| |
| |
| |
Piet de Rooy
Een gezicht op de dingen van weleer
Verdun: l'avenir de la paix
De folder die het Office du Tourisme over de stad had samengesteld, was een waar kunststukje. Zelden waren middeleeuwse charme van een oude stad en ‘de milde manier van leven’ in een landelijke omgeving zo soepel verbonden aan dood en verderf. Men kon er langs de kronkelige straten slenteren en door de bossen dwalen, vol koninklijke eiken en beuken, ‘behalve in het “rode gebied” waar de dennen het slagveld bedekken’. De foto's, die deze teksten ondersteunden, toonden dan ook kraakheldere slagvelden, interessante monumenten, maar vooral veel rustiek lommer en zonbeschenen stadsdelen. In de Guide Bleu werd de stad rechtstreekser aangeduid: door de rol van Verdun in de oorlog 1914-1918 was het ‘un lieu célèbre de pélerinage. Spécialité: dragées’ (suikeramandelen).
's Avonds laat arriveren we in de stad. In de lobby van het hotel bevinden zich twee vitrines, in de ene waren wat doosjes met dragees neergezet, in de andere een rij donkerbruine kaarsen in de vorm van granaten. Een eerste kleine wandeling stemde aangenaam: de rivier stroomde langzaam en breed langs de wallen en een aardig poortgebouw uit de veertiende eeuw blonk stralend in de feestverlichting, die ingenieus in de kantelen was aangebracht. De volgende ochtend bleek dat er van de oude stad niet veel meer over was. Gelegen op een strategisch belangrijke plaats aan de Maas was het van oudsher vooral een vesting die voortdurend verder versterkt werd. Aan het eind van de negentiende eeuw werd de citadel zelfs voorzien van een ondergronds gangenstelsel van zeven kilometer en aan het begin van de twintigste eeuw kwam een ring van 38 forten en verdedigingswerken gereed. Daarmee was het het belangrijkste militaire bolwerk van Frankrijk, dat onneembaarheid uitstraalde, maar daarmee ook het noodlot tartte.
Opgewekt begaven we ons naar het verborgen hart van de stad, de ondergrondse citadel. Daarin was een permanente expositie georganiseerd, die vooral bestond uit een verzameling etalagepoppen in een smetteloos militair uniform. Ze droegen allemaal een snor op het starre gelaat en wisten niet waar ze hun handen moesten laten. Na een kwartiertje bereikten we een ruimte, waar licht en geluid ons het langst vasthielden, zodat zich hier onmiskenbaar het hoogtepunt van het geheel voltrok. Een luidspreker legde uit dat de stad Verdun 13 september 1916 bevorderd was tot ridder in de orde van het Légion d'Honneur, aangevuld met vergelijkbare eerbewijzen van de keizer van Rusland en de koningen van Engeland, Italië, België, Servië en Montenegro. Nu kan men van alles met een stad doen, maar haar decoreren is wat bizar - zeker gezien het feit dat indertijd boven de grond niet veel meer dan puin overeind stond en de gehele burgerbevolking geëvacueerd was: het front lag op slechts vijf kilometer afstand. Deze merkwaardige ceremonie had dan ook niets te maken met de stad, maar alles met een idee.
