poes op poept.
Ik denk: publieke debatten tussen critici, meerdere recensenten van één krant die kritieken schrijven over (potentieel) spraakmakende of controversiële voorstellingen.
Ik denk: het journalistiek accuraat volgen van toneelrepetities, het observeren van werkprocessen aan de hand van concrete theaterprodukties. En dan graag met een groter geduld dan ‘even gaan kijken voor het vergankelijke “stukje”’.
Ik denk ook: het expliciet maken, het openbaren van de criteria (liever: de vragen) waarmee de criticus de toneelproduktie te lijf gaat, toetst, beschrijft en eventueel beoordeelt. Vragen als: Waarnaar is deze theatermaker op zoek? Wordt de noodzaak van deze voorstelling (nu, voor dit publiek, met dit materiaal, met deze acteurs en vormgeving) op het podium aangetoond? Hebben de makers greep op hun materiaal (tekst, acteurs, ruimte, mise-en-scène), en hoe wordt dat zichtbaar gemaakt? Is er sprake van eigenheid, smoel, een handtekening onder deze toneelavond?
Op het moment dat ik dit schrijf, ploft een Amsterdams avondblad op mijn mat. Daarin barst Rudi Fuchs, museumdirecteur en zolang ik me herinneren kan beschermheer van de avant-gardistische beeldende kunst, woedend uit tegen een moderne, Vlaamse toneelproduktie op basis van teksten uit brieven van Georg Büchner: ‘Dat voortdurend zoeken naar artisticiteit is flauwekul. Al die tekstcoupures, met die brieven van Büchner. Speel gewoon een tekst van die man, of zet iemand op het toneel die de brieven voorleest, aan een tafel, met een lamp erop, of - nog mooier - met een kaars.’ Wanneer het over beeldende kunst gaat, dan is het gekste Rudi Fuchs niet ontregelend genoeg. Maar wanneer het over theater gaat, dan vervalt de man - en hij is geen uitzondering - in voor hem vreemde, uiterst reactionaire uitspraken.
Ik moet denken aan wat NRC-criticus Jac Heijer in 1989, het jaar waarin Hana Bobkova haar debat - dat nooit plaatsvond - aanzwengelde, een paar jaar voor zijn dood, in een interview zei: ‘Al die jaren heb ik uitgelegd waar modern toneel over gaat, hoe het wordt gemaakt, wat er te zien is, wat de ideeën zijn. En dan blijkt dat de intelligentsia van zo'n stad als Amsterdam daar helemaal niets van afweet, dat er zo weinig belangstelling is voor die ontwikkeling. We hebben met zijn allen als toneelcritici gefaald, totaal gefaald om het toneel zoals zich dat de afgelopen vijftien jaar heeft ontwikkeld, intellectueel gewicht te geven. We hebben niet de discussie weten los te maken die één controversiële voorstelling teweegbrengt.’
En ja, het controversiële Nederlandse toneel verdient beter!