| |
| |
| |
Gerard de Vries
De belofte van het verleden
Remembering the bold promise of the past William Wordsworth, The Prelude
Van autobiografieën als vorm van geschiedschrijving wordt het waarheidsgehalte vaak in twijfel getrokken. Zij onderscheiden zich van biografieën door een minimale afstand van de schrijver tot zijn onderwerp waardoor de neutraliteit nauwelijks gewaarborgd is; veeleer dient men van een zekere mate van partijdigheid uit te gaan. Ook maken autobiografen vaak een zeer exclusief gebruik van het geheugen, en dat is een nogal onvolledige bron van kennis. Voortdurend immers moet het geheugen terrein afstaan aan de vergetelheid, een strijd die in hevigheid toeneemt naarmate de jaren verstrijken.
Paradoxaal genoeg lijkt het waarheidsgehalte van de meest pure vorm van de autobiografie, de jeugdherinneringen waarin de formatieve jaren tot leven worden gebracht, veel minder kwestieus. De levensvreugde die men in de kinderjaren terugvindt, is zo algemeen en zo onmiskenbaar dat deze geheel los lijkt te staan van de aan het woord zijnde memoirist. Het geluksgevoel dat aan de kinderjaren wordt ontleend, kan simpel worden geïllustreerd door de oververtegenwoordiging van het zomerseizoen in die jaren. De zomerse impressies zijn zo hardnekkig dat de feitelijke onmogelijkheid van kinderjaren die zich uitsluitend onder de zon afspelen manmoedig wordt genegeerd.
‘Het lijkt wel of het altijd zomer is wanneer ik terugkijk,’ schrijft George Orwell in Coming up for air. De tuin van de boerderij waar Herbert Read zijn eerste levensjaren doorbracht is in zijn geheugen ‘steeds een plaats door van bladeren gevlekt zonlicht overgoten’. Hetzelfde voor de Britse eilanden onwaarschijnlijke weertype treffen we aan in Forrest Reids jeugd: ‘Het was altijd zomer, altijd iets na het midden van de dag, en altijd scheen de zon.’ En Wordsworth dichtte in ‘To a butterfly’:
We'll talk of sunshine and of song,
And summer days, when we were young;
Sweet childish days, that were as long
De permanente zonnegloed waarin jeugdherinneringen zich hullen, geeft helder aan welke fraaie voorstellingen men van zijn kindertijd heeft overgehouden. Hoe langer de weg die het geheugen moet afleggen, des te geringer, lijkt het, zijn de overlevingskansen van minder plezierige ervaringen. Deze omstandigheid is zo vanzelfsprekend dat men, liever dan pogingen te ondernemen om het beeld dat het geheugen oplevert te completeren, veel tijd heeft besteed om dit raadsel te verklaren. ‘Waarom lijken deze lang vervlogen dagen, die onherroepelijk voorbij zijn, schitterender, voller en feestelijker dan ze in werkelijkheid waren?’ vraagt Anton Tsjechov zich in het verhaal ‘De bisschop’ af. Tsjechov had alle reden om zich hierover te verwonderen, want zijn jeugd kende vele schaduwzijden.
‘Mijn vader,’ schreef hij op een andere plaats, ‘begon met mijn opvoeding, of eenvoudiger gezegd, begon met me te slaan voordat ik de leeftijd van vijf jaar had bereikt.’ Het kan
| |
| |
natuurlijk ook zo zijn dat ondanks onaangename gebeurtenissen, vreugdevolle momenten zich tijdens de jeugd gemakkelijker voordoen of volkomener zijn dan in latere jaren.