Verdun had standgehouden tegenover de Duitse opmars en sinds 26 februari 1916 een voortdurend bombardement doorstaan (alleen al op de eerste dag werden er een miljoen gra- | |
| |
naten op de stad afgevuurd). De militaire betekenis hiervan was echter gering, eerder zelfs negatief. De stad vormde een vreemde uitstulping in de verdedigingslijn, die daardoor langer en dus ook kwetsbaarder was. Het hoofdkwartier had dan ook reeds opdracht gegeven de vesting te ontmantelen en zich terug te trekken. Desondanks werd de stad - en van daaruit een deel van de forten op de omliggende heuvels - verdedigd: 400.000 mensen kwamen om op een front van nog geen 20 kilometer. Generaal Pétain, die de verdediging van de stad leidde, had een rotatiesysteem ingevoerd waardoor alle infanterie- en artillerie-eenheden voortdurend werden gewissseld. Dat wil zeggen dat het gehele Franse leger door Verdun was gegaan. De stad was daardoor symbool geworden voor het leger als zodanig. Tegelijkertijd was het ook een hoogst ambivalent symbool. Want weliswaar had het leger hier standgehouden, maar veel meer ook niet. Pétain had weliswaar in een dagorder geschreven ‘Courage... on les aura!’, maar de Fransen bleken na enige tijd zich te moeten terugtrekken op de spreuk: ‘On ne passe pas!’ Het feit dat de Duitse overmacht niet in staat was geweest het Franse verzet te breken, werd als een overwinning van het Franse leger gevierd. Het was dit idee, een dodelijke militaire mystiek, waaraan zeven lintjes werden toegekend. Maar het klank- en lichtspel richtte nu de aandacht op een tableau mort van acht doodskisten, gedekt met de driekleur, waartussen een eenvoudig soldaat. Het was de uitbeelding van een gebeurtenis op 10 november 1920: het kiezen van de onbekende soldaat, die begraven zou worden onder de Arc de Triomphe. Langzaam wandelde Auguste Thain rond de kisten en vroeg zich af op welke van de acht hij zijn bosje bloemen (klaprozen,
margrieten en korenbloemen) zou neerleggen. Plechtig koos hij tenslotte de zesde kist.
Terug in het centrum van de stad dronken we wat neerslachtig koffie, aan de voet van een monsterlijk betonnen monument, hoog oprijzend boven een brede trap. Volgens een gidsje ging het hier om de Overwinning, in de gedaante van een ridder die de armen onverzettelijk voor de borst gekruist houdt en somber voor zich uit staart over stad en rivier. We besloten deze even schamele als gevaarlijke mystiek zo snel mogelijk te verlaten, op weg naar de dennenbossen, op zoek naar het ‘rode gebied’.
Aangeraden was om eerst Fort de Vaux te bezoeken. Het fort, gebouwd in 1880, was in 1911 vervangen door een betonnen geval. In juni 1916 was het stap voor stap door de Duitsers veroverd, vijf maanden later stap voor stap door de Fransen hernomen. In de serie Guides Illustrés Michelin des Champs de Bataille 1914-1918 was in 1928 een deeltje uitgekomen over Verdun, waarin met bijna thanatische zinnelijkheid beschreven werd hoe verschrikkelijk hier gevochten was. Op de foto's was de structuur van het fort nog goed te ontwaren; de grond eromheen was als een reusachtige pokdalige spons en alles was woest en ledig. Maar Victor Neuburg had in zijn gidsje A guide to the western front zestig jaar later al vrij afstandelijk geschreven: ‘Time and numerous visitors have laid waste the surrounding area, and the fort itself
Germania op de knieën. Het geallieerde offensief van 15 juli 1918 tot 2 november 1918
| |
| |
is now little more than a battered heap of crumbling stone...’ Het geheel had eigenlijk iedere directe verwijzing naar de oorlog verloren en leek meer op een wat grote hindernis op een golfcourse: vriendelijk glooiende grasmat, vrolijke driekleur in de mast, wikkels van candybars alom. De aandacht werd vooral getrokken door een grote plaat marmer, die fel afstak tegen het grauwe beton. In gouden letters werd daarop de laatste boodschap uit het fort gememoreerd, overgebracht door een postduif. Het arme beest had, bedwelmd door de strijdgassen, zijn plicht gedaan en vervolgens de geest gegeven. Aangeboden door de Société des Colombophiles.
