En als dan in het laatste hoofdstuk de licht ontvlambare, onverslijtbare held plotseling het hoofd in de schoot legt en sterft, dan gaat er toch even een kinderlijke vlaag van teleurstelling door je heen: dit soort helden sterft toch niet...
Hoe is het mogelijk dat deze briljante fantast er zomaar opeens de brui aan geeft? Plotseling blijkt de held moe en ontpopt zich als een versleten oude man, een brave katholiek die op de meest huiselijke, onheldhaftige wijze sterft: thuis, in bed, omringd door zijn getrouwen. En alsof zo'n prozaïsch einde nog niet erg genoeg is, zweert hij op zijn sterfbed ook nog zijn hele heldendom af als dwaasheid... Hij sterft niet in het harnas, maar als een tot inkeer gekomen mens. Een stichtelijk einde, waar je als lezer nou niet bepaald op zit te wachten...
Een anticlimax? Daar had het wel iets van weg - in elk geval voelde ik mij sterk aangesproken door de woorden die Sancho Panza aan zijn sterfbed spreekt. Don Quichot vraagt hem om vergiffenis voor de dwaasheid waarin hij zijn schildknaap heeft meegesleept, maar Sancho Panza neemt je als lezer de woorden haast uit de mond wanneer hij antwoordt: ‘Ach, gaat ued. nu niet dood, mijn beste meneer, maar neemt u mijn raad aan, en leef nog vele jaren; want het allerdwaaste wat een mens in dit leven kan doen is te sterven zonder zin of reden, zonder dat iemand hem om het leven brengt, of dat andere handen hem smoren dan die van de zwaarmoedigheid. Kom aan, weest u niet lui, maar sta op van uw bed, en laten wij als herders verkleed het veld intrekken, zoals was afgesproken: misschien vinden we hier of daar achter de struiken mevrouw Dona Dulcinea onttoverd, en mijn liefje wat wil je nog meer? Als u sterft van verdriet omdat u verslagen is, geeft u mij de schuld dan maar, en zegt u gerust dat ze u verslagen hebben omdat ik Rossinant slecht had gesingeld; en bovendien heeft ued. toch vast wel in uw ridderboeken gelezen dat het iets doodgewoons is dat ridders elkander verslaan, en wie vandaag overwonnen is kan morgen overwinnaar zijn.’
Heeft ooit een schildknaap een ontroerender loyaliteitsverklaring afgelegd? Helaas - ondanks de bijval van Sansón Carrasco mogen de opwekkende woorden van Sancho niet meer baten: ‘“Heren,” sprak Don Quichot, “kalm aan wat: in de nesten van het vorig jaar zijn dit jaar geen vogels meer. Ik was krankzinnig, maar ik ben weer bij mijn verstand: ik was Don Quichot van de Mancha, maar gelijk ik zei, ik ben thans weer Alonso Quijano de Goede.”’ Waarna hij overgaat tot het dicteren van zijn testament.
Er is niks meer aan te doen - het is uit met de pret. Op zijn sterfbed wordt de onsterfelijke Dolende Ridder verloochend door een menselijke, al te menselijke burgerman, een brave parochiaan die bezorgd is om zijn zieleheil...
Een anticlimax? Of een wijs en waardig besluit van een dwaas leven? Cervantes had in elk geval zijn eigen redenen om het boek te besluiten met de dood van zijn held. Dat laat hij duidelijk doorschemeren nadat Alonso Quijano de laatste adem heeft uitgeblazen: de pastoor vraagt dan de notaris om een akte op te maken waarin zwart op wit vermeld wordt dat de man een natuurlijke dood is gestorven, en hij doet dat ‘teneinde ieder ander auteur dan Cide Hamete Benengeli de gelegenheid te benemen hem valselijk te doen herrijzen, en eindeloze histories over zijn heldendaden te schrijven’.
Achter deze passage gaat, zoals bekend, een merkwaardig stukje receptiegeschiedenis schuil: het eerste deel van El ingenioso Hidalgo Don Quixote de la Mancha was in 1605 verschenen en het boek was onmiddellijk een succes: binnen een half jaar was het aan zijn vijfde druk toe, en ook in het buitenland werd het populair. Tevergeefs keek men jarenlang uit naar een vervolg. En dat bleek vragen om moeilijkheden: toen Cervantes inmiddels toch begonnen was aan een tweede deel, bleek iemand hem voor te zijn geweest. Er was een tweede deel verschenen van de hand van iemand anders. Dat heeft hem natuurlijk gestoken, en zeker ook aangemoedigd om deel twee zo snel mogelijk te voltooien. En wat lag er meer voor de hand dan, om een herhaling van