungenau kenntlich, schlanker, bewunderenswerter Wuchs, Hermesbeine. (...) Weisses Spielkostüm, kurze Hose, nach der Übung Sweater über den Schultern. - Tiefes erotisches Interesse. Aufstehen von der Arbeit um zu schauen. Schmerz, Lust, Kummer, zielloses Verlangen. Die Kniee. Er streichelt sein Bein, - was jeder möchte’ (6 augustus 1950). Als hij de tennisspeler de volgende dag in de eetzaal ziet, valt hij toch wat tegen. Hij heeft bij het zitten een te ronde rug en is voor het overige de desillusie zelve. ‘Mein Interesse für seine civile Person ist Null, meine Bewunderung, sobald er in gespannter und federnder Aktion ist, grenzenlos’ (7 augustus 1950). Het kan niet anders of Platen speelde hier weer door zijn hoofd: ‘O nein! Ich wage kaum, mit dir zu sprechen,/ Um nicht den Traum, der mich beglückt, zu stören.’Ga naar eind31. Zijn stemming wordt inmiddels grimmiger en wanhopiger. Evenals in zijn werk paart zich deze intense ervaring van schoonheid aan een sterk verlangen naar de dood: ‘Vergessen, verschmerzen. Dat letzte Vergessen und Verschmerzen von allem ist der Tod. - Tieftraurig. Übermüdet von Gefühlsstürmen’ (8 augustus 1950). | |
Intermezzo: Mann, Platen en HeineHeinrich Heine zou hier zijn sarcasme niet hebben kunnen intomen, zoals hij dat ook bij Manns literaire stamgenoot Platen niet heeft gekund. Het verhaal is bekend: in Der romantische Oedipus (1829) had de literaire graaf enkele Duitse dichters, waaronder Heine, opgevoerd en met spot overgoten. Vooral het feit dat hij in de vijfde akte repte van ‘de gedoopte Heine’, was voor deze voldoende om zijn pen in vitriool te dopen. Dat deed hij in de laatste twee hoofdstukken van Die Bäder von Lucca, een onderdeel van zijn omvangrijke Reisebilder. De van afkomst joodse Heine voelde zich door deze uitlating diep gegriefd op het punt dat voor hem naar eigen zeggen het belangrijkste | |
[pagina 178]
| |
was: ‘mein Christentum’. ‘Das Seelisch-Menschliche ging mich an; das Soziologisch-Politische nahm ich aber nur halb unbewusst mit, es kümmerte mich wenig.’ Hij neemt het Platen kwalijk, zo zet Heine de aanval in, dat hij niet openlijk over zijn eigen homoërotiek schrijft, doch al zijn gevoelens in schone vormen verpakt, zoals Perzische gazelen, Griekse oden en renaissancistische sonnetten. Bovenal was Platen, volgens Heine, altijd op zoek naar andere literatoren die de vlek die hij in de eigen borst meetorst, ook zouden bezitten. Niet de ‘Wahlverwandtschaft’ van Goethe zoekt Platen, doch veeleer, aldus een venijnige Heine, een ‘Wahlfleckenverwandtschaft’. Vooral Shakespeare ziet hij als zijn grote broeder in de kunst, want Platen weet, zo schampert Heine, dat diens sonnetten een jongeman en niet een mooie vrouw bezongen. Hij schroomt overigens niet zich in zelfverliefde ijdelheid zelfs met Jezus Christus verwant te voelen.Ga naar eind32. Fijnzinnig is Heine in zijn aanval bepaald niet. De graaf zou aan verschimmelde afgunst lijden en die zou Heine hem nog wel kunnen vergeven. Alleen had hij op zijn minst met ons geslacht rekening kunnen houden, want wij, de dichters die hij ridiculiseerde, zijn toch mannen en geen vrouwen? Dientengevolge behoren we toch tot het geslacht dat naar Platens mening het schone geslacht is dat hij toch zo zeer bemint? Zangers die de vrouwen lof toezingen, zijn nimmer grof tegen een specifieke vrouw en daarom zou Platen meer hoogachting voor de mannen en meer specifiek voor ons dichters en schrijvers moeten tonen. Dat