Het geheugen zou dan accuraat registreren, en evidente vertekeningen zoals de altijddurende zomers brengen op correcte wijze tot uitdrukking dat het aan kinderen geschonken levensgeluk een diepere en blijvender indruk maakt dan andere momenten. Aldus bezien zou men betreffende het waarheidsgehalte van herinneringen twee scholen kunnen onderscheiden. Enerzijds de memoiristen die het geheugen beschouwen als een toverkijker, een prisma die het licht verkleurt tot de aquarellen van een regenboog. En anderzijds zij die het geheugen beschouwen als een verrekijker die alleen maar dichterbij haalt maar niet tot verdraaiing of verfraaiing in staat is. Vreemd genoeg neigen degenen voor wie de herinneringen aan de jeugd het meest betoverend zijn tot de tweede opvatting. Vreemd genoeg, omdat juist voor deze groep het verschil in genoegen dat men aan de opeenvolgende levensfasen ontleent, aanleiding zou mogen geven voor twijfels. Maar twijfels zijn niet verenigbaar met de zekerheid die men heeft over de echtheid van de warmte die jeugdherinneringen uitstralen. Wanneer deze gevoelens onaantastbaar zijn, moet men wel tot de slotsom komen dat het geheugen niet bedriegt, maar bewijst.
William Hazlitt heeft in Table Talk de werking van het geheugen aan een boeiende en mooie reflectie onderworpen. ‘Distant objects please... because, not being obtruded too close upon the eye, we clothe them with the indistinct and airy colours of fancy.’ Deze formulering laat zowel toepassing op afstand in de tijd als in de ruimte toe, hetgeen helpt om deze kijk op het geheugen te begrijpen. De fantasie vult de ruimte op die vrij blijft door onscherpe waarneming. ‘We fill the thin, viewless space with shapes of unknown good, and tinge the hazy prospect with hopes and wishes and more charming fears.’ Deze uitleg lijkt vooral, om niet te zeggen uitsluitend, geschikt voor mensen voor wie fantasie en optimisme identiek zijn. Optimisme kan zich vooral manifesteren als het gaat om de toekomst die immers volledig ingevuld kan worden. Maar in het essay ‘On the past and future’ stelt Hazlitt dat juist degenen voor wie de toekomst geen beloften lijkt in te houden, de neiging hebben zich te wenden tot het verleden.
Deze gedachte die moeilijk te verzoenen lijkt met de eerdere, komt ook voor in de autobiografie van Alexander Herzen als verklaring voor het raadsel van het verleden. ‘Zo lang als iemand maar vooruitgaat, zonder stil te staan en zonder zich te bezinnen, en tenzij hij de rand van een afgrond nadert of zijn nek breekt, zolang blijft hij geloven dat zijn leven voor hem ligt; en daarom kijkt hij neer op het verleden en is het hem onmogelijk het heden naar waarde te schatten.
Maar wanneer het leven de lentebloemen terneerdrukt en de zomergloed afkoelt - wanneer hij zich realiseert dat zijn levensloop zijn einde nadert en alles wat overblijft niet meer is dan een herhaling van het leven, dan reageert hij heel anders op de schittering en warmte en schoonheid van vroege herinneringen.’
Dit alles klinkt overtuigend genoeg; de aandacht wordt vastgehouden of verlegd naar die levensfase waarvan de overpeinzing het meeste genoegen verschaft, maar het laat de vraag onbeantwoord waarom juist de vroege herinneringen borg staan voor ‘schittering en warmte en schoonheid’.
| |
Herinnering of verbeelding
De nauwe verwantschap die er is tussen verbeelding en herinnering - hoe moeilijk is het soms niet om een echt van een vermeend voorval uit het verleden te onderscheiden - is de bron van de gedachte dat onze jeugd door ons voorstellingsvermogen wordt geïdealiseerd. De kindertijd zou een ‘uitvinding van volwassenen’ zijn. Bij dit idealiseren worden dissonanten weggelaten, bewust of onbewust. Joseph Brodsky noemt het geheugen dan ook ‘de bondgenoot van vergetelheid’. Het vele psy- | |
| |
chologische onderzoek naar het reduceren van cognitieve dissonantie geeft aan dat het onderscheid tussen het bewust en onbewust weglaten van onwelkome gevoelens verre van scherp is. En het langdurige kassucces van Freuds leer over de verdringing van ‘onlustverwekkende voorstellingen’ duidt erop dat er nogal wat brandende kwesties in de doofpot van onze geest worden gestopt. Maar de rationele vermindering van dissonanties doet zich voor op elke leeftijd, terwijl het verdringen alleen gebeurtenissen betreft die in emotioneel opzicht buitengewoon negatief zijn en voorts personen betreffen met een geestesgesteldheid die de herinnering hieraan niet toelaat. Een algemene regel valt hier derhalve moeilijk uit te destilleren.
Degenen die herinneringen vooral zien als dia's die alles vertellen over zomervakanties, maar niets over school en kantoor waar zoveel meer tijd wordt doorgebracht, moeten derhalve vooral leunen op de selecte wijze waarop jeugdherinneringen worden opgehaald. Maar dan is er onmiddellijk de vraag waar de behoefte vandaan komt om juist de kindertijd mooier voor te stellen en niet latere levensfasen. Bovendien zijn er ook voorbeelden waarin de jeugd bepaald niet geromantiseerd wordt, zoals in de autobiografie van Stendhal. Dat blijde herinneringen een levensbeschrijving ook niet lezenswaardiger behoeven te maken blijkt uit de herinneringen van Maxim Gorki, een aaneenschakeling van ellendigheden. (Maar alles is relatief, want ‘veel later,’ schrijft Gorki, ‘heb ik begrepen dat de Russen, doordat zij gedwongen zijn een armoedig leven te leiden, ertoe komen in het verdriet verstrooiing te zoeken.’)
Een volgende denkbare verklaring is het gevoel van verlies dat de herinnering aan de jeugd veroorzaakt en dat tot nostalgie opwekt. Als iets onherroepelijk verloren is, wordt het oordeel daarover onevenwichtig. Omdat de kans dat de negatieve kanten van de jeugd herleven, afwezig is, wordt de aandacht geconcentreerd op de positieve aspecten. Deze redenering lijkt alleen op te gaan wanneer de voorbije jeugd als een verlies wordt ervaren, met andere woorden als iets dat meer goede dan kwade kanten bezat.
En dus dient opnieuw de vraag zich aan waarom dit voor de kindertijd een praktisch algemene regel is.
Als de gedachte wordt losgelaten dat het geheugen het verleden verfraait, dient een betere verklaring te worden gevonden.
Delight and liberty, the simple creed
schreef Wordsworth in zijn beroemde ‘Ode, Intimations of immortality from recollections of early childhood’ en vervolgde:
The song of thanks and praise;
Vergelijkbaar hiermee zijn die andere gemeenplaatsen waar de jeugd zou vertoeven: zorgeloosheid en geborgenheid. Recente onderzoeken naar kindermishandeling en molestatie van echtgenotes duiden op zulke hoge frequenties dat men de afhankelijkheid van een familieverband evengoed als een ernstige risicofactor kan beschouwen dan als een kenmerk van veiligheid. De jeugd van Jules Renard, Ivan Toergenjev en Marnix Gijsen, alle drie zonen van ontaarde moeders, laat zien dat literair talent geen enkele bescherming biedt tegen excessieve vormen van affectieve verwaarlozing.
| |
Morele ontwikkeling
Er zijn andere omstandigheden waardoor men in de kindertijd zonder kritiek de wereld beziet die men aantreft. Ten eerste ontbreken gedurende lange tijd feitelijke alternatieven, omdat kennismaking met andere omgevingen afwezig of fragmentarisch is. Het ontbreekt dus aan vergelijkingsmateriaal op grond waarvan men de kwaliteit van de eigen leefsituatie kan beoordelen. Een beoordeling op grond van zelfontwikkelde normen is pas op veel latere leef- | |
| |
tijd aan de orde. Mensen worden zonder een moreel onderscheidingsvermogen geboren en afgezien van de kennis die men opdoet als gevolg van het socialisatieproces, komt het zelfstandig normatieve denken pas na een groot aantal jaren tot ontwikkeling. De kennismaking met de wereld is daarom te vergelijken met een ontdekkingsreis gedurende welke men immuun is voor teleurstellingen. En dat moet inderdaad een mooie onderneming zijn.
Gelet op het geringe aantal autobiografen dat er melding van maakt, lijkt het alsof de morele ontwikkeling nogal onopgemerkt haar eerste schreden zet. André Gide beschrijft, min of meer terloops, zo'n moment waarop hij zich van ‘un des premiers éclairs de ma conscience’ bewust is, en hij vervolgt met op te merken dat het vluchtige, zwakke schijnsel ervan nauwelijks vermocht door te dringen in zijn jeugd (hij is dan al tot de leeftijd van een zelfstandig schoolkind gevorderd). Uitvoeriger en uitzonderlijk helder en fraai is het besef en verlies van een foutloze wereld beschreven door Edwin Muir. Bij hem meldde de kennis van goed en kwaad zich door middel van schuldgevoelens. Aanvankelijk waren deze anoniem, maar toen het raadselachtige eraan ontnomen werd, ‘was de wereld die mijn ogen zagen een andere wereld dan die uit mijn kindertijd, die nooit meer terugkeerde’.
