Buitenlandse literatuur
Literatuur en nationaliteit (2)
Inleiding
In het vorige nummer van De Gids (januari 1993) werd aandacht besteed aan het verschijnsel van nationale literaturen. Daarbij ging het erom dat nationale literaturen, die doorgaans van elkaar afgebakend worden onder verwijzing naar politieke grenzen, in feite zeer nauw met elkaar in verband staan. Nationale beeldvorming in de letterkunde en de kritiek vindt onafgebroken plaats, maar er is zeker ook sprake van wederzijdse beïnvloeding, zij het dat dit proces zich meestal onopgemerkt voltrekt.
Een meer in het oog vallende vorm van grensoverschrijding vindt plaats wanneer de auteur zich in zijn nationale opus niet beperkt tot de volkstaal. Rabelais schept er genoegen in om tijdens de eerste ontmoeting tussen Pantagruel en de polyglot Panurge het Franse discours te verrijken met een tiental vreemde talen, en het toneel van de Engelse Renaissance is niet minder macaronisch. Voorts vindt grensoverschrijding natuurlijk plaats zodra de tekst uitvoerig spreekt over de buitenlander, of wanneer diezelfde buitenlander ook als personage deel uitmaakt van de handeling.
Wanneer wij ons beperken tot de Europese letterkunde sinds de Middeleeuwen, dan zien wij dat auteurs van Dante tot David Lodge zich bij het portretteren van de vreemdeling graag bedienen van nationale stereotiepen. In de vroege Franse letterkunde ontwikkelt zich het beeld van de Fries als de grootste mens op aarde. Volgens de Engelse dichter ten tijde van Elizabeth de Eerste is de Hollander een corpulente alcoholicus, en in geschriften uit de zeventiende en achttiende eeuw wordt de Nederlander hoofdzakelijk geroemd om zijn handelsgeest en properheid. In elk van deze gevallen worden de eigenschapppen die men het individu toeschrijft als algemeen geldend gezien voor de groep waarvan deze eenling de vertegenwoordiger zou zijn. De literaire scheppingen uit het verleden getuigen zo van een universalistische denkgewoonte waarover wij momenteel onze wenkbrauwen fronsen. Zodra de eigenschappen van het individu ondergeschikt worden gemaakt aan die van de groep, spreken wij berispend van generaliseringen. Het denken in stereotiepen vereenvoudigt ons leven. De wereld ziet er veel overzichtelijker uit, maar daarmee doet men onrecht aan het individu. Bovendien zijn wij ons sinds de Tweede Wereldoorlog meer dan ooit bewust van de desastreuze gevolgen die een generaliserende en tot vooroordeel leidende denkwijze kan hebben.
Met onze moderne skepsis zijn wij ook de oudere, nationaal getinte teksten anders gaan lezen. Wij bestuderen het stereotiepe beeld niet langer op zijn waarheidsgehalte, maar richten ons op de wordingsgeschiedenis ervan, op het complexe proces van nationale beeldvorming waartoe de letterkunde eeuwenlang heeft bijgedragen. Zo leert de reisliteratuur ons dat zelfs wanneer de toerist een vreemd volk op schijnbaar empirische wijze beschrijft, deze gebruik maakt van ideeën en formules die in het thuisland gemeengoed waren. Als de reisverslagen ons iets duidelijk maken over de relatie tussen het geschreven woord en natio-