doet hij niet. Hij schroomt zelfs niet antisemitische ideeën te verkondigen.Ga naar eind33. Als we niet homoërotiek, maar wel antisemitisme een ‘vlek’ noemen, moeten we de vraag stellen of hier niet sprake is van een ‘Wahlfleckenverwandtschaft’ tussen Mann en Platen? Waren zij antisemitisch? Hoe zat dat bij Platen? Over ene Raupach sprekend voert Platen in zijn Oedipus ‘das Jüdchen Raupel, das jetzt als Raupach trägt so hoch die Nase’ op.Ga naar eind34. En over Heine, aangeduid als ‘Samen Abrahams’, wordt meegedeeld: ‘seine Küsse sondern ab Knoblauchsgeruch’.Ga naar eind35. Voor Heine was het genoeg om in hem een antisemiet te zien. Anders dan het genoemde toneelstuk echter geven Patens dagboeken daarvoor geen duidelijk bewijs. Integendeel. Zo schrijft hij op 6 augustus 1819 vol afschuw over een antijoodse pogrom. Hooguit had hij last van het vooroordeel dat zeker in zijn dagen en in zijn stand wijd verbreid was: hij was van mening dat deze ongeregeldheden vooral vanuit de lagere standen gevoed werden en sprak van ‘een kwalijke gezindheid’ die in deze klasse zou heersen.Ga naar eind36. Thomas Mann is in dit opzicht even onevenwichtig. Met zijn joodse schoonvader was hij al eens over een al dan niet vermeend antisemitische uitdrukking aan het einde van Wälsungenblut in conflict geraakt.Ga naar eind37. Hij heeft toen contre coeur de laatste regels van de novelle gewijzigd, geneutraliseerd. Regelmatig duiken op zijn minst neerbuigende uitlatingen over joden in zijn dagboeken op. Het zou te ver gaan hem antisemitisch te noemen, maar de desbetreffende opmerkingen zijn op zijn zachtst gezegd pijnlijk.Ga naar eind38. Wat Platen betreft, ergerde Heine zich vooral over de insinuaties. Zijn requisitoir is vernietigend: had Platen maar openlijk gezegd dat ik een jood ben, dukaten besnijd, op de sabbat met jiddisch mompelende, langbaardige mannen samenhok en de talmoed zing, in de paasnacht een onmondige christen slacht en uit haat en afgunst daarvoor steeds een ongelukkige schrijver uitkies. Nee, dat alles schrijft hij niet en dat neem ik hem kwalijk, aldus Heine, die zijn slachtoffer met schimpscheuten overlaadt: ‘eine trockne Wasserseele’, ‘ein trister Freudenjunge’, ‘dieser Troubadour des Jammers’.Ga naar eind39. | |
[pagina 179]
| |
Op 4 oktober 1930 houdt Thomas Mann voor de Platen Gesellschaft in Ansbach een redevoering over de dichter met wie hij zich zo verwant voelt en van wiens gedichten hij er vele uit het hoofd kan reciteren.Ga naar eind40. Hij neemt hem in bescherming tegen hen die zijn formalisme bekritiseren, alsook tegen degenen die zijn persoonlijkheid in een kwaad daglicht plaatsten, zoals Heine, maar ook zoals de componist Mendelssohn die een vernietigende beschrijving van Platens persoonlijkheid en voorkomen had gegeven.Ga naar eind41. Literatuur-kritisch interessant is overigens Manns korte analyse van Platens vermeende formalisme. De vormen - gaselen, oden, sonnetten - boden zijns inziens een ideaal kader voor Platens bijkans exploderende emoties: zij behoren tot culturen - de Perzische, de Griekse en de renaissancistische - waarin de homoerotiek niet als een schandvlek verborgen hoefde te blijven. Platen had dat feilloos ingezien en uitgebuit. Overigens lijkt Mann Heine op één punt in diens kritiek te volgen. In Platens gedichten staat de homoërotiek centraal. Mann beschrijft haar als volgt: ‘Die unendliche und unstillbare Liebe, die in den Tod einmündet, die der Tod ist, weil