Wie in gedachten terugreist in het verleden kan zich onmogelijk ontdoen van de morele ontwikkeling die men sedertdien heeft doorgemaakt. Het geweten gooit een definitief roet in het eten. Het geheugen kan gebeurtenissen doen herleven, maar de gevoelens die daarbij hoorden kunnen niet meer worden gereproduceerd. Men is zich bewust van het kwaliteitsverlies dat in de waardering van het leven is opgetreden, maar dit verschil is niet traceerbaar en dus niet verklaarbaar. Maar het besef van betere tijden is onmiskenbaar en daarom is de indruk van eeuwigdurende zomers een treffende waarneming, veel juister dan de klimatologische feiten die dit verschijnsel weerspreken.
The prelude
Er zijn schrijvers voor wie hun jeugd zoveel betekende dat zij aan de kindertijd als thema een groot deel van hun oeuvre hebben gewijd. De beroemdste voorbeelden zijn Proust, Wordsworth en Nabokov. Het geluk dat hun jeugd hun verschafte, was zo groot en evident dat naast de pogingen tot reproduktie men relatief weinig tijd heeft besteed aan een verklaring ervan.
Voor Wordsworth is een herinnering een bron van levende gedachten die voortdurend tot verdere ontwikkeling gebracht kunnen worden. Herinneringen bevatten ‘life and food/For future years,’ schrijft hij in ‘Lines, composed a few miles above Tintern Abbey, on revisiting the banks of the Wye during a tour, July 13, 1798’. Wordsworths autobiografische hoofdwerk The prelude toont uitvoerig de essentiële rol van zijn kindertijd. The prelude is geen conventionele autobiografie; gebeurtenissen worden, ingelijst in filosofische reflecties, slechts verhaald voor zover ze zijn gevoelsleven intensief raakten. Het gedicht bestaat uit veertien ‘boeken’. De eerste twee beschrijven zijn kinderjaren en schooltijd en vooral de vele emoties die de natuur bij hem losmaakt tijdens zijn wandelingen in het Esthwaite dal:
Days of sweet leisure, taxed with patient thought (i, 43).
Wordsworth bespeurt in de kinderlijke genoegens
An intellectual charm; that calm delight
Which, if I err not, surely must belong
To those first-born affinities that fit
Our new existence to existing things,
And, in our dawn of being, constitute
The bond of union between life and joy.
De verklaring die hier wordt gegeven, lijkt niet onverenigbaar met de teleurstellingsvrije kennismaking die de kindertijd kenmerkt. De
| |
| |
vreugdevolle gevoelens domineren in de herinnering boven de hieraan ten grondslag liggende waarnemingen en kunnen steeds opnieuw opgeroepen worden; ze vormen
A prospect in the mind. (ii, 352)
Dan volgen de beschrijvingen van de moeilijke jaren in Cambridge, de zwarte periode in Londen en de tijd in Frankrijk waar hij in verwarring raakte door de turbulente ontwikkelingen die volgden op de Franse Revolutie:
... Sorrow, disappointment, vexing thoughts,
Confusion of the judgement, zeal decayed.
De problemen worden overwonnen en hij put kracht uit de troostrijke gedachten aan het verleden:
... So feeling comes in aid
Of feeling, and diversity of strengh
Attends us, if but once we have been strong.
Oh! mystery of man, from what a depth
Proceed thy honours. I am lost, but see
In simple childhood something of the base
On which thy grandness stands...