Vandaar reden we door naar het Ossuaire de Douaumont, een combinatie van mausoleum, katholieke kapel en vuurtoren. Vanaf 1919 is men er geld voor gaan inzamelen, onder leiding van de bisschop van Verdun, monseigneur Ginisty; in 1932 werd het ingewijd. Daar liggen de overblijfselen van 130.000 onbekende Franse en Duitse soldaten (dat is ongeveer de helft van de totale Duitse en Franse verliezen in de gehele Eerste Wereldoorlog). Aan de voorkant ligt een begraafplaats met 15.000 geidentificeerde soldaten. Als men om het bouwsel heenloopt, ziet men door de ruiten stapels botten liggen, soms ordeloos op een hoop, dan weer netjes gesorteerd en op een rij gelegd, schedels bij schedels, dijbenen bij dijbenen. Achterin het gebouw, een trapje af, is een klein winkeltje waar souvenirs gekocht kunnen worden. De opwinding komt pas als we een rij kleine bruine kastjes zien, waarin stereofoto's op glas uit de oorlog te zien zijn. Patrick schuift gebiologeerd van kastje naar kastje. Het is een bonte mengeling van onbeholpen vrachtwagentjes, verschillende soorten geschut, maar ook van de onbegrijpelijke troosteloosheid van het slagveld, de modder van de loopgraven en de lijken, vreselijker dan wat boven ons is opgestapeld en langzaam maar zeker tot een toeristische attractie gereduceerd.
Het tochtje wordt voortgezet, want geen bezoek aan de slagvelden rond Verdun is compleet zonder een bezichtiging van de beroemde Tranchée des Baïonettes. Het is, opnieuw, een monsterlijk betonnen geval, geschonken door de Amerikaan Georges F. Rand. Hier bevond zich op 11 juni 1916 het eerste bataillon van het 137ste regiment in een loopgraaf, 57 man uit de Vendée en Bretagne. Het Duitse bombardement barstte los en de hele loopgraaf raakte bedolven. Pas in 1919 vond men een kleiheuvel, waar nog slechts de bajonetten, keurig in het gelid, bovenuit staken. Toen ik hier vijfentwintig jaar geleden langskwam, waren nog steeds enkele bajonetten en geweerlopen zichtbaar. Nu echter hebben de tijd en het toerisme ook deze tekenen weggesleten en staren we wrevelig naar een kale strook klei met wat houten kruisen onder een massieve sarcofaag. Net als we weggaan komt er een bus aanrijden met een groep Franse schoolkinderen. Hun landerige verveeldheid is slechts met moeite in toom te houden.
Op de weg terug naar Verdun zien we tussen de dennebomen door een terrein, bedekt met gras, met die kenmerkende bobbelige structuur, het pokdalig uiterlijk van een gebombardeerd gebied. Hier lag Fleury, een van de negen dorpen rond de stad die van de aardbodem zijn weggevaagd. Tussen de bomen door lopen paden, eens de straten van een vriendelijk boerendorp. Op regelmatige afstanden staat een wit paaltje: hier stond een boerderij, een blikslagerij, de kerk, het stadhuis, een boerderij. Langzamerhand begint het te schemeren en steeds witter worden de paaltjes in het bos.
We keren terug naar een stad die in de avondnevels somberder dan ooit lijkt, grijs en oud, onder de voortdurende chantage van het verleden. De tragiek is in de loop der decennia sleets geworden. Na het leven is ook de dood aan het verdwijnen, getransformeerd tot een toeristische attractie die in toenemende mate de bezoekers teleurstelt. Terug in het hotel bekijken we nog eens de vrolijke folder van het Office du Tourisme. Op het voorblad blijken twee handen (een rode en een blauwe) elkaar in een grote letter V te vinden. Daarboven vliegt een witte duif: Verdun - l'avenir de la paix.
| |
| |
| |
Canada: a proud young nation
Op weg naar de kust, langs de voormalige frontlijn, passeren we Varennes. Het museum waar, zo te zien, boven de arrestatie van Lodewijk xvi en Marie Antoinette (juni 1791) werd gevierd en beneden de Eerste Wereldoorlog werd herdacht, was gesloten. We rijden door langs de D 38, slaan rechtsaf de D 212 in en bereiken Vauquois. Het dorp heeft een vrij steile heuvel in de rug. Even later blijkt dat het dorp vroeger òp die heuvel lag. Nadat we naar boven zijn geklommen, blijkt niet alleen het vroegere dorp te zijn verwoest, maar de heuvel zelf in tweeën gedeeld te zijn door een aantal gigantische bomexplosies. De grootste krater lag op de plaats, waar zich vroeger het kerkhof had bevonden.
