| |
| |
| |
Tessel Pollmann
Koloniale bouwwerken en monumentenzorg
Wie de recente politieke verhouding tussen Nederland en Indonesië overziet, ziet op het eerste gezicht niets dan kommer en kwel. De kwestie Oost-Timor, zo nauw verbonden met de mensenrechten, spookt door de hoofden in Jakarta en als Nederland dan die mensenrechten inderdaad met bewonderenswaardige koppigheid telkens weer ter sprake brengt, gaat het mis. Schijnbaar. Want de relatie Nederland-Indonesië is natuurlijk niet echt verbroken. Het bedrijfsleven is er niet uitgejaagd; het Cultureel Akkoord wordt nagekomen en zelfs bijgesteld; de vliegtuigen van Garuda zijn al volgeboekt voor de zomer van 1993 en de oudere Indonesiërs die Nederlands spreken gaan daar vrolijk mee door. Zelfs schijnt het in politieke kringen weer mode te zijn dames met nyonya (het koloniale woord voor mevrouw) aan te spreken in plaats van met het vertrouwelijker ibu (moeder).
De houding ten opzichte van de ex-kolonisator heeft dus veel dubbels.
En zo is het ook met de houding ten opzichte van het koloniale gebouwde erfgoed. Er is in de Indonesische steden na 1950 immens veel gesloopt om stadsdoorbraken mogelijk te maken, maar die sloop kwam nooit voort uit antikoloniale rancune; zelfs het Van Heutszmonument aan het Bataviase Van Heutszplein heeft het tot in de jaren zestig van deze eeuw volgehouden. Hoeveel crises de relatie Nederland-Indonesië vanaf 1950 ook heeft doorgemaakt - want de in 1992 verbroken ontwikkelingsrelatie is niet de enige spectaculaire drawback in de verhouding tussen ex-kolonisator en ex-kolonie - de koloniale gebouwen die Indonesië goed van pas kwamen, zijn gehandhaafd. President Suharto, zoals voor hem Sukarno, zetelt in het paleis van de voormalige gouverneur-generaal aan het Koningsplein, dat nu Medan Merdeka heet, zoals de vicepresident het oud-koloniale huis, vroeger nummer zes van het Koningsplein-Zuid, nu Medan Merdeka Selatan, in gebruik heeft. De Indonesiër, en met name de Javaan, is een pragmatisch mens: er worden geen oude schoenen weggegooid voor er nieuwe zijn - niet voor niets gebruikt Indonesië nog steeds het Nederlands strafrecht (in het Nederlands) en is het ambtelijk apparaat nog steeds ten dele op Nederlands-koloniale leest geschoeid.
Daarnaast - maar dan raken we in een zeer abstracte discussie verwikkeld - heerst in Indonesië een ander tijdsbesef ten opzichte van de koloniale tijd en de periode 1945-1950 dan bij ons bijvoorbeeld ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog bestaat. Na 1945 is er op politiek terrein in Nederland niet veel ernstigers gebeurd dan het verkleuren van de verschillende coalities; Indonesië heeft na de hardhandige Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog en de Politionele Akties met opstanden en coups te maken gekregen waarbij de ellende van de koloniale tijd een andere kleur krijgt dan wij geneigd zijn te denken. Het ressentiment ten opzichte van de koloniale tijd, want ressentiment is er wel degelijk, is bovendien onderhevig aan golfbewegingen: gaat het politiek en economisch weer eens wat minder, dan idealiseren oudere mensen het koloniale verleden. De overheid daarentegen leidt in tij- | |
| |
den van onderlinge politieke onmin de aandacht graag af door een anti-Nederlandse campagne, die na een tijdje weer wegzakt.
En met dat al staan een aantal koloniale gebouwen, waarvan de bouwgeschiedenis overigens vaak slecht is gedocumenteerd, nog steeds overeind. Hier en daar wordt er zelfs wel eens één gerestaureerd. Wat ze bedreigt, is niet een anti-koloniaal ressentiment, maar de politicus, de ambtenaar en de projectontwikkelaar die wel houden van sloop en (ver)nieuwbouw ter uitbating van een goede lokatie. Overigens is er ook op dit gebied weinig nieuws onder de zon: ook in het koloniale Indië werd er flink gesloopt met toestemming van de overheden; in 1963 verzucht H. Breuning, ingenieur der Landsgebouwen in Indië: ‘Wat zal er van Oud-Batavia worden?’
