lijke lege ruimte, het pad waarop geen terugkeer meer mogelijk is. Hij vreest dat pad, dat hem tegelijkertijd wil verleiden. ‘O, wat een verschrikkelijke kloof, de eeuwige gruwel der tegengestelden! Gij machtige afgrond, onverzadigbare aalscholver, bespot mij niet, al schijnt het of ik geprikkeld ben om maar in je kaken te kunnen vallen.’
Hebben menselijke pogingen om het aardse bestaan anders in te richten of de geschiedenis te beïnvloeden zin, of komt de mens, ongeacht de inspanningen die hij zich getroost, ten slotte toch op de mestvaalt van de historie terecht? De nuchtere dronkaard en ex-consul spreekt de waarheid van zijn literaire vader: ‘Lees de geschiedenis maar. Ga maar duizend jaar terug. Wat schiet je ermee op of je je bemoeit met haar waardeloze stomme loop? Net een barranca, een ravijn, barstensvol afval, die zich door de eeuwen heenslingert en verpietert...’
De Engelse schrijver - schepper van de exconsul Geoffrey Firmin, zijn voormalige geliefde en gewezen filmster Yvonne, zijn halfbroer en salonrevolutionair Hugh en de mislukte filmmaker M. Laruelle - heeft het nodige veldwerk verricht als hij in Los Angeles, de Stad der Engelen, aan zijn meesterwerk begint, nadat hij op Allerzielen 1936 voor het eerst in Acapulco aankwam. Hij schrijft over mensen die zijn afgesneden van de geschiedenis, die in een gevaarlijk vacuüm leven.
Joseph Conrad zakte af naar Belgisch Kongo, naar het hart van de duisternis, met alle gevolgen vandien; zijn collega raakte in zijn zucht naar het zuiden in Mexico verzeild, een land dat hem nooit meer zou verlaten, ook al zocht hij later zijn heil in het Canadese Brits-Columbia en vlak voor zijn dood in zijn geboorteland.
Hij, Malcolm Lowry, creëerde een Stad der Vernietiging. In Onder de vulkaan stelt hij de mens voor als ‘een klein zieltje dat een lijk rechtop helpt staan’. Het lichaam doet pijn als de ziel afsterft. De ziel is een ziekte, een verziekte stad vol tegenstrijdige gevoelens.
Vlak nadat Yvonne bij hem teruggekeerd is, staat Geoffrey Firmin in de verwilderde tuin voor zijn huis. Hij heeft al in geen tien minuten iets alcoholisch gedronken, de tequila is uitgewerkt en de duiveltjes trompetteren in zijn oor. Waarop deze prachtige zin volgt: ‘Hij had de tuin in gekeken en het was alsof er stukjes van zijn oogleden waren afgebrokkeld die nu voor hem fladderden en dansten, zenuwachtige vormen en schaduwen werden, opspringend bij het schuldig gekakel van zijn geest, nog niet helemaal stemmen, maar ze kwamen weer terug, ze kwamen terug; weer deed zich het beeld van zijn ziel als stad aan hem voor, maar ditmaal een stad die geteisterd en zwaar beproefd op het zwarte pad van zijn uitspattingen lag, en hij had zijn ogen gesloten en gedacht hoe prachtig dat systeem functioneerde bij hen die echt leefden, de wissels die met elkaar in verband stonden, de zenuwen alleen strak gespannen als er gevaar dreigde, en rustig in hun nachtmerrieloze vrije slaap, niet rustend en toch evenwichtig: een vredig dorp.’
In de tierra caliente van de hogerop willende mensenziel woedt een oorlog, en er bestaat geen vrede ‘die niet volledig tol moet betalen aan de hel -.’
Onder de vulkaan is de dodendans van Malcolm Lowry. In zijn roman lijken de hemel en de hel zo erg op elkaar dat vallen soms vliegen lijkt en ‘opwaarts streven’ vaak in een neerwaartse spiraal terechtkomt.
Alleen de dieren, die niet belast en beladen zijn door het verleden, lijken waarlijk vrij te zijn. Zij hebben immers geen ziel die hen kwelt. Het lokkende en gevreesde ravijn vergelijkt Lowry met een hongerige aalscholver. De andere vogels die als levende zwaarden van Damocles boven het hoofd van de ex-consul, zijn ex-vrouw en zijn halfbroer en ex-revolutionair hangen, zijn gieren, die helse vogels van Prometheus die, net als de menselijke geest in Onder de vulkaan, opbloeien in de schaduw van het abattoir. Zij zijn de medereizigers die alleen maar op de bekrachtiging van de dood wachten. Het stadje waar de roman zich