Langzamerhand worden we ongeduldig: we willen nu wel eens loopgraven zien. Was het mysterie van de ‘great war’ immers niet vooral te vinden in die modderige geulen? Misschien was het beter snel door te rijden naar een van de plaatsen waar de slijtageslag aan de Somme (met name in 1916) het heftigst was gevoerd. Dat moest in de buurt van Bapaume-Péronne zijn. Het Michelin-deeltje over Les batailles de la Somme uit 1920 meldde hierover: ‘Ce champ de bataille est celui de la destruction totale.’ Oorspronkelijk een zacht heuvelend, vruchtbaar land met veel boomgaarden was het een maanlandschap geworden waar vegetatie nauwelijks meer mogelijk was. Ook een meer recente Michelin-uitgave, de 1 op 200.000 kaart van de streek, liet zien dat de oorlogsgraven en monumenten hier dik gezaaid waren. Volgens Neuburg was in het Beaumont-Hamel New Foundland Memorial Park, tussen Bapaume en Albert, de situatie van 1918 het best te zien. Het loopgravensysteem van Fransen en Duitsers was er bewaard gebleven en op het terrein zouden nog bergen rotzooi liggen, roestende helmen, prikkeldraad en mortiergranaten. Het gras werd er kort gehouden door schapen, want er kwam nog steeds oorlogsspul door het gazon heen naar boven: ‘If anything dangerous is seen it should not be touched, but reported to the Superintendant.’ Sinds 1959 stond dit park onder beheer van de Canadezen. Dit leek precies wat we zochten.
Het eerste was we er zagen was een plaatselijke electricien, die een nieuwe loopgraaf aan het graven was om de bekabeling voor de terreinverlichting te vernieuwen. Het geheel werd overzien door een reusachtige bronzen eland op een stapel rotsblokken. Maar inderdaad: eindelijk konden we de geallieerde loopgraven in, bijna sierlijke, kronkelige linten die zich 100 meter verderop weerspiegelden in een rijtje Duitse loopgraven. Na enige tijd kregen we echter het gevoel in een Engels park te zijn beland, waarbij gebruik gemaakt was van de natuurlijke geaccidenteerdheid van het terrein, met een kunstig doolhof in het midden, omzoomd door kerkhofjes en gedenktekens (waaronder een grote bronzen Schot in kilt, ter herinnering aan de 51ste Highland Division). Langs de verse loopgraaf van de electricien verlieten we het smetteloze themapark.
Verder ging het, nu naar de beruchte Vimy Ridge, een steile heuvelrug tussen Arras en Lens. Deze was al in het begin van de oorlog door de Duitsers ingenomen en drie jaar lang hadden de geallieerden vergeefs getracht deze te heroveren. In april 1917 was het tenslotte vier Canadese divisies gelukt de Duitsers te verdrijven. Al van verre is er een monument te ontwaren, dat er aanvankelijk uitziet als twee pilaren van wit marmer. Dichterbij gekomen blijkt aan de pilaren, op verschillende hoogten, ook allerlei beeldhouwwerk te zitten. Er is een kleine kiosk, waarin een vriendelijke jongeman een perfect vormgegeven folder uitdeelt. Daaruit blijkt dat alles aan dit monument enorm is. Nadat er tal van nog op scherp staand explosief materiaal was uitgegraven (men vraagt zich af hoeveel slachtoffers dat heeft gevergd), werd er 15.000 ton gewapend beton gestort als fundering. Het geval zelf bestond uit 6.000 ton harde kalksteen, aangevoerd uit Joegoslavië, waaruit ter plaatse meer dan twintig beelden (deels geklede rouw, deels ontklede overwinning voorstellend) werden
| |
| |
gehakt door de beeldhouwer en architect W.S. Allward. De onvermijdelijke trappenstructuur om de pilaren heen bevatte 11.285 namen van Canadezen die op onbekende plekken in Frankrijk waren omgekomen. De bouw had elf jaar geduurd en vergde 1.5 miljoen dollar.