De aantasting na de Revolutie (1945-1950, in Nederland beter bekend als de Politionele Akties) van monumentale gebouwen geldt niet alleen de bezittingen van de voormalige kolonisator: ook de kraton van de vorsten van Surakarta (Solo), die na een grote brand in 1985 met veel overheidsgeld is gerestaureerd, dreigt hotel te worden - zulks op aandringen van de overheid, maar ook van de bejaarde sultan van Solo zelf die met zorg de toekomst beziet.
Natuurlijk - want aan Indonesië gaat de internationale Zeitgeist allerminst voorbij - zijn er stemmen die zich daartegen verheffen; in het geval van Solo is het een der sultansdochters die publiekelijk verkondigt dat de kraton moet blijven zoals hij is. Over de dreiging van verwaarlozing en kaalslag in het algemeen spreken vooral intellectuelen en studenten zich met kracht uit. Zo is daar de stem van de journalist en literator Muchtar Lubis die al te veel gevangenisstraffen onder verschillende presidenten heeft uitgezeten om zich nog te bekommeren over sancties. Deskundigen als ir. R.J. Prijotomo, Danisworo en Sidharta pleitten tijdens een seminar in 1988 in Jakarta voor behoud van de monumenten en de stedebouwkundige structuur van het oude centrum van Jakarta. Ook de voorzitter van de Indonesische Architecten Vereniging (ai) wijst op het verdwijnen van vele oude gebouwen; de historicus Darmawan Mas'ud in Ujungpandang (het voormalige Makassar) doet hetzelfde als hij wijst op de Benteng Rotterdam (het fort Rotterdam) als het enige dat rest van de oude stad. Arief Budiman, in het dagblad Kompas van 2 maart 1992, protesteert eveneens: ‘Het afbreken van oude gebouwen in de moderne steden is geen nieuws meer. De vraag dringt zich op of moderne Indonesische steden nog wel behoefte hebben aan gebouwen met een historische waarde. Jakarta heeft immers het huis waar de Proclamatie (de proclamatie van de onafhankelijkheid in augustus 1945 door Sukarno, tp) werd voorgelezen, afgebroken. Bandung heeft de gevangenis waar Sukarno heeft vastgezeten (hij werd opgesloten door het koloniaal gouvernement, tp) al met de grond gelijk gemaakt. (...) De lijst kan veel langer gemaakt worden. De Harmonie bijvoorbeeld, in de koloniale tijd de ontmoetingsplaats van de gouverneur-generaal en de Bataviase elite, is in een grote grasvlakte veranderd en maakt deel uit van het plein rond
het kantoor van het Sekretariat Negara, Hotel des Indes, vlakbij de Harmonie, vroeger een groot hotel met een vredig en groot park eromheen waar de Hollandse dames en heren dansten, is nu een dichtopeengepakt winkel- en kantoorcentrum geworden.’ In Salatiga, een kleine bergstad in Midden-Java, waar ooit toen nog luitenant-kolonel Suharto (Pak Harto, schrijft Budiman) woonde, is de dreiging van kaalslag acuut. Studenten verheffen aldaar hun stem: ‘Maar hoe moet dat dan in steden waar niet zo'n kritische massa is (...)? Die steden zullen tot plastic steden worden zonder ziel. In plastic steden vult de aanwezige cultuur niet de geest, maar de zakken van de ondernemers met hun miljoenentransacties.’
Op 24 mei 1992 wijst Kompas onder meer op de afbraak van het eerste station in Indonesië, dat in Semarang, en op de sloop van de Jembatan Merah (de buurt rond de Rode Brug) in Surabaya, waar de Indonesiërs in 1945 het zwaard opnamen tegen de geallieerden die het
| |
| |
koloniale rijk voorlopig wilden continueren. Kompas citeert de bekende schrijver Manguwijaya: ‘Voor de identiteitsbehoefte van een volk moeten oude historische bouwsels worden geconserveerd. Indien dit niet gebeurt, worden we een onbeschaafd volk dat zijn afkomst niet kent.’
De behoefte om oude gebouwen te behouden is dus geen kwestie van nostalgie naar de koloniale tijd, maar is verbonden met het levend houden van de herinnering aan onder meer de vrijheidsstrijd van Indonesië tegen het koloniaal gezag en van culturele waarden die, hoewel deels uitheems van oorsprong, Indonesië toch maakten tot wat het nu is.
