sendoor vlecht. Onlangs hoorde ik een regisseur dit en nog veel meer ergs voor de radio zeggen over zijn eigen voorstellingen die, hoe heavy het ook klonk, toch wel degelijk ‘politiek’ waren. Of, andere regisseur, dat het makkelijker is in een voorstelling over de Tweede Wereldoorlog te spelen, omdat die oorlog elke dag een dag verder weg komt te liggen. Ook al niet waar. Het vreemde aan de menselijke herinnering is juist dat tragische gebeurtenissen uit het verleden dichterbij komen naarmate de jaren verstrijken. Het is dus andersom. Dat bedoel ik. Denk na. Geestelijke gemakzucht en loomheid van denken zijn misdaden, en niet de geringste. Betreft die gemakzucht het theater, dan is het effect desastreus.
Ik weet wat het is, dat toneelspelen. Twee jaar stond ik op de planken, lang geleden, in voorstellingen die zijn bedolven onder het stof van de tijd. Soms blader ik weleens in de tekstboeken van toen, lees de aanwijzingen voor de mise-en-scène en het kost geen enkele inspanning me de voorstelling weer voor de geest te halen. Intonatie van een bepaalde zin, blikrichting, gestiek en ritme komen terug. De schmink brandt weer op mijn huid. Ik voel de hitte van de lampen op mijn gezicht. In het duister van de zaal de toeschouwers, onzichtbaar en tegelijk aanwezig, alsof je 's nachts aan de kust staat en de zee niet kunt zien, maar wel het geheimzinnige woelen ervan in al je zintuigen bespeurt.
Het acteren van ons in stukken van Georg Kaiser en Georg Büchner had niets met het ellendige wereldnieuws van de kranten te maken. We leidden een duister bestaan, van 's morgens elf tot laat in de avond sloten we ons op in repetitielokaal of theaterzaal. Als nachtdieren schuwden we het zuivere daglicht.
Ooit begon de liefde voor het theater bij mij als jongen van negen jaar die de boswachter speelde in Roodkapje en de boze wolf. Wonderlijk: ik was iemand anders en tegelijk mezelf. Of was ik helemaal een ander geworden op die gammele verhoging in dat lagere schooltje? Nee, want ik hoorde me zinnen zeggen met mijn eigen stem en die hand die zich daar uitstrekte was mijn hand, niet die van een ander. Het was, om kort te gaan, begoocheling.
Ik ben ervan overtuigd dat de enige rechtvaardiging om toneel te spelen gelegen is in die zinsbekoring. Elke poging ‘actueel’ te zijn is lafhartig; elke intentieverklaring dat ‘het wereldnieuws zich buigt over de voorstelling’ al even vals. Waarom schermt het toneel daarmee en de opera niet? Omdat de schaamte bij toneelspelers groot is. Ze overschreeuwen zichzelf, want goedbeschouwd is het belachelijk jezelf te verkleden en dan maar te hopen dat je eigen radiante présence voldoende is om toeschouwers een avond lang te boeien. Een operazanger of -zangeres heeft nog de trots van een smetteloze aria, waarin de hoge C zonder moeite wordt gehaald. Bij sport wint de snelste, de meest ge-