Ton Lutz
Kleine schijnwerper op de toneelspeler
Voor alle vormen van theater, voor elke stijl van spelen, of het nu gaat om de Griekse tragedie of om het Romeinse blijspel, de middeleeuwers met hun mirakel- en abele spelen en hun vaak schaamteloze cluten (kluchten), de Elizabethanen, de neo-classici tot en met de absurdisten, burgerlijk drama, blijspel, realisme, naturalisme, of welk isme dan ook, essentieel voor de meest menselijke aller kunsten is dat het materiaal uit mensen bestaat en voor mensen is bedoeld. En zoals toneelschrijver en regisseur Karst Woudstra kortelings in een interview in de Volkskrant opmerkte: ‘Geen kunstvorm geeft een beter inzicht in al het menselijk handelen.’
Dit legt de toneelkunstenaar, zowel schrijver als regisseur en speler, de verplichting op om voortdurend bezig te zijn met het ontdekken, c.q. her-ontdekken van de mens, die altijd anders is dan de ander in denken en gedrag.
denken is inhoud, gedrac is vorm.
Elke dramatische tekst die niet aan tijdgebondenheid ten onder gaat, maar zichzelf overleeft, is speelbaar door en voor de mens van nu.
Toneel is nu.
‘The purpose of playing, both at the first and now, was and is to hold, as 'twere, the mirror up to nature,’ aldus Shakespeare bij monde van Hamlet. En de grote Russische toneelpedagoog Konstantin Stanislavski stelt dat het spelen van een rol niets meer of minder is dan het creëren van een ‘levend mens’. Wat is een levend mens? Dat is een fenomeen dat ademt en zich van al het andere levend geschapene onderscheidt door de rede, het vermógen tot dénken. Een rol spelen is dus ‘denken en ademhalen’. Het denken van de toneelspeler is bezig zijn met de situatie waarin hij zich bevindt en de taal die daar het gevolg van is. Daaruit zal gedrag ontstaan ten opzichte van situatie en taalgebruik. De ademhaling kunnen we manipuleren van gehaast naar traag, van onregelmatig hortend en stotend naar evenwichtig-vloeiend ‘er is niets aan de hand’. We kunnen de adem inhouden, doen alsof we buiten