Maar wat wordt hier eigenlijk herdacht? De bestorming van Vimy Ridge was onderdeel van het Somme-offensief van april 1917, waarbij de geallieerden over 25 kilometer aanvielen. De tactiek was onveranderd die van het vorige jaar, zodat het een wrede herhaling werd van de slachtingen van 1916. Neuburg vat het keurig samen: ‘The battle was indecisive and casualties on both sides were extremely high.’ Gezegd moet worden dat vooral de Canadezen hun best hadden gedaan de eigen mensen te sparen. Zo was er een labyrint gegraven in de heuvel, waardoor manschappen en voorraden zonder lange, gevaarlijke aanvoerlijnen dicht bij het front konden worden gebracht. Ook het opperbevel zat niet ver weg op veilige afstand, maar dicht bij de troepen, midden in de heuvel, in een klamme, kille holle ruimte. Deze tunnels maakten het mogelijk om voldoende manschappen te verzamelen om golf na golf de loopgraven uit te laten stromen (waarbij de rechterbuis diende voor de aanvoer en de linkerbuis voor de afvoer van doden en gewonden). Een speciaal trekje van de Canadese bevelhebber was dat hij àl zijn manschappen voorzag van een kaartje van het gebied (in totaal ging het om 40.000 exemplaren), waardoor ze niet - zoals bij de Fransen en Engelsen - meteen reddeloos hun oriëntatie kwijt waren als de bevelvoerend officier sneuvelde. Vooral dit aspect werd helder uitgelegd door een studente die met een aantal collega's door de Canadese regering een aantal maanden per jaar werd uitgezonden als gids in het Memorial Park. We sloten ons aan bij een groep Engelse schoolkinderen, op schoolreis langs het Western Front, die door miss Gay door de tunnels werd geleid. De scholieren vonden het buitengewoon boeiend en stelden voortdurend vragen waaruit bleek dat ze zich goed op de trip hadden voorbereid. Het contrast met de Franse scholieren in Verdun kon moeilijk groter zijn. Een van de jongens uit de groep had zijn enkel verstuikt en hobbelde met een grote
houten kruk achteraan, soms de trappen opgeholpen door twee vriendjes.
Weer boven gekomen zagen we de loopgraven, waarbij de Canadese en de Duitse slechts op 15 meter van elkaar aflagen. Ze zagen er keurig uit - Neuburg had al gewaarschuwd: ‘They seem rather artificial and impossibly tidy.’ Op een heuvel lazen we de folder nog eens: de verovering van Vimy Ridge was een keerpunt in de oorlog, anderhalfjaar later waren de Duitsers verslagen. ‘Back home in Canada, the victory at Vimy Ridge united Canadians and established their country as a proud young nation.’ Neuburg becommentarieert de situatie aanzienlijk koeler. Natuurlijk was het succes van de Canadezen opmerkelijk, al was het alleen maar omdat ze 13.000 Duitsers gevangen wisten te nemen. Maar daarna gebeurde ook hier het onvermijdelijke. Het offensief ‘dwindled into a bloody stalemate’.