Soms committeert de overheid zich aan de monumentenzorg en verzoekt zij om Nederlandse hulp; zo maakte de Rijksdienst voor de Monumentenzorg met steun van de minister van onderwijs, Fuad Hassan, een herstelplan voor het paleis Buitenzorg van de voormalige gouverneur-generaal. Deskundigen in Nederland op het terrein van de koloniale monumentenzorg zijn behalve de experts van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de oude monumentenleeuw, de emeritus hoogleraar dr. ir. Coen Temminck Groll (oorspronkelijk ook afkomstig van de Rijksdienst), de jongere architect ir. Ronald Gill en de architectuurhistoricus Huub Akihary, auteur van het fraaie boek Architectuur en Stedebouw in Indonesië. Daarnaast zijn er professor dr. ir. F.W. van Voorden, eveneens verbonden aan de Rijksdienst, de architect Cor Passchier en anderen. Zij vonden elkaar in de werkgroep Arsi (Architectuur en Stedebouw in Indonesië), die echter over het hoogtepunt van haar bloei heen schijnt te zijn.
Studenten van ir. R. Gill, F. van Ellen en S.C. Spijkerman, schreven in 1991 in samenwerking met het Institut Teknologi Sepuluh Nopember Surabaya hun doctoraalscriptie over het behoud van Kota Lama, de binnenstad van Surabaya die eens gedomineerd werd door vestingwerken en later werd ‘gecleared’ ten behoeve van negentiende-eeuwse koloniale architectuur. De scriptie gaat met name in op een rehabilitatieplan voor het plein Jayeng Rono en de restauratie van het Internatio-gebouw dat in 1929 werd ontworpen door het bureau aia, het gebouw met toren dat de Sigaar (Gedung Cerutu) wordt genoemd uit de jaren twintig en het voormalige kantoor van de Algemeene Maatschappij voor Levensverzekeringen en Lijfrente van Berlage uit 1900.
Een tentoonstelling over Het Indische Bouwen vond plaats in het Gemeente Museum in Helmond in 1990 onder leiding van directeur Bea Brommer die in de serie Historische Plattegronden van Nederlandse Steden samen met Dirk de Vries deel 4 over Batavia voor haar rekening nam (Lisse, 1992). Een nieuwe groepering op dit gebied is de werkgroep Jakarta die zich in december 1992 presenteerde, de aandacht op de cultuurgeschiedenis van Jakarta wil richten en daarnaast aan fondsenwerving en begeleiding wil doen bij de restauratie van monumenten.
Een ander initiatief is de internationaal bemande Sunda Kelapa Waterfront Workshop die zich bezighoudt met de revitalisatie van de oude havenwijk Sunda Kelapa aan de Baai van Jakarta waar 465 jaar geleden de voc haar activiteiten begon.
Kennis wordt ook gebundeld door de Stichting Cultuurgeschiedenis Nederlanders Overzee (cno, per adres mevrouw M. Wolff, Rijksmuseum, Amsterdam). cno organiseerde in 1990 een symposium over het gefortificeerde eiland Onrust voor Jakarta dat in de voc-tijd een overslagfunctie had; de historische bebouwing van het eiland verkeert in deerniswekkende staat, al heeft de Archeologische Dienst van Jakarta een bewaker aangesteld om vandalisme tegen te gaan.
Ook internationaal is er aandacht voor de (koloniale) monumenten. Zo vindt in de zomer van 1993 in Sri Lanka een bijeenkomst plaats van icomos (International Council on Monuments and Sites) over de culturele erfenis in Azië, voor welke gelegenheid de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een publikatie over ‘Dutch townplanning, urban design and archi- | |
| |
tecture in South East Asia 1600-1950’ voorbereidt. Speciale aandacht zal er tijdens het congres in Sri Lanka zijn voor de vestingstad Galle, die door de voc in de zeventiende eeuw werd gesticht en die zeer aan restauratie toe is.
Na deze terreinverkenning nu de problemen die inherent zijn aan een bezinning op het monumentenvraagstuk. Probleem nummer een is dat de koloniale architectuur en stedebouw niet goed zijn geïnventariseerd. Er is wel een poging gedaan door de architect Tjerk Ruimschotel, die met steun van wvc in 1985-1986 een reis over de archipel maakte; tot een uitvoerige rapportage is het echter nooit gekomen.
