De Gids. Jaargang 156(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Anneke Brassinga Vijf vanités Omloop De strekking ligt vast, onberekenbaar: evenwijdig aan grashalmboog spant zich mijn waslijn van opschot naar verschiet, neiging ter kimme. Geteld alle schreden die ik koord zal dansen onder de tenten des hemels, de immense; opzien barend en met bijval van zangers. Als 's nachts mijn schaduw, bleek vangzeil, hoognederig te drogen hangt, drenkt mij muziek en val ik hemelwaarts verenigd met de as van al. [pagina 137] [p. 137] Fossiel I Koud bloed in vuur, een dag om eieren te leggen bij wat van regen rot. Wolken dalen in dalen, nat bos ademt in de haard, leert weerspannig roken en sterretjes braken. Evolutie: brekende levens zullen vliegen, vederlicht. Zo vele tongetjes flitsend onder de zon - zingende, gloeiende, talloze onzichtbaar in hun schaal. Prehistorie van lust die zal branden tot as. Herkent mij het serpent als het zich bijt in de staart? De fenix herrijst - het oog blijft verstenen. [pagina 138] [p. 138] Fossiel II Buiklopers zijn hardlopers, zuiveringszout maakt de voeten gezond. Een worm knaagt mijn verhemelte: te veel heb ik geborreld en gesist in het vuur van mijn schaammond zigzag door het handjesgras. Eva bepoteld en met zonden bezaaid. Er is in de natuur geen liefde die ons niet aanvreet, blaren trekt, wulps krullend als varens. Wij zijn fossiele brandstof, rupsbaan naar gekerm: in ons karkas zingt al een vlinderzwerm. [pagina 139] [p. 139] Bron Met voeten verstenend treed ik de stenen bron. Een kerkhof, waar aalgladde algen herdenken hij die was trekvaart, leugen en vader dood. Zwemmend verbeeld ik de kunst van het lijden: de armen en benen slaan huiverend, betraand als weduwen zich heen door gemis van zon - Gods zoon, verdronken in een ijskoud gewemel van schrijvertjes op het donkere spiegelrond. O vissebloed dat mij doorvloeit, levenslang te dromen van stromend marmer, waterbrand. [pagina 140] [p. 140] Zeemeeuw in boomvork Altijd begon het met een wandeling door het groen doordat het groen zo dringend voor de ruiten stond; wij moesten door het groen om te geraken bij de zinnenzee, nee binnenzee waar ons iets onbezonken stralends zou genaken, al was het nog zo ondoordringbaar nacht. Dan waren er avonden fosforiserend en golvend lauw. Vluchtig zoals een zeemeeuw op water kan lopen zaten groene vliegjes te stralen in zwarte struiken, liefkozingen timide maar onbezonnen; in de boomvorken om die binnendringende zinnen hing de nacht. Daarna de onzalige dageraden met smartsmaragden groen en strubbelingsparels in heftig gesloten coconnen verzonken in de binnenzee, en het gelispel van hagelbuitjes over brandschone takken vol zeemeeuwen die hun veren schuierden met klikkende snavelen... Nu komen en gaan onze huiveringen halfhuilende door het loodzware groen dat water aan vissers verraadt. En wij daarin bezonken, nog maar flauw stralend gaan onder hun ogen in onze ogen zonder pardon steeds opnieuw maar ten naaste bij dood. Vorige Volgende