gebeurt wat gebeurt? Ik weet er niet goed raad mee. Temeer niet omdat ik besef dat ik als vleeseetster met elke willekeurige slachter collaboreer. En tegen die collaboratie, het is gek, lijkt geen kruid gewassen. Hoe afschuwelijk de verhalen, foto's of films ook zijn, invloed op het gedrag hebben ze nauwelijks. Verstand en gevoel schreeuwen nee!, maar jij zit alweer lang en breed met een dikke biefstuk van de haas voor je neus en vindt de smaak... lekker. En het koeiegezicht? Dat is allang opgegeten door de tijd. Daar denk je niet meer aan. Hoe kan dat? Bewijst het niet dat de uitwerking van een constante inprenting hoe onzinnig ook - het gaat hier tenslotte om een volkomen uit de lucht gegrepen waardeschaal volgens welke het ene wezen minder recht op leven heeft dan het andere - onomkeerbaar is en fataal?
Hoe snel een dergelijke inprenting je aantast heb ik aan mezelf kunnen zien. Kleine dieren worden doorgaans nog veel lichtzinniger gedood dan grote. Wie serieus maalt om de dood van muis, mug of mot wordt niet alleen voor gek verklaard, maar ook bedreigd met maatschappelijke excommunicatie. Toch heb ik als zesjarige een keer alle muizevallen op zolder onklaar gemaakt. Toch heb ik als achtjarige het hele huis bij elkaar geschreeuwd toen mijn vader de kat uitkamde en alle vlooien in een soepkom verdronk. Goed, muizen hebben lieve snoetjes en spelen meestal vriendelijke rollen in kinderboeken en vlooien had ik in een vlooientheatertje een echte gouden koets zien voorttrekken, maar daardoor kwam het toch niet. Voor wormen, vliegen of muggen kwam ik net zo goed op en die kennen geen kunstjes en hebben evenmin een zichtbaar gezicht.
Op de middelbare school hadden wij een leraar Nederlands die iets had met muggen. In de eerste klas, ik was toen dertien jaar, las hij het overbekende Zuidafrikaanse gedicht Muskiete-jag voor van A.D. Keet. De eerste strofe gaat zo:
Jou vabond, wag, ik sal jou krij,
Van jou sal net 'n bloedkol blij
Deur jou vervloekte gonserij,
Deur jou gebijt en plagerij
Kan ik nie slaap vir ure.
Het is een aanstekelijk gedicht, daar gaat niets van af. Alleen al vanwege de laatste twee regels:
Maar dóód sal hij, sowaar ik sweer -
Mijn naam is Van der Merwe!
Niettemin zat die bloedkol me dwars, alleen al de grappigheid van het woord. En waarom moest die mug zonder pardon tegen het behang worden geplet terwijl de moordende medemens in leven werd gelaten? Ik kon er niet bij en eigenlijk kan ik er nog niet bij. Maar gaandeweg stomp je af. Dat wil zeggen: je doet concessies aan de communis opinio om niet buiten de boot te vallen. Nog geen jaar later las dezelfde leraar De muggesteek van C. Muller voor en ik was al om. Het is een belerende dialoog voor kinderen uit de vorige eeuw. Een jongetje, Frederik, vraagt daarin aan zijn vader:
Vaderlief!, heeft onze lieve Heer de muggen ook gemaakt?
Vader: Wel zeker. Onze lieve Heer heeft alles gemaakt.
Frederik: Maar dan moet onze lieve Heer toch geen goed God zijn. Zie maar eens hoe eene mug mij gestoken heeft. Het is waarlijk al een buil. Als ik er maar niet aan sterve.
Vader: Wees maar gerust. Gij zult er niet aan sterven.
Volgt een kostelijke tweespraak waarin de vader zegt dat de muggen gemaakt zijn om de kinderen te waarschuwen dat ze 's nachts hun ramen moeten sluiten zodat ze niet verkouden worden. Maar daar neemt Frederik geen genoegen mee, want ook in de tuin wordt hij door muggen gestoken en een tuin bezit geen ramen die je dicht kunt doen. ‘Als ik in onzen lieve Heer's plaats was,’ zegt hij, ‘zou ik alle muggen dood maaken.’ Dan komt de vader met een heel ander argument op de proppen