Wie een inventarisatie maken wil, zal eerst op twee vragen een antwoord moeten geven. Want wat is, in architectuurtermen gesproken, een monument en wat betekent koloniaal in deze context? Om met het eerste te beginnen: het woord monument heeft geen eenduidige betekenis. Een spiksplinternieuw standbeeld is een monument, maar in de context van de Monumentenwet is een monument pas beschermenswaardig als het tenminste vijftig jaar oud is.
Dat betekent weer niet dat alles dat oud en mooi is, ook wordt beschermd. Integendeel: de Monumentenwet in Nederland zegt dat de minister een monument kan aanwijzen als beschermd monument. Dat betekent dus dat iets ook zonder bescherming een monument kan zijn. Dat is in de context van dit artikel van belang: hoewel Indonesië als basis van zijn monumentenwetgeving de uit 1931 stammende Monumentenordonnantie hanteert, zijn bijvoorbeeld in het district Jakarta slechts vijftig tot honderd gebouwen beschermd. Maar er zijn monumenten volop.
Wat overigens betekent bescherming? Veel mensen menen dat bescherming van een monument impliceert dat de beschermende instantie dat monument ook bezit. Dat is niet het geval. Bescherming houdt in dat de eigenaar van een monument - meestal in ruil voor een subsidie - niets aan het object mag veranderen of slopen zonder toestemming van de beschermende overheid.
Sommige eigenaren vinden dat niet leuk en er wil dan ook nog wel eens een pand in vlammen opgaan als de overheid vasthoudt aan de handhaving ervan. Omgekeerd zijn er ook eigenaren - en die zijn in de meerderheid - die hun laatste cent op tafel leggen om hun monument te restaureren.
En dan het tweede vraagstuk: wat is koloniaal in onze context? Koloniaal kan betekenen: in het bezit van de kolonisator. Koloniale gebouwen zijn dan gebouwen die niet van Indonesiërs waren. Koloniale bouwkunde is echter iets anders: naast kolonialen plachten ook inheemsen aan Nederlandse architecten opdrachten te geven tot het bouwen van huizen of paleizen. Zo huurden Javaanse regenten Nederlandse bouwkundigen in. Of zoals de bekende Indonesische historicus Onghokham het zegt in een interview met Dirk Vlasblom in NRC Handelsblad van 24 oktober 1992: ‘Het merendeel van hun geweldige paleizen dateert van de negentiende eeuw. Met hun Italiaanse marmer, Hollands glas-in-lood en Parijse beeldjes van de laatste exposities.’ Ook moslimleiders waren niet afkerig van westerse architectuur: de veertiende-eeuwse moskee Mesjid Ampel in Surabaya werd in de negentiende eeuw verbouwd in empire-stijl. Rijke Chinezen in het voormalige Indië lieten ook hun huizen door Nederlanders bouwen, in neo-stijlen, in Jugendstil, met Art Deco-elementen, maar ook in de stijl van Rietveld. Dat alles heeft natuurlijk te maken met de culturele macht die aan de kolonisator werd toegedacht, maar ook met het feit dat een monumentale, authentiek Javaanse bouwtraditie nooit bestaan heeft. Wel zijn er monumenten van grote schoonheid zoals de Prambanan en de Borobudur, maar die zijn gebouwd volgens Hindoeïstische principes uit India. Verder is er het Javaanse woonhuis dat architecten nu weer inspireert bij het bouwen van moderne huizen, maar de architectonische waarde ervan is bescheiden. In de jaren twintig kwam er in het algemeen
| |
| |
een herwaardering voor de Javaanse cultuur op gang en is er door Nederlanders als ir. H. Maclaine Pont, ir. H.Th. Karsten en ir. C.P. Wolff Schoemaker wel gepoogd Javaanse structuren te verwerken in koloniale gebouwen, maar heel succesvol is dat niet geweest; de inspiratiebron vloeide niet rijkelijk genoeg. En dat ondanks het feit dat de grote Berlage in 1931 in zijn boek Mijn Indische reis schreef over een ‘Indo-Europeesche stijl’ die zou moeten ontstaan uit een synthese tussen Oost en West. Het nieuwe Sukarno-Hatta-vliegveld in Jakarta is een voortzetting van de poging tot Javanisering: de buitenzijde doet inderdaad aan een pendopo (overdekte galerij) denken, maar het interieur is in essentie westers, en de ontwerper is een Fransman. En daarmee zijn we terug bij de westerse dominantie.