| |
Zillebeke: Café Sas Pils
Neuburg bleek steeds meer een betrouwbare companion for travellers te zijn, zoals de ondertitel van zijn reisgids beloofde. Hij voerde ons als moderne pelgims eerbiedig langs de monumenten (hij zou hier en daar wel wat kritischer mogen zijn over de smakeloosheid die op de voormalige slagvelden is opgericht), maar riep voortdurend in herinnering waaraan deze stigmata ontsproten waren. Het wachten blijft overigens op de reisgids van Kees en Chrisje Brants, die voor volgend jaar is aangekondigd. Verder nu, naar het Vlaamse land. Terwijl de militaire begraafplaatsen zich links en rechts als paddestoelen in het herfstige land beginnen te vermenigvuldigen, gaan we naar het Noorden, richting Ieper. Tien kilometer ten zuiden daarvan volgen we het advies van Neuburg en slaan bij Wijtschate rechtsaf het binnenland in. Voorbij het café en een voetbalveld moet zich, ongeveer één kilometer verderop, een
| |
| |
particulier museum bevinden, het vredesmuseum van de heer Becquart: ‘It has a fascinating collection of wartime relics, some of which can be purchased.’ Er zouden ook nog wat loopgraven zijn, waarin Adolf Hitler had gelegen die er zelfs wat tekeningen had gemaakt. Na drie kilometer bereikten we een aantal huizen en moesten constateren dat we het museum hadden gemist. Navraag leerde dat Becquart was overleden, waarop het museum in verval was geraakt. Er zou niet veel meer te zien zijn, maar dat kleine witte huisje daar, dat was het. De bouwval was dicht omringd door hoge brandnetels en grote braamstruiken. Met enig gewurm kwamen we achter het huis, waar een oude mijnschacht nog net niet geheel overwoekerd was. De binnenplaats was verder bezaaid met oude wijnflessen en plastic tuinstoelen, waartussen kookapparaten, die onmiskenbaar in de oorlog nog dienst hadden gedaan. Overal lagen de kenmerkende ijzeren stangen, die gebruikt waren voor de prikkeldraadversperringen. Wat verderop onder de struiken zagen we ineens stapels oude granaten. Voor het merendeel ging het om verroeste ijzeren hulzen, maar er waren ook exemplaren die er nog gaaf uitzagen. Ze wogen zwaar. De meeste spullen waren ongetwijfeld tijdens het ploegen uit de grond naar boven gehaald; nu leek alles langzaam maar zeker daarin weer terug te keren. In zijn chaos en vervuiling bracht het ons dichter bij de oorlog dan alles daarvoor. Hier verwees niets naar een militaire of nationale mythe, maar bood alles - in de woorden van Johan Huizinga - ‘het gevoel van een onmiddellijk contact met een stuk verleden, een gezicht op de dingen van weleer’.
Daarop besloten we dat het mooi was geweest. Niet meer naar Ieper, nu naar de dichtstbijzijnde snelweg, op huis aan. Bij toeval belandden we even later echter in Zillebeeke, even ten zuidoosten van Ieper, naar Hill 60 gelokt door de groene borden van de Commonwealth War Graves Commission. Het was een kunstmatige heuvel, indertijd opgeworpen uit het materiaal dat was weggegraven voor een spoorlijn in de buurt. Ook hier was heftig om gevochten, zoals een bronzen plaat bij het toegangshek vermeldde. Er was uitgebreid gegraven en verschillende lijken zouden zich nog in de afgesloten en ingestorte tunnels bevinden. Maar verder was het vooral een heuvelachtig grasveld, met wat bomen, een oude bunker en veel konijnekeutels. Vanaf de bunker was een groot bord te zien waarop in rode letters stond: museum. Voor een huis stonden twee stukken geschut. Het bleek een café te zijn, dat naar later bleek officieel Queen Victoria Rifles Café heette, maar vooral een lichtbak voerde voor sas pils. Het was een woonhuis geweest, waarvan de benedenverdieping was doorgebroken. Achterin was een bar geplaatst, waaraan drie mensen aan de pils waren. Een grote man met waterige ogen en een Makitapetje op leek de baas te zijn. Zwijgend nam hij wat