Het verleden is echter niet alleen een toevluchtsoord voor het heden, maar vooral ook een bergplaats van te hernieuwen gevoelens:
While yet we may, as far as words can give,
Substance and life to what I feel, enshrining,
Such is my hope, the spirit of the Past
Aldus bezien zijn verleden, heden en toekomst voor Wordsworth in zoverre gelijk dat ze alledrie hun levensessentie ontlenen aan zijn jeugd. Een leven vergelijkbaar met een uurwerkmechaniek, dat loopt dankzij het opwinden aan het begin ervan.
| |
Ballingschap
Het ervaren van een gemis dat het terugdenken aan de jeugd oplevert, wordt in intensiteit wellicht nog overtroffen door de smarten en misère die ballingschap teweegbrengt. Ballingschap is gevangenschap in de ruimte; het buitenland vormt de cel. Maar de scheiding van de mensen die men liefheeft en het landschap waarvan men houdt is dezelfde, terwijl het verlies van de moedertaal daar vaak nog bijkomt. Het is opvallend dat wanneer de scheiding minder volledig is, verbanning toch niet als minder smartelijk wordt ervaren. De Russen, een volk dat zich al eeuwen specialiseert in vaderlandsliefde en verbanning, geven hiervan een duidelijk voorbeeld. Na de revolutie in 1917 verlieten talloze families in zulke grote getale Rusland dat in emigrantensteden als Parijs en Berlijn volledige Russische gemeenschappen konden voortleven. Er werd daar uitsluitend Russisch gesproken en het aantal kranten en tijdschriften in ballingschap beliep vele tientallen. De Tweede Wereldoorlog maakte hieraan een einde, maar tot die tijd was er van ontheemding in sociale en culturele zin weinig sprake. Het verlangen om naar Rusland terug te keren was er echter niet minder om. Natuurlijk speelden verloren bezittingen hierbij een rol, maar rijkdom was onder de Russische intelligentsia bepaald geen algemeen verschijnsel en is bovendien wel een erg onwaarschijnlijke bron van heimwee en weemoed.
Dat geldt ook voor het landschap: Rusland, ook het Europese deel ervan, vertoont minstens zoveel natuurverschillen als Noord-Europa en waarom zou men zich in dit opzicht iets gelegen laten liggen aan staatkundige grenzen. Er is maar één verklaring mogelijk, namelijk dat de verbanning een fysieke scheiding met de kindertijd teweegbrengt, die anders alleen maar in de tijd wordt voltrokken. Exile verliest zijn emotionele inhoud als het niet samengaat met expatriëring. In het Russisch wordt de jeugd, otrochestvo, maar door twee letters onderscheiden door het woord voor va- | |
| |
derland, otechestvo. Verbanning materialiseert het afscheid van de kinderjaren.
Hoe dit in de praktijk werkt, kan toegelicht worden aan de hand van de bekende madeleine van Marcel Proust. Toen hij op volwassen leeftijd kruimels van dit gebak proefde, vermengd met lindebloesemthee, kreeg hij een ‘schok’ vanwege het ‘machtige vreugdegevoel’ dat hem overviel, omdat de smaak hem deed herinneren aan zijn jeugd. Hij schrijft:
‘Het zien van de madeleine had me nergens aan herinnerd, voor ik ervan geproefd had, misschien omdat ik dit gebak, zonder ervan te eten, vaak op de toonbanken had zien liggen en dat daardoor het beeld zich van die dagen in Combray had losgemaakt en zich met andere, latere verbonden had.’
In een nutshell, of beter gezegd, in een Sint Jacobsschelp, wordt hier beschreven welke schade verbanning kan berokkenen. Immers als Proust zou zijn geëmigreerd, dan zou hij in de bakkerijen geen madeleines hebben aangetroffen. Het enkele zien ervan, eventueel op een afbeelding, zou hem dan wel aan die dagen in Combray hebben herinnerd, maar die herinnering zou dan worden vermengd met het bewustzijn van de emigratie.
Hetzelfde kan worden opgemerkt in de overpeinzing van H.V. Morton die op een zomeravond twee jongens ziet zwemmen in een bocht van een rivier in het betoverende landschap van het Schotse Galloway.
‘Als een van jullie beiden, dacht ik, het lot treft dat jullie toekomst ergens ver weg ligt, bijvoorbeeld in Canada of Australië, hoe kostbaar zal dit moment dan voor jullie worden.’ En hij beschrijft dan uitvoerig dat het geheugen alles minutieus zal opslaan, ‘de kleur van deze avond en de koelte van het water, en misschien zelfs de vlucht van de vleermuis en het geluid van de zwaluwen’.