Koloniale bouwkunde bestond in de zeventiende en vroege achttiende eeuw eigenlijk niet; wat gebouwd werd, waren kopieën van huizen in het moederland. In het tweede deel van de achttiende en vooral in de negentiende eeuw ontstaat er zoiets als een koloniale stijl, die echter in de grond een classicistische stijl is met empire-trekken. De opkomst van die classicistische stijl heeft te maken met de veranderende levensstijl van de koloniale bevolking. In de zeventiende eeuw droegen de kolonialen hun Hollandse zwartlaken pakken waarin ze zwetend door Batavia sjouwden. Later ontstaat er een typisch Indisch-koloniale levenswijze waarin meer ruimte is voor dunne, vaak witte kleding, rotan meubels en licht en lucht; de huizen krijgen dan een galerij die in feite als zitkamer dient. Soms zijn de galerijen, net als de rest van het pand, elegant. Vaak zijn ze plomp, en neergezet door aannemers of eenzijdig opgeleide ambtenaren van Burgerlijke Openbare Werken (bow, oftewel Batavia Onder Water, zoals de Nederlanders klagend zeiden als de straten van Batavia tijdens de moesson weer eens blank stonden). In de twintigste eeuw verdwijnt deze classicistische bouw om plaats te maken voor de moderne Europese bouwwijzen, en de architect doet zijn intrede. We komen dan namen tegen als Berlage, Aalbers en vele anderen. Maar eerst wat meer over de klassieke koloniale gebouwen.
Wie ooit door Indonesië heeft gereisd, kent de overblijfselen van de oude koloniale bouwkunde wel: in Jakarta het Stadhuis (1707-1710), nu het Fatahillahmuseum; de achttiende-eeuwse Toko Merah aan de Kali Besar; de Hoenderpasarbrug over dezelfde Kali Besar; de Stadsschouwburg bij de Lapangan Banteng (voorheen Waterlooplein), die nu Gudung Kesenian (Gebouw der Kunsten) heet; het gebouw van de Volksraad, nu Gedung Pancasila aan wat eens het Hertogspark was en nu Jalan Pejambon wordt genoemd en de Willemskerk (Gereja Emanuel) aan het vroegere Koningsplein (Medan Merdeka).
Dit alles speelt zich af in Jakarta dat we nu verlaten om er straks weer te keren. En daarmee moeten we kiezen: of voor een tour d'horizon over de gehele archipel of voor een bescheiden overzicht van de periode 1900-1945. Een tour d'horizon is aantrekkelijk. We kunnen naar Ambon waar voor het fort Nieuw-Victoria een restauratieplan klaar ligt. Of naar de fraaie kazerne Fort Willem i in Ambarawa (Midden-Java). We kunnen ook naar Surabaya waar een samenwerkingsverband van het Institut Teknologi Sepeluh Nopember Surabaya en de Werkgroep Restauratie van tu Delft werkt aan een plan voor de restauratie van de al eerder genoemde Mesjid Ampel en de rehabilitatie van de voormalige benedenstad. We kunnen ook naar Sumatra, naar het Fort de Kock op West-Sumatra, of in Oost-Sumatra naar Medan, eens het koloniale centrum van de rubber- en tabakscultuur waar een classicistische Javasche Bank staat, of naar Buton in Sulawesi (Celebes) met een inheems, maar westers geïnspireerd vestingwerk uit de zeventiende eeuw. Het is een mer à boire.
Laat ons daarom in vogelvlucht de periode 1900-1945 bezien, architectonisch een tijd
| |
| |
Afbeelding op de volgende pagina: Villa Isola, Bandung. Foto: Menko ten Cate
| |
| |
waarin juist in Indië geavanceerd werd gedacht. Dat heeft een oorzaak: Indië was Nederland in die tijd technologisch vooruit. De olieproduktie, de produktie op grote schaal van suiker, de technologisering van de plantages in het algemeen, de aanleg van de spoorwegen door uiterst moeilijk begaanbare gebieden waar grote ravijnen en kloven overbrugd moesten worden, de aanleg van kunstwerken in havens, de stichting van grote, ook internationale banken en de intocht van Engelse en Amerikaanse firma's brachten kosmopolitisch ingestelde jonge mensen en ondernemers met veel geld naar de archipel. En die mensen wilden iets echt nieuws, iets sjieks en iets comfortabels. Voor een experiment deinsden ze niet terug; velen kwamen uit Delft, waar ze iets over architectuur hadden opgestoken. Hetzelfde deed opgeld voor de overheid: stedebouwkundig was de kolonie geavanceerd;
Hotel Savoy Homan, Bandung. Foto: Menko ten Cate
stadswijken werden steeds meer planmatig gebouwd dan wel vernieuwd. Men zie daarvoor onder meer het boek van Akihary en de artikelen van genoemde experts.