sie auf Erden nicht Genüge findet, und die er, ein früh und unheilbar Getroffener, den “Pfeil des Schönen” nennt.’Ga naar eind42. Maar volgens Mann, die een gruwelijke hekel aan iedere vorm van schoonheidscultus had, vergist Platen zich in het laatste. Daardoor kent hij zichzelf maar half. Deze liefde is niet de heerschappij van het Schone, is geen dichterreinheid en dichterlijke wijding aan het Hogere, doch een liefde, zoals iedere andere liefde. Hoogstens had zij zeker in zijn tijd minder geluksmogelijkheden. Platen blijft tot het einde onderscheiden tussen het heteroseksuele huwelijk en de homoërotische vriendschap, en maakt het zichzelf daardoor onnodig moeilijk. Dat zei en schreef Mann in 1930. Hoe dacht hij er in 1950 over? Een tweeslachtig en zelfs tegenstrijdig beeld doemt op. Op 18 juli 1950 verzucht hij in zijn dagboek over de jonge Zwitser: ‘Es müsste lieblich sein mit ihm zu schlafen.’ Een maand later, op 16 augustus, schrijft hij dat deze liefde zijn weerstand tegen een te intieme beroering van een vreemd lichaam doet afnemen: ‘Kein Widerwille mehr gegen zu nahe Berührung, gegen die fremde Leiblichkeit, etwa mit ihm im Bett zu liegen.’ Hoe zei Platen het ook weer: ‘Und drückt ein Mensch mir liebevoll und leise nur die Hand,/ Empfind’ ich gleich geheimen Schmerz und tiefen Widerstand.’Ga naar eind43. Maar op 24 november 1950, weer terug in zijn villa in Californië, heeft Mann zichzelf, zoals hij na het afscheid in hotel Dolder zo vurig hoopte, teruggevonden en weer volop onder de burgerlijke controle. Hij heeft The City and the Pillar van Gore Vidal gelezen en verwondert zich over het seksuele in deze roman, over de voor hem toch onbegrijpelijke affaires tussen mannen. ‘Wie kann man mit Herren schlafen?’ vraagt hij zich af.Ga naar eind44. Houdt hij zichzelf hier voor de gek? Daar lijkt het wel op. Iets minder dan negen jaar eerder, op 20 februari 1942, mijmerde hij in zijn dagboek over wat hij de Klaus Heuser-tijd noemde, een tijd waarin hij ‘ein glücklicher Liebhaber’ was. Hij noteerde toen: ‘Nun ja, - gelebt und geliebet. Schwarze Augen, die Tränen vergossen für mich, geliebte Lippen, die ich küsste, - es war da, auch ich hatte es, ich werd es mir sagen können, wenn ich sterbe.’Ga naar eind45. Zo radicaal kan hij op deze leeftijd toch niet veranderd zijn? | |
Weer thuisIn de trein tussen Chicago en Los Angeles mijmert Thomas Mann over de vreemde maanden die achter hem liggen. Vanwaar ineens na zovele jaren die ongewoon heftige homoërotische emoties? Aan de hormoonkuur van de huisarts denkt hij niet. Misschien, zo oppert hij, heeft het te maken met een ‘Torschluss-Gefühl’? (28 augustus 1950) Een dag later wordt hij in de restauratiewagen van de trein weer aangenaam getroffen door het uiterlijk en het optreden van een jonge, zwarte ober: ‘Sehr hübsches Lächeln, einige Koketterie wie | |
[pagina 180]
| |
beim Franzl aus Tegemsee. Auch eine Augengabe, wenn auch kaum zu längerem Gedenken.’ Hij verbaast zich over deze wending van zijn ‘faible’: ‘Die Rasse hat sonst nie Anziehung für mich’ (29 augustus 1950). Hij kan het kennelijk niet laten om in termen van ‘ras’ te denken en te schrijven. ‘Aber Psychologie ist ja das Billigste und Gemeinste. Es gibt nichts Irdisches, worin sich nicht durch “psychologische Analyse” Erdenschmutz entdecken und isolieren liesse, keine Tat oder Meinung, kein Gefühl, keine Leidenschaft. Man sage mir doch, welchen Nutzen Psychologie je auf Erden gestiftet hat! Hat sie der Kunst genützt? Dem Leben? Der “Würde des Menschen”? Nie.’ Die dag keren de Manns weer terug in hun huis in Pacific Palisades. Hij vraagt zich af of dat goed is: ‘Der Wirrwarr der Reise, das Leiden der Sinne, des Herzens. Nun umgibt das Alte mich wieder, und ich weiss nicht, ob es mich ödet, ob es mich freut.’ Het ‘faible’ vervaagt in zijn bewustzijn. Hij wacht op een brief van de jonge kelner in Zwitserland, maar vindt dat eigenlijk nogal zot: ‘Will notieren, dass ich tatsächlich bis heute jede neue Post darauf durchsehe, ob etwa eine Zuschrift des kleinen Westermeier dabei ist. Vollkommen oder fast vollkommen unsinnig. Schliesslich sind erst 3 Monate, dass ich zuletzt seine etwas falschen Augen sah’ (8 november 1950). En als er dan een epistel komt, bereidt hem dat nauwelijks enige vreugde. Op 24 november van dat jaar noteert hij nog met de nodige verbazing dat hij een jonge ‘shoe-shine Neger’ sympathiek vindt. Hij praat wat met hem en geeft hem een kwartje. Huiselijke zorgen nemen hem echter weer volop in beslag. Poedel Algi, die de weggelopen, bejaarde poedel Nico moest vervangen, blijkt tegen te vallen en irriteert hem. Het huwelijk van zijn jongste dochter staat op springen. De politieke ontwikkelingen in Amerika en de wereld houden hem in een angstige ban. En bovenal is er de produktie. Hij schrijft op verzoek, maar zonder veel enthousiasme een essay bij het overlijden van Bernard ShawGa naar eind46. en nog wat kleinere dingen. Het belangrijkste wapenfeit is de voltooiing van Der Erwählte dat hij omschrijft als een humoristisch satyrspel dat volgt op de tragedie Doktor Faustus.Ga naar eind47. Er zijn plannen voor nog enkele grote projecten, maar hij weet dat het hem niet meer gegund zal zijn die nog te voltooien. Zo denkt hij erover weer een toneelstuk te schrijven. Dat had hij sedert Fiorenza, dat over Savonarola ging en voor het eerst in 1907 werd opgevoerd, niet meer gedaan. Het nieuwe stuk zou Luthers Hochzeit moeten heten. Ook wil hij nog een historische roman schrijven over Erasmus en zijn tijdgenoten.Ga naar eind48. Maar hij heeft inmiddels al het materiaal van Felix Krull uit de kast gehaald. Hij besloot dit jeugdwerk alsnog af te ronden en ging verder waar hij veertig jaar eerder was opgehouden. Zijn voornemen er een roman in twee delen van te maken zal hij echter niet meer kunnen verwezenlijken. Het ondeugende verhaal over zijn tweede ego blijft onvoltooid en dat past goed bij de schrijver ervan. Dit boek dat in zijn jonge en in zijn oude jaren werd geschreven, en dus een lang, vruchtbaar en moeilijk leven met luchthartigheid omrankt, kon onmogelijk afgesloten worden. Thomas Mann observeerde zijn wereld met camera-ogen. Zijn verhalen, novellen en romans lenen zich dan ook goed voor verfilming.Ga naar eind49. Hoewel zijn smaak op dit gebied verre van verfijnd was, ging hij graag en regelmatig naar de bioscoop. Van de tele- | |
[pagina 181]
| |
visie zou hij ongetwijfeld dankbaar gebruik hebben gemaakt. Van de laatste filmversie van zijn schelmenroman zou hij, denk ik, genoten hebben, zeker van het slot. Felix Krull, de jonge, fraai ogende, sympathieke oplichter, verdwijnt daar, anders dan in het boek, in een luchtballon: een ironische hemelvaart. Het is inderdaad een mooie afronding van dit verhaal, geheel in de geest van Thomas Mann. Het is tevens een prachtig einde voor een heel oeuvre, een prachtig einde ook voor een lang en vaak zwaar kunstenaarsleven. |
|