Vanzelfsprekend heeft dit vasthouden in het geheugen niets te maken met een eventuele emigratie in jaren die ver weg liggen. Maar het is wel gemakkelijk om in te zien dat de herinnering aan het verleden veel aan scherpte verliest wanneer alleen de tijd ons van het verleden scheidt en niet ook de omgeving, de bocht van de rivier en ‘the yellows of the sunset, shining as it sang on the last few miles of its journey to the bay’.
| |
Onvrijwillige herinneringen
Zolang de zintuigen de objecten uit het verleden kunnen blijven waarnemen, is een tastbaarder band aanwezig dan die van het geheugen. Zo beschrijft Heinrich Heine dat zijn drang, zijn ‘närrische Sehnsucht’ naar Duitsland wordt ingegeven door turfgeur, heideschapen, zuurkool en knollen:
Denkt euch, mit Schmerzen sehne ich mich
Nach Torfgeruch, nach den lieben
Heidschnucken der Lüneburger Heid',
Nach Sauerkraut und Rüben.
Zo bezien heeft het meedragen van relikwieën uit de kindertijd, zoals teddyberen en boeken, of het koesteren van foto's uit het verleden, niet de functie om het verleden levend te houden, maar om het te begraven. Het voortdurende contact voorkomt immers een toevallige ontmoeting die, zoals in Prousts geval, ‘een schok’ teweegbrengt. Attributen uit de jeugd bieden bescherming tegen de overval van een ‘onvrijwillige herinnering’, zoals Proust deze noemde. Een balling is dus uiterst kwetsbaar, omdat vrijwel alles dat hij heeft achtergelaten associaties kan oproepen met zijn jeugd.
Wie erg om zijn jeugd geeft, doet er daarom verstandig aan zijn geboortegrond niet te verlaten. Zo woonde Wordsworth in het Lake-district waar hij geboren werd, en de vier huizen die hij er vanaf 1799 tot zijn dood in 1850 bewoonde liggen slechts enkele kilometers van elkaar rond Grasmere, op loopafstand van Hawkshead waar hij zijn jeugd doorbracht. Grasmere, de plaats waar hij begraven ligt in de schaduw van acht taxusbomen die hij op het kerkhof plantte, is ook de naam van het aangrenzende meer, een water dat de dichter, groot wandelaar als hij was, meer dan duizenden keren moet hebben gepasseerd.
| |
| |
En zo ook drukt ballingschap zwaarder naarmate men zijn jeugd meer liefheeft. Bij Vladimir Nabokov, wiens naam praktisch synoniem is met een ‘gelukkige jeugd’, treffen we de hier besproken samenhang tussen ballingschap en kindertijd dan ook uitvergroot aan: ‘De nostalgie die ik al deze jaren heb gekoesterd,’ schrijft hij sprekend over het leed van emigranten in zijn autobiografie Speak, Memory, ‘is een uitgedijd besef van een verloren jeugd.’ En vele van zijn romans waarin verbannen Russen de hoofdrol spelen, zoals Mary, Glory, The Gift en Ada, zijn in overheersende mate boeken over de jeugd en de hoofdpersonen waarin Nabokovs kinderjaren en schooltijd vaak moeiteloos zijn te herkennen. En, identiek aan wat bij Wordsworth werd aangetroffen, is ook bij Nabokov in de kennismaking met de wereld de betovering van de jeugd gelegen: ‘Nothing is sweeter or stranger than to ponder those first thrills.’
Brodsky heeft een andere verklaring voor de kwetsbaarheid van de Russen. Wij zijn, zegt hij, een erg honkvast volk, meer dan bijvoorbeeld de Duitsers en Fransen, al was het alleen maar omdat zij auto's hebben en geen noemenswaardige grenzen. ‘The notions of permanence are therefore stronger, the sence of loss as well.’ Brodsky heeft het over de Russen van deze eeuw, van na de Revolutie. Maar de liefde, die de Russen voor hun land is aangeboren, is van veel oudere datum en moet, volgens de redenering hierboven, haar begin hebben in de kindertijd. En het aantal jeugdherinneringen van Ruslands grootste schrijvers is bijzonder ondersteunend voor deze visie. Alexander Poesjkin klaagde er in 1822 over dat de Russische dichters zo exclusief hun jeugdjaren tot onderwerp namen. En in Jevgeni Onegin doet Poesjkin de volgende oproep:
Stop eindelijk toch eens met klagen
en kwaken over voorbij' dagen.