Het is in dit bestek onmogelijk alles wat er sinds 1900 in eclectische stijlen, in neo-stijlen, door de Amsterdamsche School, in oriëntaalse stijlen en in de functionalistische stijl van het Nieuwe Bouwen is neergezet te beschrijven. Aardiger is het enkele ook voor vele insiders onverwachte hoogtepunten uit de jaren twintig en dertig te noemen. Daarvoor moeten we natuurlijk terug naar Jakarta, maar ook door naar de toen sterk groeiende moderne steden Medan (tabak, rubber), Bandung (thee, koffie, overheid, onderwijs) en Surabaya (suiker). Ook daarbuiten vinden we echter schitterende gebouwen op onverwachte plekken als het Frank Lloyd Wright-achtige paleis dat H.J.L.M. Estourgie in 1922 voor de sultan van
| |
| |
Kutai (West-Kalimantan) in beton neerzette en dat er nu nog steeds goed bijstaat als museum voor Dajak-kunst.
Maar nu naar Jakarta waar H. von Essen (bow-ambtenaar) rond 1914 de School tot Opleiding voor Inlandse Artsen (Stovia, nu de Universitas Indonesia) bouwde. Dit grote gebouw, waarvan de galerij veeleer bestaat uit openingen in een muur dan uit pilaren, doet net als het sultanspaleis denken aan Frank Lloyd Wright, wat geen wonder is: die bouwde in gebieden waar de zomers heet zijn. Vergelijkbaar met de Stovia, maar geprofileerder is de Vrijmetselaarsloge (nu het Nationaal Bureau van Planning, bappenas) uit 1925, ook in Jakarta.
In Surabaya vervolgens zien we invloed van Duiker (Zonnestraal, Hilversum) in de Centraal Burgerlijke Ziekeninrichting uit 1938 naar een ontwerp van ir. M.B. Tideman van de Landsgebouwendienst. De klassieke zuilengalerij aan de binnenplaatsen is hier aan de lange zijden allang vervangen door het balkon met een eenvoudige stalen balustrade. Strak, eenvoudig, fraai van proportie en functioneel, met een grote glazen raampartij aan de korte zijde, kan het gebouw zich meten met de geavanceerde architectuur in Europa.
Het Nieuwe Bouwen vinden we echter nergens rijker dan in Bandung; een extravagante uiting ervan is de Villa Isola van de persmagnaat Berretty die in 1932 door C.P. Wolff Schoemaker werd gebouwd. Vijf verdiepingen hoog, met een serie gebogen balkons boven elkaar, en met ronde vleugels is het een monument van dure eenvoud. Schoemaker zocht, zoals we zagen, naar een symbiose van Javaanse en Europese architectuur, maar Villa Isola bouwde hij puur westers, evenals het Jaarbeursgebouw, dat er ook nog steeds staat, en het fraai gedecodeerde Hotel Preanger (1929) dat in 1988 werd gerestaureerd.
De grote meester van het Nieuwe Bouwen in Bandung was A.F. Aalbers: zijn hotel Savoy Homan (1939) getuigt ervan. Het is strengfunctionalistisch, wat niet wegneemt dat het interieur lux en comfortabel was. Het paste bij het kosmopolistische element van het Indische leven dat naar Nederlandse maatstaven frivool, werelds en heidens was. Aalbers bouwde in 1935 in Bandung ook de Eerste Nederlandsch-Indische Spaarkas, nu het bankgebouw Karya Pembangunan, dat met zijn strakke lijnen en gebogen zijgevel aan een oceaanschip uit die dagen doet denken. Vooral het dakterras met zijn stalen balustrade wekt die associatie.
Dit alles staat dus nog overeind. Soms gerestaureerd, soms verloederend, soms onkundig onderhouden. Alleen aandacht en zorg van Indonesië en Nederland samen kunnen nog redden wat er te redden valt.
| |
Noot
* De artikelen uit Kompas zijn vertaald door de heer Pram Sutikno en prof. dr. H. Maier, beiden te Leiden. Zonder hun assistentie had dit stuk niet geschreven kunnen worden.
|
|