franken in ontvangst en knipte het licht aan in de achterkamer, die geheel was volgepakt met helmen, machinegeweren, degens en bewerkte koperen granaathulzen. Aan de wand een portret van koningin Astrid, aan wie Paul van Ostaijen ooit zo'n prachtig gedicht had gewijd. Achterin bevond zich een trap naar de eerste verdieping; potloodpijlen suggereerden dat de uitstalling zich daar voortzette. Boven waren drie kamertjes waar pagina's met oorlogstaferelen uit geïllustreerde tijdschriften de muren tooiden. Opnieuw veel helmen, wat overzichtskaarten, een machinegeweer en een plastic windscherm voor de scooter. Weer terug beneden werd, nog
steeds zwijgend, door een vrouw vaag gewezen naar een aangebouwde loods, waar zich een grote hoeveelheid geweren, granaten, helmen, seinlampen, wegwijzerborden, bajonetten en enkele vliegtuigpropellers bevond. In de hoek was een kraan, die zachtjes stond te lekken boven een machinegeweer. In nog een ander hoekje - richting w.c. - waren vitrines opgesteld, uitsluitend gevuld met insignes. Dit was de ideale verzameling, waarin geen enkele ordenende hand zich tussen het verleden en de bezoeker had gewrongen. Hooguit was er hier en daar wat gesorteerd, helmen bij helmen, epauletten
| |
| |
bij epauletten, maar ook die poging was maar zeer ten dele doorgevoerd.
Terug naar de bar en koffie drinkend ontdekten we pas dat op een drietal wankele keukentafeltjes, overdekt met wat vezelplaten, twee lange rijen bruine kastjes waren geplaatst, die we al eerder hadden gezien bij het Ossuaire. Ze werkten na inworp van een 5-frankstuk. Patrick stroopte zijn mouwen op, stak een sigaret op en bestelde pils en de benodigde munten. Zo nu en dan riep hij me, om even mee te kijken. Ook hier vormden de foto's weer een bonte collectie, zij het nog wat gruwelijker: een hond die in het niemandsland tussen de loopgraven met een helm kwam aandraven, het bergen van de lijken uit een modderige bomkrater, het maanlandschap bij Hellfire Corner. Ja, die kastjes waren mooi, beaamde de oude man, daar waren er niet veel meer
Oorlogsballet. Deze foto mocht van de Franse censuur niet gepubliceerd worden tijdens de oorlog
van. Ze waren vlak na de oorlog gemaakt en hij wist nog maar één andere plek waar ze ze ook hadden. Nee, die waren niet te koop, nee mijnheer. Aan de bar werd een onverstaanbaar, langzaam gesprek voortgezet en een andere zender op de radio opgezocht. Het was de vraag of ze begrepen wat ons tot hen bracht. Op één foto was, met een ongelofelijke diepte en messcherp, een dode boom te zien. Over een tak hing een opgeblazen lijk. Het deed me aan een passage denken in Rites of Spring van de Canadese historicus Modris Ecksteins, een van de meest intrigerende boeken over de wereldoorlog. Daarin beschrijft hij hoe de wentelingen van het lichaam van een soldaat, door een granaatexplosie de lucht in geslingerd, hun parallel vonden in de bewegingen die Diaghilev zijn dansers voorschreef bij Le sacre du printemps.
Tijdens de rit terug kwam het gesprek op Verdun, waar in 843 het grote Europese rijk van Karel de Grote in drieën was gedeeld, waarna een reeks burgeroorlogen zou aanvangen. Was de Eerste Wereldoorlog niet de laatste in die reeks en tegelijkertijd de eerste van een nieuwe serie? Was dit immers niet een oorlog, waarin de oude, aristocratische militaire mystiek een onheilige alliantie was aangegaan met het nieuwe nationalisme en de gedisciplineerdheid van de middenklassen? Duidelijk was echter het gevoel dat dit alles behoorde tot een afgesloten periode: het westelijk front was niet alleen rustig, het was voorbij, voorgoed voorbij. Misschien verklaart dat het bezoek aan deze slagvelden, als het krabben aan een litteken, als de huiver in een spookhuis op de Efteling. Langzaam stokte de conversatie. Ja, die kastjes waren prachtig.
|
|