Weg, die oude tijden. Verdwijn.
Er moet toch wel wat anders zijn.
Sergej Aksakovs Kinderjaren vormt het hoogtepunt van zijn werk, en zijn wellicht de mooiste herinneringen ooit beschreven. Alexander Herzen dankt zijn plaats in de literatuur aan zijn herinneringen, waarvan het eerste deel teruggaat naar zijn kindertijd. Met Kinderjaren vestigde Leo Tolstoj zijn schrijversnaam. Ook Maxim Gorki, Vladislav Chodasevitsj, Boris Pasternak en Marina Tsvetajeva schreven jeugdherinneringen. En Vladimir Nabokov tekende zijn jeugdjaren driemaal op: in Conclusive evidence, de Russische herschrijving Drugie Berega en tenslotte in Speak, Memory.
| |
Het paradijs herwonnen
Sommige mensen stellen alles in het werk om na ommekomst van hun jeugd het verloren gegane Arcadië te heroveren. Als men schrijver is, is dat in elk geval op papier mogelijk. Proust, die op het midden van zijn leven met Jean Santeuil begon, en tot zijn dood aan het (her-)schrijven van À la recherche du temps perdu werkte, heeft zijn leven op dat moment een spiegel van papier voorgehouden. Het zijn natuurlijk niet de herinneringen zelf, maar de literaire verbeelding ervan, welke hieraan de glans van onsterfelijkheid verlenen. ‘Memory met imagination halfway in the hammock of his boyhood's dawn,’ schrijft Nabokov in Ada, door Robert Phelps het Paradise Regained van deze eeuw genoemd. Maar desondanks vallen bij onsterfelijke meesterwerken intenties en waardering nooit mooier samen dan wanneer het gaat om jeugdherinneringen. Immers, de onvergankelijkheid van de herinneringen eraan, die ons gedurende ons gehele leven begeleiden, geven aan de jeugd de schijn van eeuwigheid. Of, zoals William Wordsworth in zijn ‘Ode’ dichtte:
Though nothing can bring back the hour
Of splendour in the grass, of glory in the flower;
We will grieve not, rather find
Strength in what remains behind;
Which having been must ever be.
| |
| |
| |
Literatuur
Naast de titels die zijn genoemd, is gerefereerd aan de volgende werken. Joseph Brodsky, Less than one; Vladislav Chodasevitsj, Nekropolis; Maxim Gorki, Uit mijn kinderjaren; André Gide, Si le grain ne meurt; Marnix Gijsen en René Goris, Grafzuil voor Agnes; Heinrich Heine, Deutschland, ein Wintermärchen; Alexander Herzen, Kinderjaren, jeugd en verbanning (delen 1 en 2 van Mijn verleden en gedachten); Edwin Muir, An Autobiography; Marcel Proust, Combray (vert. C.N. Lijsen); Jules Renard, Poil de Carotte (Peenhaar); Stendhal, Vie de Henri Brulard; Marina Tsvetajevas autobiografische geschriften Herinneringen en portretten. De herinneringen van Toergenjev en Pasternak beginnen bij hun studententijd; vermeldenswaard is dat Pasternak een verhaal, De kindertijd van Loevers, schreef. De sadistische trekken van Toergenjevs moeder komen in elke biografie voor, zoals die van A. Yarmolensky of L. Schapiro. De opmerking van Tsjechov stamt uit diens biografie door Troyat. De opmerking van Poesjkin is bijvoorbeeld te vinden in Tatiana Wolff, Pushkin on Literature.
De citaten van Read en Reid zijn ontleend aan Brian Finney, The Inner I en dit vormt eveneens de bron van ‘een uitvinding van volwassenen’, een uitspraak van Luann Walthar. Het citaat van Morton komt uit In Scotland Again, dat van Phelps is vermeld op het omslag van de Fawcett-editie van Ada.
|
|