nunzio in Forse che sì forse che no een vliegenier, een luchtheld, zo laat neerstorten dat de stermotor van zijn vliegmachine een stralenkrans om zijn hoofd vormt.
Zo lang als de literatuur helden en heldinnen heeft gekend, heeft zij sterfscènes opgeleverd. Vooral in de opera, Tosca, La Bohème, Butterfly, Suor Angelica, Norma, Otello, Aïda. Welke tragische opera niet? Zingend sterven, het wekt de verhevenste gevoelens op. Ook bij D'Annunzio's Martyre de Saint Sébastien is muziek gemaakt, zij het niet door een Italiaan, maar door Debussy: dat stuk had D'Annunzio in het Frans geschreven.
Ook als het gaat om de allermooiste sterfscène, denk ik eerst aan opera. Aan Monteverdi. Voor mij blijft de prachtigste manier van dood gaan die van Clorinda uit Torquato Tasso's La Gerusalemme Liberata, die ik ooit via Monteverdi's muziek heb leren kennen.
Tasso, de door de romantici verafgode zestiende-eeuwse dichter, wiens levensverhaal zelf al minstens vijf opera's heeft opgeleverd, geeft in de twaalfde zang van zijn epos heel aanschouwelijk, als op een bloederig barok schilderij, het heldhaftige duel weer tussen de kruisridder Tancredi en zijn als man verklede geliefde, de heidense amazone Clorinda - die hij niet herkent als gevolg van haar vermomming en de duisternis. Wanneer hij haar dodelijk verwond heeft, schenkt zij hem vergiffenis en vraagt hem om het doopsel - het gegeven van de door de kruisridder gedoopte saraceen, dat bijvoorbeeld ook al in een vergelijkbare scène uit Boiardo's Orlando innamorato voorkwam, na een duel tussen twee mannen.
Tasso kondigt Clorinda's sterfscène aan, nog voordat het gevecht begint: ‘Ma ecco omai l'ora fatale è giunta, / che'l viver di Clorinda al suo fin deve.’
Maar zie, nu is het noodlottige uur aangebroken dat het leven van Clorinda naar zijn einde moet. Dit is het pathos dat ik ook ken van de poppenkast in het Pincio-park, met de aankondiging van wat men nu gaat zien. Wie dit leest is aanwezig als toeschouwer bij een schouwspel.
We zien hoe hij de punt van het zwaard in haar schone boezem steekt die er (net als bij Vergilius) gretig bloed drinkt, en hoe haar kleding ‘zich vult’ met een warme rivier. Terwijl ze neerzinkt, spreekt ze de vijand, die haar nog steeds niet herkend heeft, toe met roerende woorden, waaruit een ‘non so che di flebile e di soave’ klinkt, een zoet en smekend je-nesais-quoi waarvoor Tasso geen woorden kan vinden. Zij schenkt hem vergiffenis, en vraagt hem vergiffenis, niet voor haar lichaam maar voor haar ziel, en ze vraagt om het doopsel dat haar van alle schuld schoon zal wassen. Hij gaat bij een beek zijn helm vullen met water om haar te dopen, en zijn hand siddert terwijl hij haar helm afneemt. Hij herkent haar, en blijft sprakeloos en roerloos, ‘senza e voce e moto’. De dichter slaakt de kreten ‘Ahi vista! ahi conoscenza!’
Door het doopsel gesterkt, sterft ze glimlachend, blij, en zelfs levendig: ‘S'apre il cielo; io vado in pace.’ De hemel opent zich, ik ga in vrede. Een schone bleekheid als van lelies met viooltjes siert haar ten hemel gerichte gelaat. Zij steekt een hand uit naar de ridder en geeft hem daarmee, in plaats van woorden, een onderpand van vrede. ‘... In questa forma / passa la bella donna, e par che dorma.’
Het is alsof ze slaapt. Die woorden zijn een gemeenplaats geworden. In de komische misdaadfilm I soliti ignoti van Mario Monicelli lopen de onhandige gangsters par-che-dormaprevelend langs een opgebaarde collega. De klassieke woorden hebben intussen een komisch effect gekregen. Maar bij Tasso is het nog volop pathos, meeslepende barok.
En zeker bij Monteverdi, want die scène heb ik leren kennen, die scène heeft op mij het eerst indruk gemaakt in diens zetting, Il Combattimento di Tancredi e di Clorinda, geen echte opera, maar iets tussen opera, oratorium en cantate in.
Maar wanneer Clorinda stervend haar overwinnaar vergiffenis schenkt en vraagt, en verlangt te worden gedoopt, en snikkend zingt: