Dat betekent echter niet dat de Sint Pieter wordt afgebroken, omdat de paus riskeert bij een aardbeving de koepel op zijn hoofd te krijgen.
We zijn allemaal bang om te verdrinken. Die angst maakt ons gevoelig voor het aanbod van rijkswaterstaat om voor onze veiligheid te zorgen. Er blijft echter een probleem: geknuffeld worden is prettig, maar het moet niet op doodknuffelen uitdraaien.
Rijkswaterstaat heeft ingewikkelde computerberekeningen gemaakt om uit te vinden wat veilige dijkhoogten in het rivierengebied zouden zijn. De uitkomst van zo'n berekening is echter afhankelijk van de factoren die men heeft laten meetellen. De factor 1 plus 1 is twee en de factor 1 plus 2 is geen twee maar drie. Zo eenvoudig is dat.
Rijkswaterstaat is bij de berekening van de noodzakelijke hoogte van de rivierdijken niet uitgegaan van een veiligheid in bijvoorbeeld de komende tweehonderd jaar, maar de komende 1250 jaar. Dat scheelt nogal wat in de uitkomst van de berekening.
Met behulp van een computer kan veel berekend worden. Maar in de praktijk kunnen veel factoren een rol spelen die bij het maken van de berekeningen niet waren voorzien. Bovendien kunnen omstandigheden - dus factoren - in korte tijd ingrijpend veranderen. De bodem van de Waal bijvoorbeeld is omhoog gekomen als gevolg van het feit dat de stroomsnelheid van de rivier is verminderd. Dat is weer het gevolg van de deltawerken, waarbij met dammen en sluizen de natuurlijke uitlaat naar zee is gebarricadeerd. Lagere stroomsnelheid betekent dat door het water meegevoerde grond naar de bodem zakt, dat vervolgens de bodem stijgt en dat dus ook de waterstand in de rivier hoger wordt.
Van de oorspronkelijke computerberekening klopt na die veranderingen het een en ander niet meer. De trots van rijkswaterstaat op de nauwkeurigheid van berekeningen is terecht. Maar als de factoren die voor de berekeningen gebruikt zijn niet kloppen, heeft niemand iets aan die nauwkeurigheid. Dan is de uitkomst van die berekeningen ‘lariekoek’, zoals een waterstaatsingenieur zelf eens vaststelde.
Ik begrijp wel dat rijkswaterstaat een getal nodig heeft om van uit te gaan, net zoals een tovenaar zich op een abacadabra-formule moet baseren. Je kunt dijken niet tot in de hemel laten steken. Hoe hoog moeten de dijken worden? Politici willen er niet van beschuldigd worden dat mensen verdrinken, omdat zij de risico's van hoog water hebben onderschat. Rijkswaterstaat wil er niet van beschuldigd worden politici onvoldoende voor gevaren te hebben gewaarschuwd. Vandaar dat rijkswaterstaat berekeningen presenteert die gebaseerd zijn op een risico van één dijkdoorbraak in de 1250 jaar. Daaraan kan niemand zich een buil vallen. Behalve het landschap dan.
Waterstaatsingenieurs relativeren zelf de waarde van hun berekeningen. Een zei mij eens dat de dienst alleen in staat is ‘tot een zwakke benadering van wat in de werkelijkheid gebeurt’. Een ander zei: ‘Je pakt de status-quo, rekent het uit, wacht tien jaar, en dan zorgt de natuur meestal wel voor een tegenvaller.’ Let op: geen 1250, maar tien jaar. Een derde zei: ‘Je blijkt altijd factoren niet te hebben voorzien en je moet daarom formules altijd bijstellen.’
Het model - eerst alleen op schaal nagebootste werkelijkheid, later ook het computermodel - is voor rijkswaterstaat sinds de jaren dertig belangrijker dan de praktijkervaring met hoogwaterstanden uit het recente verleden. Tegen modellen is slechts bezwaar als ze gepresenteerd worden als onfeilbare wetenschappelijke instrumenten.
Marxistische economen hebben dat ontdekt. Ingenieurs van rijkswaterstaat weten dat al lang. Ze praten daar alleen niet graag over. Ze zijn bang dat dat het vertrouwen in hun projecten slechts ondermijnt. Waar ik ook ingenieurs van rijkswaterstaat zag optreden om de noodzaak van hun nieuwe hoge, brede, rechte betonnen dijken in het rivierenlandschap toe te lichten, altijd maakte het indruk op me. Een indruk van onverzettelijkheid.