De Gids. Jaargang 155
(1992)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1002]
| |
[pagina 1003]
| |
† J.Het bed staat in de keuken.
Behoedzaam afgemaakte zinnen,
stilte.
Op een gehuurde stoel
draai ik zacht rond.
Ik denk te veel en
bomen in een lege straat
doen mij toch nog meer denken.
Snelle handen dempen
een voor een
de lichten.
Het bed is een boot,
getekend in de zee,
De zee, zo gigantisch,
weet klein te zijn.
| |
[pagina 1004]
| |
RookmoederHet kind in de tuin
is een ander kind.
Het woont in een dik huis.
De moeder gaat in zachte kringen,
het stilste.
Het onwennigste.
Ik wil het altijd weer,
liggen in vaste armen.
De tuin verzint het kind
de vrouw
de lucht
is platgesteven.
Ze legt haar rode handen neer.
In de grond maakt ze barsten,
en ze kookt voor ons een kool
die de vorm heeft van een hoed.
Hoe lang kan een moeder leven?
| |
[pagina 1005]
| |
WasdagDe woorden van water,
het waaien de wangen de
vuurrode kousen de handen
slaan open en dicht
als een bed.
Mijn moeder droeg een witte schort,
waaronder twaalf kinderen.
Toen ze proefde van de soep
zag ik pas hoe mooi ze was.
| |
[pagina 1006]
| |
MongooltjeTe grote muts.
Men lispelt,
hand in hand,
woordjes van liefde.
Innig en ver
speelt urenlang
een mechaniek,
een spreeuw vliegt op.
Hij is zo eenzaam
dat hij dat komt zeggen.
Ik zie dat toch
een soort vertrouwen
hem beweegt,
de tuin lijkt voller nu
met rozen,
de boze liefde
valt in bladeren
uiteen.
| |
[pagina 1007]
| |
Ver weg is mijn moeder.
Ze is jong en verlegen.
Ze ligt in haar kist als een kleine viool.
Ik wil een wiegeliedje zingen.
Ik wil niet weg meer uit haar armen.
Ik wil de sneeuw bewaren, de schaduw
en de stof ophopen in een dichte doos.
Ik wil haar iets geven.
De dood is geen heeroom met leerbruine lippen.
De dood heeft een ernstig en lieflijk gezicht.
Het kind is zo bang als een blad in de winter.
De moeder, de dood, dragen samen het kind.
|
|